RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/3209
Uitspraakdatum: 21 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende BV], gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 1], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Met dagtekening 16 februari 2005 heeft de inspecteur aan belanghebbende een afwijzende beschikking geruisloze terugkeer ex. artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB) afgegeven.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar de afwijzende beschikking geruisloze terugkeer gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276.
De inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.4. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze nadere stukken tot de stukken van het geding.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2006 te [plaats 2].
Aldaar zijn verschenen en gehoord, gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1.6. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is op 6 juni 2000 opgericht door bestuurder [belanghebbende BV]. [bestuurder belanghebbende BV] is bestuurder en enig aandeelhouder van belanghebbende. [bestuurder belanghebbende BV] is woonachtig in [land].
2.2. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het aannemen, realiseren en begeleiden van projecten op het gebied van zonne-energie en andere alternatieve energievormen en de advisering hieromtrent.
2.3. In artikel 16, vierde lid van de statuten van belanghebbende is bepaald dat besluiten kunnen worden genomen anders dan door het houden van een algemene vergadering van aandeelhouders, mits alle aandeelhouders zich dan schriftelijk vóór het voorgestelde verklaren.
2.4. Een besluit tot het ontbinden van de vennootschap kan, volgens het bepaalde in het eerste lid van artikel 23 van de statuten, slechts worden genomen in een speciaal daartoe opgeroepen vergadering, waarin ten minste drie/vierde van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigd is en zulks met een meerderheid van ten minste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen.
2.5. [bestuurder belanghebbende BV] heeft op 20 februari 2002 het formulier 17 (Inschrijving ontbinding of einde rechtspersoon) van de Kamer van Koophandel (KvK) ingevuld en ondertekend. [bestuurder belanghebbende BV] heeft op de vraag "Betreft deze opgave een ontbinding van een v.o.f./c.v. of van een rechtspersoon?" ingevuld "Het betreft een rechtspersoon.". Onder de vraag "Betreft deze opgave een ontbinding of het einde van een vereffening na ontbinding?" vult [bestuurder belanghebbende BV] in "Het betreft een ontbinding, de datum van ingang ontbinding is 20 februari 2002.". Bij de vraag "Heeft de rechtspersoon op het moment van ontbinding wel of geen baten?" heeft [bestuurder belanghebbende BV] ingevuld "er zijn geen baten (de rechtspersoon houdt op te bestaan op de datum van ontbinding).". [bestuurder belanghebbende BV] heeft vervolgens het formulier 'naar waarheid ingevuld' en met de datering 20 februari 2002 ondertekend.
2.6. Het in 2.5 genoemde formulier is op 26 februari 2002 door de KvK ontvangen. Naar aanleiding van dit formulier vraagt de KvK bij e-mailbericht van 1 maart 2002 informatie op bij belanghebbende. Bij brief van 8 april 2002 deelt gemachtigde [naam], verbonden aan [kantoor] te [plaats 3] (gemachtigde [naam]) de KvK mede dat belanghebbende geen onroerend goed of pensioenverplichting in haar bezit heeft. Voorts vermeldt gemachtigde [naam] dat de geruisloze overgang naar [bestuurder belanghebbende BV] puur om fiscaal technische redenen heeft plaatsgevonden.
2.7. Met dagtekening 26 februari 2002 stuurt gemachtigde [naam] een brief aan de Belastingdienst te [plaats 2] waarin zij aangeeft dat belanghebbende met ingang van 1 januari 2002 is ontbonden en geruisloos is overgegaan in een eenmanszaak. Gemachtigde [naam] verzoekt de Belastingdienst deze wijziging te verwerken en [bestuurder belanghebbende BV] aan te merken als zelfstandig ondernemer. Deze brief is door de Belastingdienst op 28 februari 2002 ontvangen.
2.8. De ontbinding van belanghebbende is op 12 april 2002 ingeschreven in het handelsregister.
2.9. In de door [bestuurder belanghebbende BV] ondertekende (op 31 juli 2003) en door zijn gemachtigde [naam] ingevulde aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2002 wordt aangegeven dat belanghebbende met ingang van 1 januari 2002 is ontbonden. De inspecteur heeft het belastbaar bedrag voor de vennootschapsbelasting conform de aangifte vastgesteld op nihil.
