ECLI:NL:RBBRE:2006:AY3787

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
16 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1089
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag loonbelasting in verband met in rechte te beschermen vertrouwen bij exploitatie van een relaxhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 16 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een exploitant van een relaxhuis en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die als beherend vennoot van een commanditaire vennootschap fungeert, ontving een naheffingsaanslag loonbelasting over het jaar 2002. De inspecteur stelde dat de werkzame prostituees in loondienst waren, terwijl de belanghebbende aanvoerde dat zij als zelfstandigen moesten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in eerdere jaren, op basis van informatie van de belanghebbende, had geconcludeerd dat de prostituees ondernemers waren. Dit standpunt werd niet gewijzigd in de daaropvolgende jaren, ondanks meerdere inspectiebezoeken. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur bij de belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen had gewekt dat de prostituees niet als werknemers konden worden aangemerkt. Hierdoor vernietigde de rechtbank de naheffingsaanslag en verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en werd het teveel betaalde griffierecht gerestitueerd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1089
Uitspraakdatum: 16 juni 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als belanghebbende en de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 31 maart 2004, over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002, een naheffingsaanslag opgelegd in de loonbelasting en premie volksverzekeringen tot een bedrag aan enkelvoudige belasting van € 166.132 en een bedrag aan heffingsrente van € 5.976.
1.2. Na daartegen op 6 mei 2004 gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar van 11 maart 2005, de naheffingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De inspecteur heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2005 te Breda. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.6. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende was in 2002 beherend vennoot van een commanditaire vennootschap [CV] geheten. Het doel van de C.V. is, aldus het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 12 januari 2005: "de exploitatie van een relaxhuis". In dit relaxhuis (hierna: de club) wordt gelegenheid gegeven tot het hebben van omgang met prostituees.
2.2. Op 10 september 1997 heeft de inspecteur aan belanghebbende een brief gestuurd waarin gemaakte afspraken worden vastgelegd. In deze brief (bijlage 11 bij het verweerschrift) is onder meer het volgende vermeld:
"U heeft aan mij verklaard dat de kamers in het genoemde privé-huis worden verhuurd aan diverse prostituees, die aan u een vast bedrag aan huur betalen. De winsten die worden behaald met de prostitutie komen volgens uw verklaring volledig aan de prostituees toe. De prostituees zijn dan als onderneemsters aan te merken. Over de door hun behaalde resultaten zijn zij inkomstenbelasting en omzetbelasting verschuldigd.
(....)
Zoals u bekend is gaan de in deze brief genoemde afspraken in op 01 januari 1998, zodat u en de prostituees de tijd en de gelegenheid hebben om aan de voorwaarden te kunnen voldoen. Vóór deze datum zal ik, wanneer daarop prijs wordt gesteld, een voorlichtingsbezoek afleggen in het privé-huis. (...) Tijdens dit voorlichtingsbezoek zal ik aangeven wat de fiscale rechten en verplichtingen van de prostituees zijn. (...)
Zoals ik aan u heb meegedeeld is binnen afzienbare tijd landelijk beleid te verwachten met betrekking tot de belastingplicht bij prostitutie. Wanneer in het landelijke beleid wordt afgeweken van de door ons gemaakte afspraken zullen de regels van het landelijk beleid van toepassing zijn vanaf het moment van invoering."
2.3. Op 16 december 1997 vindt het voorlichtingsbezoek van de inspecteur plaats. Het naar aanleiding van dit bezoek opgestelde rapport dateert van 23 januari 1998. In dit rapport (bijlage 5 bij het verweerschrift) zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
"In dit rapport zijn de standpunten van de Belastingdienst opgenomen.
Voor de diverse belastingen heeft het onderzoek zich beperkt tot een voorlichtingsbezoek.
(....)
2. Doel van het onderzoek
Het doel van het onderzoek is om de aanwezige dames en exploitant voorlichting te verstrekken op fiscaal gebied.
Met ingang van 1 januari 1998 zullen de personen die werkzaam zijn in deze branche door ons worden beschreven voor de inkomsten- en omzetbelasting zodat aan hen ook de diverse aangiften uitgereikt kunnen worden.
(....)
3. Ondernemerschap
In het algemeen wordt aangenomen dat prostituées hun werk nagenoeg nooit in loondienst doen bij degene voor wie zij werken. De prostituées zijn daardoor aan te merken als ondernemers voor de omzetbelasting, die zelfstandig aangifte moeten doen voor de BTW. Of ze ook als ondernemer voor de inkomstenbelasting dienen te worden aangemerkt is van een aantal factoren afhankelijk. Voor de beoordeling of een belastingplichtige als ondernemer dienst te worden aangemerkt gelden voor de inkomstenbelasting en voor de omzetbelasting verschillende criteria.
