ECLI:NL:RBBRE:2006:AY6613

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800147-06
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Volkers
  • J. Kooijman
  • A. Kouwenhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van drugsdeal ondanks leugenachtige verklaring van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 22 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en hasjiesj in de periode van 10 januari 2006 tot en met 24 januari 2006. De rechtbank heeft de gedingstukken en het verhandelde ter zitting bestudeerd, waarbij de vordering van de officier van justitie en het verweer van de verdachte en zijn raadsman, mr. Tennebroek, aan de orde zijn gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldeed en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen.

De rechtbank heeft de feiten in deze zaak als volgt vastgesteld: de verdachte had op verschillende tijdstippen contact met een medeverdachte en er waren observaties door de politie die leidden tot de conclusie dat de verdachte mogelijk betrokken was bij drugstransacties. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, hoewel leugenachtig, niet voldoende bewijs opleverde om te concluderen dat hij daadwerkelijk drugs had verkocht of vervoerd. De rechtbank kon niet vaststellen of de verdachte op het moment van zijn aanhouding daadwerkelijk betrokken was bij een drugsdeal of dat er al een deal was gesloten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten, zowel voor de handel in cocaïne als voor de handel in hasjiesj. De verdachte is dan ook vrijgesproken van alle beschuldigingen. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak om aan de eisen van de wet te voldoen bij het vaststellen van schuld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer: 800147-06
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres]
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Tennebroek, advocaat te Dongen.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 januari
2006 tot en met 24 januari 2006 te Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een
of meer (al dan niet gebruikers-) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 januari
2006 tot en met 24 januari 2006 te Tilburg, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk
vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj)
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 Vrijspraak en de gronden daarvoor.
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Blijkens de op 24 januari 2006 door de politie gehouden observatie in de buurt van de woning aan de [straatnaam] 2 te Tilburg is door verbalisanten gezien dat verdachte die dag op 4 verschillende tijdstippen, te weten omstreeks 14.23 uur, 14.54 uur, 16.05 uur en 18.42 uur, met zijn auto, een zwarte Volkswagen Golf met kenteken [kenteken], bij de woning van medeverdachte [medeverdachte] in de [straatnaam] heeft gestaan en dat hij drie keer die woning in is gegaan en één keer in zijn auto contact heeft gehad met [medeverdachte].
Voorts is uit afgeluisterde telefoongesprekken gebleken dat verdachte en [medeverdachte] in de periode van 19 januari 2006 tot en met 24 januari 2006 veelvuldig telefonisch contact met elkaar hebben gehad, waarbij aannemelijk is dat in bedekte termen gesproken werd over drugs.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 24 januari 2006 pas laat in de middag de auto van zijn vriendin, de door de verbalisanten geziene Volkswagen Golf met kenteken [kenteken], heeft meegekregen van zijn vriendin en dat hij die dag maar één keer met die auto in de [straatnaam] in Tilburg is geweest. Deze verklaring van verdachte is, gelet op de constateringen van de verbalisanten, leugenachtig en is naar het oordeel van de rechtbank tegen beter weten in afgelegd om de waarheid te bemantelen. Echter niet vastgesteld kan worden of dat slechts is om te verbergen dat verdachte op 24 januari 2006 bezig was om met [medeverdachte] tot een drugsdeal te komen of dat hij reeds een deal gesloten had.
Uit de zich in het dossier bevindende tapgesprekken en uit de observaties, is evenmin niet onomstotelijk vast komen te staan dat op het moment dat verdachte op 24 januari 2006 werd aangehouden door de politie reeds voltooide drugstransacties hadden plaatsgevonden tussen verdachte en [medeverdachte]. Er zijn onder verdachte bij zijn aanhouding ook geen drugs aangetroffen die het bewijs daarvan zouden kunnen leveren.
Nog daargelaten dat niet duidelijk vastgesteld is kunnen worden of de telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] gingen over softdrugs, zoals hasjiesj, dan wel over harddrugs, zoals cocaïne, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlaste gelegde periode van 10 januari 2006 tot en met 24 januari 2006 daadwerkelijk drugs heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd of aanwezig heeft gehad, zodat hij van
zowel het primair tenlaste gelegde feitencomplex (handelend over cocaïne) als het subsidiair tenlaste gelegde feitencomplex (handelend over hasjiesj) dient te worden vrijgesproken.
8 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. Volkers, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Kouwenhoven, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier De Roos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 augustus 2006.