2.10. [bestuurder belanghebbende BV] heeft op 1 augustus 2003 zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 ingediend. [bestuurder belanghebbende BV] heeft hierin winst uit onderneming verantwoord en tevens heeft hij de zelfstandigenaftrek geclaimd. Met dagtekening 6 februari 2004 wordt aan [bestuurder belanghebbende BV] de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 opgelegd.
2.11. Gemachtigde [naam] maakt bij brief van 9 februari 2004 bezwaar tegen de in 2.10 genoemde definitieve aanslag omdat zij van mening is dat abusievelijk geen rekening is gehouden met de te verrekenen verliezen van belanghebbende, welke op grond van artikel 14c, derde lid, van de Wet VPB in aanmerking zouden komen voor verrekening.
2.12. Na telefonisch onderhoud met [inspecteur], werkzaam bij de Belastingdienst, dient gemachtigde [naam] een aanvullend verzoek om toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit in. Dit verzoek, met dagtekening 23 februari 2004, wordt door de inspecteur op 13 april 2004 ontvangen.
2.13. De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende, op grond van het Besluit van 20 februari 2003, nr. CPP2002/3267M, doorgezonden aan het Ministerie van Financiën aangezien [bestuurder belanghebbende BV] in [land] woont. Bij brief van 17 juni 2004, door de inspecteur ontvangen op 21 juni 2004, geeft het Ministerie van Financiën haar standpunt ten aanzien van het verzoek om toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit. Het Ministerie van Financiën geeft aan dat het verzoek niet kan worden ingewilligd, omdat het verzoek is ingediend na de ontbinding van belanghebbende.
2.14. De inspecteur heeft gemachtigde [naam] op 27 juni 2004 medegedeeld dat het verzoek van 26 februari 2002 in principe niet kan worden aangemerkt als een verzoek om toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit. Om gemachtigde [naam] tegemoet te komen heeft de inspecteur de brief van 26 februari 2002 echter wel als een verzoek om toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit aangemerkt.
2.15. Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 16 februari 2005 wijst de inspecteur het verzoek om toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit af. Op 31 december 2001 heeft belanghebbende een openstaand verlies van € 55.620 en een fiscaal vermogen van negatief € 35.738. Bij belanghebbende is geen sprake van stille reserves of goodwill.
2.16. Belanghebbende heeft voor de kalenderjaren na 20 februari 2002 geen bijdrage in het handelsregister van de KvK meer betaald. Tevens heeft belanghebbende vanaf die datum geen aangiften omzetbelasting meer ingediend. De aangiften omzetbelasting worden vanaf 20 februari 2002 door [bestuurder belanghebbende BV] ingediend.
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende vóór het tijdstip waarop het verzoek geruisloze terugkeer ex. artikel 14c, zevende lid, van de Wet VPB is ingediend, is ontbonden.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Gemachtigde van belanghebbende
Ik ben door gemachtigde [naam] gevraagd om de beroepsprocedure in deze kwestie te behandelen.
Ik ga er vanuit dat op 26 februari 2002 een rechtsgeldig verzoek is gedaan, wat opgewekt vertrouwen aan de zijde van belanghebbende heeft opgeleverd. Gemachtigde [naam] heeft begrepen dat de enige reden waarom toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit is afgewezen, heeft te maken met de in [land] wonende [bestuurder belanghebbende BV].
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift verwezen naar een tweetal uitspraken. In beide uitspraken had de betreffende vennootschap geen baten meer. De onderneming van belanghebbende is een lopend bedrijf, er waren dus baten op 1 januari 2002. De debiteuren zijn niet gecedeerd. Belanghebbende dacht dat het ontbinden van de vennootschap tot gevolg zou hebben, dat zonder dat er extra handelingen nodig zouden zijn alles over zou gaan naar [bestuurder belanghebbende BV]. In de jaren 2000 en 2001 heeft belanghebbende verlies geleden. [bestuurder belanghebbende BV] en zijn gemachtigde [naam] gaven er de voorkeur aan om die verliezen geldend te maken in de inkomstenbelasting.
De inspecteur knoopt aan bij het moment van registratie van de ontbinding bij de KvK, dit in verband met de werking naar derden. Belanghebbende heeft terugwerkende kracht geclaimd voor de fiscale aspecten. Er is geen besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders tot ontbinding van de vennootschap. Tevens is er ook geen schriftelijk besluit tot ontbinding van belanghebbende.