(....)
3.2. Inkomstenbelasting
(....)
De grens tussen het 'drijven van een onderneming' en het 'verrichten van nevenwerkzaamheden' is niet scherp te trekken. In hoeverre iemand als ondernemer dient te worden aangemerkt zal per individu moeten worden bekeken en beoordeeld.
(....)
14. Slotopmerkingen
De gevolgen van het bezoek hebben we besproken met de heer Klaarmond en de aanwezige dames. Wij hebben met hen de afspraken gemaakt zoals deze bij de betreffende onderdelen zijn vermeld.
In het kort zijn dit de hoofdlijnen:
- de prostituée wordt voor de inkomsten- en omzetbelasting zelfstandig ondernemer;
- zij zal daarom zelf een boekhouding (veelal een kasboek) moeten bijhouden;
- zij zal van de gemaakte kosten bonnen en facturen dienen te bewaren voor de eigen administratie;
- zij zal zelf voor hun verleende diensten aan exploitanten een factuur met BTW moeten uitschrijven en een kopie hiervan bij de eigen administratie te bewaren;"
2.4. Op 8 juli 1998 en op 25 november 1998 heeft de inspecteur een bezoek gebracht aan de club. In het rapport dat naar aanleiding van dit bezoek is opgesteld, de dato 18 december 1998 (bijlage 7 bij het verweerschrift), staat onder meer het volgende:
"Doel van het onderzoek
Het bezoek is gericht op het verzamelen van feitelijke informatie omtrent de onderneming. (....) Met nadruk wordt er op gewezen dat aan dit bezoek geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte.
(....)
1.3. Loonbelastingverklaringen
Van de aanwezige gastvrouw was geen loonbelasting verklaring aanwezig. Volgens deze gastvrouw was/is zij er mee bezig om eventueel in vaste dienst te treden. Dat geeft al aan dat zij op het moment van ons bezoek in dienst was.
(....)
1.4. Omzetbelasting
(....)
Gezien bovenstaande feiten ben en blijf ik van mening dat belastingplichtige voor de omzetbelasting dient te worden betrokken en dat hij in de administratie als belaste ondernemer voor de omzetbelasting blijft geregistreerd.
2. Slotopmerkingen
Tevens wil ik belastingplichtige wijzen op het feit dat niet geheel is voldaan aan het gestelde in de vaststellingsovereenkomst en dat indien bij een volgend bezoek niet de onverwijlde medewerking wordt verleend wij ons het recht voorbehouden van de vaststellingsovereenkomst af te wijken en dat de belastbare inkomens over de periode 1994 tot en met 1996 worden vastgesteld overeenkomstig het rapport van [ambtenaar 1] en dat over de onderhavige periode alsnog aanslagen voor de omzet- en loonbelasting worden opgelegd. "
2.5. Op 26 maart 1999 heeft de inspecteur een bezoek aan de club gebracht. Het rapport dat naar aanleiding van dit bezoek is opgesteld, van 1 april 1999 (bijlage 6 bij het verweerschrift), heeft alleen betrekking op de heffing van omzetbelasting. In het rapport zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
"Doel van het onderzoek
Het bezoek is gericht op het verzamelen van feitelijke informatie omtrent de onderneming. Met nadruk wordt er op gewezen dat aan dit bezoek geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte.
(....)
2. Slotopmerkingen
Gezien de fouten die bij de belastingdienst ondernemingen 's-Hertogenbosch zijn gemaakt zijn aan de adviseur de volgende voorstellen gedaan:
- Belastingplichtige wordt met ingang van 1 april 1999 voor de omzetbelasting beschreven als belaste ondernemer;
- Dat over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 januari 1998 geen omzetbelasting is verschuldigd;
- Dat met ingang van 1 april 1999 omzetbelasting verschuldigd is over de totale vergoeding.
Voor verdere details voor de diverse belastingmiddelen verwijs ik naar het verslag d.d. 23 januari 1998."
2.6. Op 10 januari 2001 heeft de inspecteur een bedrijfsbezoek aan de club gebracht. In het rapport dat naar aanleiding van dit bezoek is opgesteld, de dato 8 februari 2001 (bijlage 8 bij het verweerschrift), staat onder meer:
"1 Reikwijdte van het bezoek
In dit rapport zijn de standpunten van de Belastingdienst opgenomen.
