RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2673
Uitspraakdatum: 24 april 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z] (België), eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook wel aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 29 juni 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem afgegeven beschikking bewijsregel extra-territoriale kosten voor ingekomen werknemers (30%-regeling) (hierna: 30%-bewijsregel).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2006 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [A], verbonden aan [B] te [Q], alsmede namens de inspecteur, [C].
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.1 Ten behoeve van belanghebbende is met dagtekening 19 mei 2004 een beschikking 30%-bewijsregel afgegeven. De beschikking is uitgereikt aan [D], de werkgever van belanghebbende.
2.2 Op 21 juni 2005 is bij de inspecteur een brief met dagtekening 16 juni 2005 van de gemachtigde van belanghebbende binnengekomen, waarin het volgende is vermeld:
"Op 3 februari 2005 heb ik bijgaande brief gestuurd. Op de brief is nog niets vernomen. Gelieve de brief in behandeling te nemen.”
Bij de brief van 16 juni 2005 heeft de gemachtigde van belanghebbende gevoegd een bezwaarschrift met dagtekening 3 februari 2005, gericht aan de inspecteur, waarin het volgende wordt vermeld:
"Recent ontving ik via belanghebbende in goede orde bijgevoegd besluit. Betrokkene heeft echter enige moeite met het toegepaste tijdvak.
(…)
Ik hoop dan ook dat u het tijdvak overeenkomstig wilt herzien.”
2.3 Bij de bestreden uitspraak van 29 juni 2005 verklaart de inspecteur belanghebbendes bezwaar wegens overschrijding van de termijn niet-ontvankelijk. Vervolgens heeft belanghebbende het onderhavige beroep ingesteld.
2.4 In geschil is primair de ontvankelijkheid van het bezwaar. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het besluit dient te worden vernietigd en terugverwezen omdat geen hoorzitting is gehouden. Meer subsidiair zijn de ingangsdatum en looptijd van de afgegeven beschikking in geschil.
2.5 In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Indien de belanghebbende met vertraging kennis neemt van een beschikking of van het feit dat een beschikking is afgegeven, en daardoor pas na het verstrijken van de bezwaartermijn een bezwaarschrift indient, kan het bezwaar slechts met toepassing van artikel 6:11 van de Awb ontvankelijk zijn. Indien evenwel de beschikking niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag van de ontvangst door de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger van de beschikking of van een afschrift daarvan (vergelijk HR 12 april 1978, nr. 18 686, BNB 1978/128, en HR 25 augustus 1982, nr. 21 315, BNB 1982/259). De beschikking moet in dat geval worden geacht de voorafgaande dag aan de belanghebbende te zijn toegezonden.
2.6 Vaststaat dat op het aanvraagformulier “Toepassing van de bewijsregel extra-territoriale kosten voor ingekomen werknemers (30%-regeling)” het adres van belanghebbende is ingevuld als het adres voor fiscale correspondentie. Tevens staat vast dat de inspecteur de beschikking niet naar het adres van belanghebbende, doch naar het adres van de werkgever heeft gezonden. Gelet op het voorgaande is in het onderhavige geval de beschikking 30%-bewijsregel naar het oordeel van de rechtbank niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
2.7 Ter zitting heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat hij een afschrift van de beschikking 30%-bewijsregel enkele weken voor 3 februari 2005 van zijn werkgever heeft ontvangen hetgeen de rechtbank aannemelijk acht. Als gevolg hiervan vangt de bezwaartermijn, gelet op het hiervóór in 2.5 overwogene, aan enkele weken voor 3 februari 2005.
2.8 De inspecteur heeft gesteld dat hij geen bezwaarschrift met dagtekening 3 februari 2005 van belanghebbende heeft ontvangen. De brief van 16 juni 2005, welke op 21 juni 2005 bij de belastingdienst is binnengekomen, is door hem als bezwaar aangemerkt.
2.9 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In geval van verzending per post is ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, een bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.10 Belanghebbende beschikt niet over een kopie van het bezwaarschrift van 3 februari 2005 waaruit blijkt dat op het origineel de ontvangstdatum ex artikel 6:14, eerste lid, van de Awb is aangetekend door een bevoegde medewerker van het belastingkantoor. Belanghebbende beschikt evenmin over een gedateerd en gespecificeerd ontvangstbewijs en heeft evenmin, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, op enige andere wijze aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift van 3 februari 2005 tijdig zou zijn ingediend. Gelet hierop gaat de rechtbank er van uit dat belanghebbende pas bij brief van 16 juni 2005, door de inspecteur op 21 juni 2005 ontvangen, bezwaar heeft gemaakt. Nu de termijnoverschrijding meer dan vier maanden bedraagt, heeft belanghebbende, met inachtneming van het bepaalde in de onderdelen 2.5 en 2.7, aldus geen bezwaar gemaakt binnen de wettelijke bezwaartermijn als bedoeld in de artikelen 6:7 tot en met 6:9 van de Awb.
2.11 Niet-ontvankelijkverklaring kan ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb slechts achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
2.12 Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen omstandigheden aangevoerd die er toe zouden leiden dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest en dat derhalve de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar gelet op het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb achterwege had dienen te blijven.
2.13 Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Het gelijk inzake het primaire geschilpunt is daarom aan de inspecteur. Aan de behandeling van het subsidiaire en meer subsidiaire standpunt van belanghebbende komt de rechtbank daardoor niet toe.
2.14 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 24 april 2006 door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.