De regeling geruisloze terugkeer is van begin 2002 en pas in 2003 zijn er standaardvoorwaarden ingevoerd. Hierdoor wist men in het begin niet goed hoe te handelen. Belanghebbende is daar nu de dupe van en dat is in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Het belang in deze zaak is de te verrekenen verliezen van belanghebbende.
Waar de ontbindingsdatum 20 februari 2002 vandaan komt, weet ik niet.
Inspecteur
Ik heb gebeld met gemachtigde [naam] om uit te leggen dat ik het verzoek niet kon behandelen, nu [bestuurder belanghebbende BV] in [land] woonachtig was. Gemachtigde [naam] wist dus dat het verzoek om toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit moest worden voorgelegd aan het Ministerie van Financiën, omdat er extra voorwaarden gesteld zouden worden omdat [bestuurder belanghebbende BV] in [land] woonachtig was. Ik kan niet beoordelen of ze dit heeft opgevat als een afwijzing. Ik heb nooit gezegd dat ik het verzoek om toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit zou honoreren, want dat was niet aan mij. In de twee door mij aangehaalde procedures was cruciaal dat er geen baten meer waren, maar uit deze procedures blijkt ook dat de werking naar derden van belang is. Het wel of niet aanwezig zijn van kosten en/of baten is van belang voor de vereffening. Hier is van belang de datum van ontbinding. De wilsuiting van de ontbinding blijkt uit het invullen van formulier nr. 17 van de KvK. Uit dat formulier blijkt dat de ontbinding heeft plaatsgevonden op 20 februari 2002 en dat er tevens vereffend is. Naderhand is er nog telefonisch contact geweest met gemachtigde [naam] en [bestuurder belanghebbende BV], en daarbij hebben zij niet anders laten merken dan dat de vennootschap is ontbonden. Op 26 februari 2002 was het voor de KvK kenbaar dat belanghebbende is ontbonden. Het verzoek om toepassing van artikel 14c van de Wet VPB is gedagtekend 26 februari 2002, maar is ingekomen op 28 februari 2002. Zes dagen na de ondertekening door [bestuurder belanghebbende BV] is de ontbinding kenbaar gemaakt bij de KvK, en op dat moment is de wil van ontbinding van belanghebbende dus ook kenbaar gemaakt.
Voor derden is de ontbinding pas kenbaar op 12 april 2002, de datum waarop de ontbinding is ingeschreven in het handelsregister. Een ontbindingsbesluit heeft echter onmiddellijke werking. Ik vraag me af of de datum van inschrijving bij de KvK relevant is of de datum van ontbinding. De inschrijving bij de KvK kan jaren na de ontbinding nog plaatsvinden.
Uit het gedrag van [bestuurder belanghebbende BV], zoals bijvoorbeeld het doen van aangifte omzetbelasting, en de intentie van de ontbinding, is af te leiden dat het ontbindingsbesluit is genomen op 20 februari 2002.
In de onderhavige zaak is sprake van één directeur, dan is een schriftelijke vastlegging voldoende. Uit de jurisprudentie blijkt dat het besluit ook buiten een vergadering kan zijn genomen.
De standaardvoorwaarden zijn inderdaad pas in 2003 vastgesteld. Ik kan me voorstellen dat de regeling lastig is, maar het gaat hier om het zevende lid van artikel 14c van de Wet VPB. In de wet was al opgenomen dat het verzoek moest worden gedaan voordat de vennootschap werd ontbonden.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot afgifte van een positieve beschikking geruisloze terugkeer.
3.4. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 14c, eerste lid, van de Wet VPB is - voor zover hier van belang - opgenomen dat indien een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die uitsluitend natuurlijke personen als aandeelhouder heeft, wordt ontbonden en de door de vennootschap gedreven onderneming door de aandeelhouders wordt voortgezet, Onze Minister op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en de voortzettende aandeelhouders onder door hem nader te stellen voorwaarden kan toestaan dat de winst die bij of als gevolg van de ontbinding tot uitdrukking komt, niet in aanmerking wordt genomen.
4.2. In het zevende lid van artikel 14c, van de Wet VPB is bepaald dat het in het eerste lid bedoelde verzoek voor de ontbinding van belastingplichtige wordt gedaan bij de inspecteur belast met de aanslagregeling van de belastingplichtige, in casu belanghebbende.
