ECLI:NL:RBBRE:2006:AY8280

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800160-06
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Janssen
  • M. Schoenmakers
  • J. Kouwenhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met mes in Dinteloord: disproportioneel noodweer afgewezen

In de zaak met parketnummer 800160-06 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Breda op 18 september 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft op 28 januari 2006 in Dinteloord, na een confrontatie met het latere slachtoffer, [voornaam] [slachtoffer], hem met een mes in de borst gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie beschouwde de doodslag als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte handelde uit noodweer of noodweerexces, gezien de bedreigende situatie waarin hij zich bevond. De rechtbank oordeelde echter dat het steken met het mes disproportioneel was en dat er geen sprake was van noodweerexces. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [voorletter slachtoffer] [slachtoffer], tot schadevergoeding van € 8.503,30 toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer, wat leidde tot de beslissing om een aanzienlijke gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer: 800160-06
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres],
thans verblijvende in de PI Vught, Nieuw Vosseveld 2 HvB regulier, Vught,
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Schoenmakers, advocaat te Breda.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 28 januari 2006 tot en met 29 januari 2006 te Dinteloord, gemeente Steenbergen en/of te Roosendaal, in elk geval in Nederland opzettelijk[voorletter slachtoffer][slach[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes een of meermalen in de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 Overwegingen ten aanzien van het bewijs, de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte
De officier van justitie acht de ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen. Voor de officier van justitie staat vast dat verdachte in de avond van 28 januari 2006 een mes bij zich heeft gehad. Nadat verdachte van het latere slachtoffer [voornaam] [slachtoffer] een harde klap in zijn gezicht heeft gekregen, heeft verdachte hem met een mes in zijn borst gestoken. [voornaam] [slachtoffer] is aan de gevolgen van deze steek overleden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet heeft gestoken met een mes, gelet op de ontkenning van verdachte dat hij een mes bij zich gehad zou hebben. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat, mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt nu hij in het nauw is gedreven en de situatie ter plaatste erg bedreigend voor hem was. Terwijl verdachte alleen stond te wachten op de bus, is hij door 3 personen benaderd en door één van hen aangesproken. Vervolgens heeft verdachte een harde klap van het latere slachtoffer moeten incasseren. Dit terwijl meerdere jongens luidruchtig en zichtbaar vijandig in de directe omgeving aanwezig waren. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake was van putatief noodweer.
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, stelt de rechtbank vast dat het volgende feitelijk is gebeurd.
Verdachte stond op 28 januari 2006 omstreeks acht uur ’s avonds in Dinteloord te wachten op de bus naar Steenbergen. Verdachte was alleen toen [betrokkene 1], [voornaam] [slachtoffer] en [betrokkene 2] vanuit een grotere groep jongeren naar verdachte toe kwamen lopen. Bij het bushokje werd verdachte – die sinds 2004 in Nederland verblijft en de Nederlandse taal niet goed machtig is – aangesproken door [betrokkene 1], met de woorden “Zocht je mij?”. [voornaam] [slachtoffer] en [betrokkene 2] waren in de directe nabijheid.
Zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 2] verklaren dat verdachte toen het petje van het hoofd van [betrokkene 1] heeft genomen, en dat met kracht weer op zijn hoofd heeft teruggezet. Daarop kreeg verdachte van [voornaam] [slachtoffer] een klap in zijn gezicht. Uit de verwondingen die verdachte heeft opgelopen, te weten een gekneusde neus en een bloeduitstorting, maakt de rechtbank op dat de klap hard is geweest.
[betrokkene 2] verklaart dat verdachte vervolgens één of twee stappen terug deed en met zijn rechterhand in zijn linkerbinnenzak van zijn jas een mes pakte. Vrijwel direct daarna stak verdachte [voornaam] [slachtoffer] links in zijn zij. De rechtbank baseert zich op deze getuigenverklaring omdat [betrokkene 2] in de directe omgeving stond van [voornaam] [slachtoffer] en deze verklaring ook past in de andere bewijsmiddelen.
Na de aanvaring tussen verdachte en [voornaam] [slachtoffer] zijn de vijandelijkheden verplaatst van het bushokje naar de verder gelegen glasbakken. [voornaam] [slachtoffer] bleef achter bij het bushokje alwaar, ook naar het oordeel van verdachte, de vechtpartij is begonnen. Het achterblijven van [voornaam] [slachtoffer] kan worden verklaard door het feit dat hij op dat moment reeds door een mes is gestoken. Hij is vervolgens op het fietspad neergevallen. Een dag later is hij overleden als gevolg van een steekletsel in de borst, reikend tot in de linkerlong. Dit letsel past bij de verwonding die door het steken met een mes wordt veroorzaakt.