- het verstrekken van inlichtingen over fiscale regelgeving.
Met nadruk wordt er op gewezen dat aan dit bezoek geen verrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte.
(....)
3 Bespreking
(....)
Belastingplichtige en zijn adviseur zullen in overweging nemen of er eventueel een loondienstverband met de dames kan worden aangegaan. Belastingplichtige en zijn adviseur is wel duidelijk gemaakt dat uit feiten en omstandigheden moet blijken of er sprake is van ondernemerschap van de in het privé-huis van belastingplichtige werkzame dames dan wel sprake is van een loondienstverband."
2.7. Op 27 juni 2002 heeft de Inspecteur samen met het UWV een bedrijfsbezoek aan de club gebracht. In het rapport dat naar aanleiding van dit bezoek is opgesteld, van 4 december 2002 (bijlage 9 bij het verweerschrift), staat onder meer het volgende:
"Het doel van dit bedrijfsbezoek is;
- het waarnemen van de actuele bedrijfsactiviteiten;
- (....)
- het beoordelen van de fiscale status van alle binnen uw onderneming werkzame personen;
- (....)
- het verzamelen van actuele informatie over relevante ontwikkelingen binnen uw bedrijf;
Met nadruk wordt er op gewezen dat aan dit bezoek geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte of loonopgave van de werknemersverzekeringen
(....)
7. Slotopmerkingen
7.1 Conclusie
Op basis van de in dit rapport vermelde gegevens zullen de arbeidsverhoudingen van de bij u werkzame personen worden beoordeeld, alsmede de plicht tot het betalen van omzetbelasting. Indien sprake blijkt te zijn van loondienst en van verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen, zult u als inhoudingsplichtige c.q. werkgever worden ingeschreven bij de belastingdienst en het UWV.
U ontvangt hierover nog nader bericht."
2.8. Op 2 december 2003 heeft de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. Het rapport boekenonderzoek dateert van 16 januari 2004 (bijlage 2 bij het verweerschrift). In dit rapport zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
"1 Reikwijdte van het onderzoek
De reikwijdte van het onderzoek is:
- Volledigheid van de aangifte Loonbelasting over het jaar 2002;
- Volledigheid van de aangifte omzetbelasting over de periode 1 april 1999 t/m 31-12-2002
(....)
2.2 Bedrijfsactiviteiten
(....)
Alleen voor de gastvrouw [werknemer 1] wordt loonheffing ingehouden.
(....)
3 Loonbelasting
In tegenstelling tot hetgeen bij eerdere onderzoeken [handgeschreven toegevoegd: bezoeken] is geconstateerd blijkt uit een in op 27 juni 2002 in samenwerking met het UWV/GAK ingestelde WTP dat er sprake is van een gezagsverhouding tussen de werkzame prostituees en de exploitant van het privé-huis. Door het UWV/GAK is door middel van een beschikking gesteld dat er sprake is van verzekeringsplicht met ingang van 1 januari 2002. Belastingplichtige heeft hier verder geen gehoor aan gegeven en is samen met de adviseur nog steeds de mening toegedaan dat de dames als zelfstandigen werkzaam zijn. Over het jaar 2002 is over het deel dat aan de dames is uitbetaald geen loonheffing ingehouden en afgedragen.
(....)
6 Naheffingsaanslag loonbelasting
Over het jaar 2002 zal ik een naheffingsaanslag loonbelasting opleggen. Deze is gebaseerd op artikel 20, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Gezien de aard en/of de omvang van de correctie genoemd onder punt I van het rapport leg ik de [naheffings]aanslag zonder boete op.
De motivering waarom geen boete wordt opgelegd is dat in het verleden altijd de indruk heeft bestaan dat de in het privé-huis werkzame dames als zelfstandigen dienen te worden aangemerkt.
Deze stelling heeft de belastingdienst in het verleden echter nooit goed onderzocht.
Echter uit uitgebreide interviews, die in het jaar 2002, met de werkzame dames zijn afgenomen blijkt dat er een dusdanige gezagsverhouding is tussen de exploitant van het privé-huis en de werkzame dames dat er sprake is van loondienst."
2.9. De omzet van de C.V. bedroeg in 2002 € 107.805, exclusief omzetbelasting. De dames ontvangen de helft van de totale vergoeding, inclusief omzetbelasting. De inspecteur heeft de totaal door de dames ontvangen vergoeding berekend op € 128.287 (€ 107.805 x 119%). De adviseur van belanghebbende wilde de identiteit van de dames niet bekend maken. Om die reden is voor de berekening van de verschuldigde loonbelasting het anoniementarief gehanteerd resulterend in een vermenigvuldigingsfactor van 129,5%. Aldus is de verschuldigde loonbelasting berekend op € 166.132 (€ 128.287 x 129,5%).