4.3. In artikel 2:19 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een als limitatief op te vatten opsomming gegeven van de oorzaken van de ontbinding van een rechtspersoon. In deze opsomming is met name niet genoemd het staken van de activiteiten en het voortzetten van de activiteiten van de vennootschap in een andere rechtsvorm. Er is echter wel sprake van een rechtsgeldige ontbinding indien uit bepaalde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat de aandeelhouder stilzwijgend een besluit tot ontbinding van de vennootschap heeft genomen.
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank moeten er in de onderhavige situatie feiten en omstandigheden komen vast te staan, waarbij aannemelijk wordt dat er sprake was van een wilsbesluit van [bestuurder belanghebbende BV] tot het ontbinden van belanghebbende.
4.5. De rechtbank neemt bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een (stilzwijgend) wilsbesluit van [bestuurder belanghebbende BV] de navolgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
- [bestuurder belanghebbende BV] heeft formulier 17 (Inschrijving ontbinding of einde rechtspersoon) van de KvK ingevuld en verklaard dat belanghebbende met ingang van 20 september 2002 is ontbonden;
- Belanghebbende heeft al haar activiteiten in februari 2002 gestaakt en op geen enkele wijze meer deelgenomen aan het economische verkeer;
- De activiteiten, alsmede de activa en passiva, van belanghebbende zijn ingebracht in de eenmanszaak van [bestuurder belanghebbende BV];
- [bestuurder belanghebbende BV] heeft nooit een verzoek ingediend om de inschrijving van belanghebbende in het Handelsregister te herstellen;
- Belanghebbende heeft na 20 februari 2002 geen bijdrage in het Handelsregister meer betaald;
- Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2002 aangegeven dat zij met ingang van 1 januari 2002 is ontbonden;
- Belanghebbende heeft vanaf 20 februari 2002 geen aangiften omzetbelasting meer ingediend;
- De aangiften omzetbelasting worden vanaf 20 februari 2002 door [bestuurder belanghebbende BV] ingediend;
4.6. Het bovenstaande in 4.5 overwogene brengt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een wilsbesluit van [bestuurder belanghebbende BV] tot ontbinding van belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 2:19, eerste lid, onderdeel a, van het BW. Het door [bestuurder belanghebbende BV] ondertekende formulier 17, als bedoeld in 2.5, ziet de rechtbank als een schriftelijk besluit tot ontbinding en is mitsdien niet in strijd met de artikelen 16 en 23 van de statuten van belanghebbende.
4.7. Op grond van het zevende lid van artikel 14c van de Wet VPB dient het verzoek om toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit te zijn ingediend voor de ontbinding van de vennootschap. Naar het oordeel van de rechtbank dient bij het bepalen van de tijdigheid van het verzoek om toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit aangesloten te worden bij het moment waarop de aandeelhouders het besluit tot ontbinding van de vennootschap hebben genomen. Aan belanghebbendes stelling dat op 20 februari 2002 nog niet bekend was wat onder “ontbinding ex. artikel 14c, zevende lid, van de Wet VPB” diende te worden verstaan, gaat de rechtbank voorbij, aangezien de letterlijke tekst van de bepaling in alle redelijkheid niet voor een andere uitleg vatbaar is.
4.8. Met dagtekening 26 februari 2002, ingekomen bij de inspecteur op 28 februari 2002, heeft belanghebbende een verzoek om toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit ingediend.
4.9. Gelet op het overwogene in 4.6 tot en met 4.8 heeft belanghebbende, naar het oordeel van de rechtbank, het verzoek om toepassing van artikel 14c van de Wet VPB niet ingediend voordat de vennootschap op 20 februari 2002 is ontbonden. De inspecteur heeft derhalve terecht een afwijzende beschikking geruisloze terugkeer afgegeven.
4.10. Voorts overweegt de rechtbank, dat ingevolge artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb. 1822, 10 en Stb. 1829, 28) de rechtbank in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.
4.11. Nu belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank op 20 februari 2002 is ontbonden behoeven de overige door belanghebbende ingenomen standpunten geen verdere bespreking. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de inspecteur, zodat beslist dient te worden als hierna vermeld.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout. De beslissing is op 21 juli 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.