Op de voorzijde van de zwart met witte jas die verdachte droeg, is bloed aangetroffen van het slachtoffer. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij deze jas de gehele avond heeft gedragen. Verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor het bloedspoor van [voornaam] [slachtoffer] op zijn jas. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, neemt de rechtbank aan dat dit bloed via het mes op de desbetreffende jas is terechtgekomen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 januari 2006 te Dinteloord opzettelijk met een mes in de borst van [voornaam] [slachtoffer] heeft gestoken, als gevolg waarvan laatstgenoemde persoon is overleden.
Verdachte heeft ontkend een mes in zijn handen te hebben gehad. Voor zover verdachte gelet op die ontkenning nog een beroep op noodweer toekomt, overweegt de rechtbank dat op zichzelf sprake was van een noodweersituatie. De drie vermelde personen, waaronder het latere slachtoffer, hebben immers de confrontatie met verdachte opgezocht. Voor verdachte, die maar alleen was, moet die situatie bedreigend zijn geweest. De klap die [voornaam] [slachtoffer] aan verdachte heeft uitgedeeld, leverde een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding op, waartegen hij zich zou mogen verdedigen. Het beroep op noodweer treft echter geen doel, nu het steken met een mes tot circa 12 centimeter in de borst van [voornaam] [slachtoffer] ter verdediging niet noodzakelijk en disproportioneel was. Voor de rechtbank staat geenszins vast dat verdachte onder de onderhavige omstandigheden op die wijze moest handelen aangezien andere reacties meer voor de hand lagen en ook mogelijk waren. Zo had verdachte kunnen weglopen of had hij [voornaam] [slachtoffer] een klap terug kunnen geven. Desnoods had verdachte het mes kunnen tonen.
Dat het steken met het mes was ingegeven door een hevige gemoedstoestand die als gevolg van de klap van [voornaam] [slachtoffer] is ontstaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. Verdachte heeft te weinig naar voren gebracht over zijn beleving van de situatie en de klap bij het bushokje om inzicht te krijgen in zijn gemoedstoestand voorafgaande en ten tijde van de steekpartij. Gelet op het voorgaande wordt het beroep op noodweer en noodweerexces door de rechtbank verworpen.
Aan het beroep op putatief noodweer komt de rechtbank niet toe, nu zij heeft vastgesteld dat er sprake was van een noodweersituatie.
Dit betekent dat het feit strafbaar is en verdachte strafbaar voor hetgeen hij heeft gedaan.
8 De bewezenverklaring
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 januari 2006 te Dinteloord, gemeente Steenbergen, opzettelijk [slach[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes in de borst van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
9 De bewijsmiddelen
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
P.M.
10 De strafbaarheid van het bewezene
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
doodslag
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.
Verdachte heeft op 28 januari 2006 bij een bushalte in Dinteloord [voornaam] [slachtoffer] met een mes in zijn borst gestoken, als gevolg waarvan hij is overleden. Dit heeft voor de nabestaanden van [voornaam] [slachtoffer] onherstelbaar leed en verdriet gebracht, zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van zijn vader. Leven met de wetenschap dat [voornaam] nooit meer terugkomt doet het gezin heel zeer.
Naast het brengen van persoonlijk leed, schokt een dergelijke doodslag de rechtsorde ernstig en brengt het ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg. De dood van [voornaam] [slachtoffer] heeft in de samenleving tot heftige emoties geleid.
Het is niet zonder reden dat doodslag in ons strafrechtstelsel wordt beschouwd als één van de ernstigste misdrijven.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf laat de rechtbank meewegen dat verdachte in een situatie is gebracht waarom hij niet heeft gevraagd. De rechtbank rekent het verdachte echter zwaar aan dat hij een mes bij zich had. Het is een feit van algemene bekendheid dat personen die een wapen bij zich hebben zich sterker voelen en dat zij in bepaalde situaties gemakkelijker de confrontatie aangaan en daarbij het wapen ook daadwerkelijk gebruiken.
De rechtbank neemt in overweging dat zij weinig inzicht heeft gekregen in de persoon van verdachte omdat hij nauwelijks opening van zaken heeft gegeven.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt. De eis van de officier van justitie is met dit uitgangspunt in overeenstemming. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de straf lager dient te zijn dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met name dat verdachte door toedoen van anderen in een bedreigende situatie is gebracht, en in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.
12 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [voorletter slachtoffer] [slachtoffer] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 8.503,30 ter zake van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de hiervoor toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
13 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f en 287 van het wetboek van strafrecht.
14 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 8 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 8 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 10 vermelde strafbare feit.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
8 JAAR.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [voorletter slachtoffer] [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 8.503,30 (zegge: achtduizendvijf-honderdendrie euro en dertig eurocent), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering.
Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer [voorletter slachtoffer] [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 8.503,30 (zegge: achtduizendvijf-honderdendrie euro en dertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 170 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen. Indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, komt daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Janssen, voorzitter, mr. Schoenmakers en
mr. Kouwenhoven, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Verheijen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 september 2006, zijnde mr. Verheijen, voornoemd, buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.