3. Het geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1. Is belanghebbende over het jaar 2002 loonbelasting verschuldigd ten aanzien van de betalingen aan de in de club werkzame prostituees?
2. Dient bij de berekening van de verschuldigde loonbelasting het anoniementarief te worden toegepast?
3. Is er sprake van in rechte te beschermen opgewekt vertrouwen dat de prostituees niet bij belanghebbende in dienstbetrekking waren, aangezien de inspecteur reeds in eerdere jaren bekend was met de feiten waarop de naheffingsaanslag is gebaseerd?
Belanghebbende is van oordeel dat de eerste en de tweede vraag ontkennend moeten worden beantwoord en de derde vraag bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
De inspecteur geeft aan dat het speerpunt van de boekenonderzoeken was gelegen in het reguleren van de prostitutie. Dat mag niet tot consequentie hebben om dan maar aanslagen op te leggen. In dit opzicht is sprake van détournement de pouvoir.
In de hele periode van het bestaan van de club, vanaf 1996, was er een speciale ambtenaar belast met het bezoeken van clubs. Ieder jaar brengt [ambtenaar 2] een bezoek aan onze club. Met hem hebben wij constant overleg gevoerd. In het jaar 2002 komt hij ineens tot een andere conclusie. Als de bedrijfsvoering zou zijn veranderd, hetgeen ik bestrijd, zou een andere conclusie gerechtvaardigd kunnen zijn. Normaal gesproken zou men ook een boete opleggen. Dit is niet gebeurd omdat sprake is van opgewekt vertrouwen.
In het rapport boekenonderzoek van 18 december 1998 staat dat de gastvrouw op gebiedende toon tegen de meisjes zei: "wordt er nog gewerkt". Dan moet er bij de controleur toch een lampje gaan branden? Ook als je de weergave van de feiten in het rapport boekenonderzoek van 1 april 1999 leest, zou je tot een dienstbetrekking kunnen concluderen.
De inspecteur
Belanghebbende geeft aan dat wij intensief gecontroleerd zouden hebben. Dit was echter niet het geval, er was sprake van voorlichtingsbezoeken. In de brief van 10 september 1997 worden conclusies getrokken op basis van de door belanghebbende geschetste feiten. In 2002 bleken deze feiten niet te kloppen.
Voor de branche als geheel waren er zes regeringsdoeleinden, waaronder het in kaart brengen en beheersen van de branche. De belastingdienst heeft hieraan meegewerkt. In overeenstemming met het UWV is besloten vanaf 2002 de aanslagen te effectueren. Er is van afgezien terug te komen op het verleden. Het beroep op détournement de pouvoir is wat mij betreft tardief. Het is niet zo dat wij middels het opleggen van aanslagen hebben geprobeerd beleid ten aanzien van de branche af te dwingen. Wij kijken niet naar andere regels dan de fiscale.
Met belanghebbende ben ik van mening dat op grond van een brief geen dienstbetrekking kan ontstaan. Ten tijde van het opstellen van de brief van 10 september 1997 had belanghebbende ons informatie verstrekt. Deze informatie bleek later niet geheel juist te zijn.
Er is geen overleg gevoerd met belanghebbende. Er hebben slechts enkele bezoekjes plaatsgevonden en deze dienden ter voorlichting. De bedrijfsvoering in 2002 is niet gelijk aan die in 1997. Toen is, op basis van informatie van belanghebbende, geconstateerd dat sprake was van kamerverhuur en ondernemerschap. In 2002 troffen we een geheel andere situatie aan waarin één totale dienst wordt aangeboden tegen één prijs.
De in het rapport boekenonderzoek van 23 januari 1998 getrokken conclusies zijn tot stand gekomen op basis van door belanghebbende verstrekte gegevens. De door belanghebbende aangehaalde zinsnede uit het rapport boekenonderzoek van 18 december 1998 is onvoldoende om vertrouwen op te wekken. Voor de aanwezigheid van een dienstbetrekking zijn meer elementen van belang dan alleen de aanwezigheid van een gezagsverhouding. Ten aanzien van het rapport boekenonderzoek van 1 april 1999 is geen totaal feitencomplex verzameld. Het rapport boekenonderzoek van 4 december 2002 geeft alleen de feiten weer. Er vonden toen, verspreid over het gehele land, boekenonderzoeken plaats. Er is voor gekozen om pas later, in een volgend rapport, conclusies te trekken. Het bezoek van 27 juni 2002 betrof een echt boekenonderzoek.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank zal om redenen van proceseconomie eerst de derde in geschil zijnde vraag, of sprake is van opgewekt vertrouwen, beantwoorden.
4.2.1. Naar het oordeel van de rechtbank kan de brief van de inspecteur van 10 september 1997 aan belanghebbende redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan een duidelijk standpunt waarbij de prostituees door de inspecteur worden aangemerkt als ondernemer. Als enig voorbehoud geldt dat landelijk beleid van de belastingdienst hierin verandering kan brengen.
4.2.2. Voorts staat vast dat de inspecteur (steeds vertegenwoordigd door [ambtenaar 2], al dan niet tezamen met andere personen) in de jaren 1997, 1998, 1999, 2001 en 2002 diverse bezoeken heeft gebracht aan de club en dat in geen van de naar aanleiding hiervan opgestelde rapporten melding wordt gemaakt van een wijziging van het in 4.2.1 genoemde standpunt of van een gewijzigd landelijk beleid van de belastingdienst inzake de fiscale ondernemersstatus van de prostituees.
4.2.3. In het onder 2.7 genoemde rapport van het bedrijfsbezoek van 27 juni 2002, ingesteld voor een onderzoek van de feitelijke omstandigheden in de club, neemt de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank geen duidelijk standpunt in met betrekking tot het al dan niet aanwezig zijn van een dienstbetrekking tussen belanghebbende en de prostituees. De inspecteur en het UWV concluderen enkel dat de arbeidsverhoudingen binnen de club zullen worden beoordeeld.
4.2.4. In het onder 2.8 genoemde rapport van het boekenonderzoek van 2 december 2003, neemt de inspecteur voor het eerst het standpunt in dat sprake is van een loondienstverhouding tussen belanghebbende en de in de club werkzame prostituees en maakt hij dit bekend aan belanghebbende.
4.2.5. De rechtbank is op grond van het in 4.2.1 tot en met 4.2.4 overwogene van oordeel dat de inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de in de club werkzame prostituees tot het jaar 2003 niet als werkneemsters bij belanghebbende in dienst waren.
4.3. De inspecteur stelt dat geen sprake kan zijn van een rechtens te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel omdat sprake zou zijn van gewijzigde omstandigheden. Belanghebbende betwist dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, tegenover de betwisting door belanghebbende niet aannemelijk maakt dat de omstandigheden ten tijde van het in 2.7 genoemde bezoek dermate gewijzigd zijn ten opzichte van de situatie ten tijde van de in 2.2 bedoelde standpuntbepaling, dat de inspecteur redelijkerwijs niet meer gehouden kan worden aan die standpuntbepaling. De tussen het in 2.2 genoemde tijdstip en de in 2.8 genoemde bedrijfsbezoek gerapporteerde situaties, zoals weergegeven in 2.3 tot en met 2.7, geven naar het oordeel van de rechtbank daartoe geen aanleiding.
4.4. Gelet op al het vorenoverwogene, dient de derde in geschil zijnde vraag bevestigend te worden beantwoord. Nu belanghebbende met betrekking tot de derde in geschil zijnde vraag in het gelijk wordt gesteld en het beroep derhalve gegrond is, behoeven de beide andere vragen geen beantwoording meer en dient te worden beslist als hierna vermeld.
5. Griffierecht
De naheffingsaanslag is opgelegd aan de heer [belanghebbende] in privé, namens hem is bezwaar gemaakt en de uitspraak op bezwaar heeft op hem betrekking. De rechtbank heeft het beroep abusievelijk aangemerkt als een beroep van [CV] en heeft een bedrag van € 276 aan griffierecht in rekening gebracht. Op grond van artikel 27b, eerste lid, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen beloopt het griffierecht voor een natuurlijke persoon echter € 37. Derhalve heeft belanghebbende € 239 teveel aan griffierecht betaald. De rechtbank zal dit teveel betaalde gedeelte van het griffierecht aan belanghebbende restitueren. Het resterende gedeelte van het griffierecht, ad € 37, dient door de inspecteur te worden vergoed.
6. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
7. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de griffier aan belanghebbende restitueert het door deze ter zake van het beroep teveel betaalde griffierecht van € 239;
- gelast dat de Staat der Nederlanden aan belanghebbende vergoedt het door deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 37.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. C.A.F.M. Stassen en mr. W. Brouwer. De beslissing is op 16 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.