ECLI:NL:RBBRE:2006:AX6743

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 2392 VV
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake kapvergunning voor bomen in Hilvarenbeek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 31 mei 2006 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een kapvergunning die was verleend aan de provincie Noord-Brabant voor het kappen van twee zomereiken aan de provinciale weg N395. Verzoekster, een rechtspersoon, vorderde schorsing van het besluit van 4 april 2006, omdat zij vreesde dat de aanleg van een verkeersremmer, die het kappen van de bomen mogelijk maakte, haar bedrijfsvoering zou hinderen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het belang van de verzoekster niet rechtstreeks betrokken was bij de kapvergunning, omdat er geen onlosmakelijk verband was tussen de kap van de bomen en de aanleg van de verkeersremmer. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrees van verzoekster voor hinder en schade niet voortkwam uit de kap zelf, maar uit de aanleg van de verkeersremmer, en dat verzoekster daarom niet als belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 06 / 2392 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
[naam verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats verzoekster], verzoekster,
gemachtigde [naam gemachtigde]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam],
verweerder,
1. Het procesverloop
Verzoekster heeft op 4 mei 2006 verzocht een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot het besluit van verweerder van 4 april 2006 (bestreden besluit), inzake de aan de provincie Noord-Brabant verleende kapvergunning voor het rooien van 2 zomereiken aan de provinciale weg N395 (het wegvak op km. 3.5).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 mei 2006, waarbij aanwezig waren [naam gemachtigde verzoekster] en [naam gemachtigde verzoekster] namens verzoekster en mr. [naam gemachtigde verweerder] en mr. [naam gemachtigde verweerder] namens verweerder.
2. De beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het bestreden besluit dateert van 4 april 2006. De termijn om tegen dit besluit bezwaar te maken eindigt op 16 mei 2006. Verzoekster heeft op 4 mei 2006, bij de rechtbank ingekomen op 8 mei 2006, verzocht om een voorlopige voorziening. Bij dit verzoekschrift was (een kopie van) het mede door verzoekster ondertekende bezwaarschrift gevoegd. Dit bezwaarschrift is op 9 mei 2006 door de rechtbank doorgezonden naar verweerder. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat verzoekster tijdig bezwaar heeft gemaakt.
2.2 In het kader van de reconstructie van de kom Diessen is de provincie Noord-Brabant voornemens een verkeersremmer aan te brengen binnen het baanvak km 2.550 tot km 4.000 in de gemeente Hilvarenbeek. Daartoe moeten 2 zomereiken worden verwijderd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, op aanvraag van de provincie, de vereiste kapvergunning verleend.
2.3 Verzoekster heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het kappen van de twee bomen de weg vrijmaakt voor de aanleg van een verkeersremmer en dat haar bedrijfsvoering daardoor wordt gehinderd. In dit verband heeft verzoekster betoogd dat niet alleen haar chauffeurs hinder ondervinden van de voorziene uitbuiging in de weg maar dat ook de banden van de vrachtwagens sneller zullen slijten door de verhoging van het middenstuk van de weg. Verzoekster beroept zich op een toezegging van verweerder dat de verkeersremmer zou komen te vervallen.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
2.4 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voor zover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.5 Op grond van de artikelen 8:1 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de mogelijkheid om bezwaar en beroep in te stellen, en daarmee de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te verzoeken, beperkt tot de kring van belanghebbenden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Krachtens artikel 1:2, derde lid, van de Awb, worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.6 De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de vraag naar het belang dat bij een kapvergunning is betrokken, het zichtcriterium een belangrijke rol speelt. Zo heeft als uitgangspunt te gelden dat natuurlijke personen die vanuit hun woning zicht hebben op bomen, belanghebbenden zijn bij een kapvergunning voor die bomen. Voor rechtspersonen is het zichtcriterium irrelevant. De voorzieningenrechter sluit evenwel niet uit dat het belang van een rechtspersoon niettemin rechtstreeks betrokken kan zijn bij een kapvergunning. Daartoe dient aannemelijk te zijn dat de bedrijfsvoering of het statutaire doel van de rechtspersoon beïnvloed wordt of kan worden door de kapvergunning.
De voorzieningenrechter beantwoordt de vraag of de bedrijfsvoering van verzoekster beïnvloed wordt of kan worden door de in geding zijnde kapvergunning ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Het bedrijf van verzoekster is gevestigd op ongeveer 180 meter van de twee zomereiken. Haar belang in schorsing van de kapvergunning is gelegen in het voorkomen dat ter plaatse een verkeersremmer wordt aangebracht. Het kappen van de twee bomen opent namelijk de mogelijkheid om de provinciale weg op die plaats een flauwe bocht te laten maken, zodanig dat de weggebruikers, waaronder ook de chauffeurs die in dienst zijn van verzoekster, genoodzaakt zullen worden hun snelheid aan te passen. De door verzoekster gevreesde hinder en schade houdt aldus verband met het al dan niet aanleggen van de verkeersremmer en vloeit niet rechtstreeks voort uit het kappen van de 2 zomereiken. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat de in geding zijnde kapvergunning de bedrijfsvoering van verzoekster beïnvloedt.
2.6 Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, van de Awb.
Aangezien verweerder deswege het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal (dienen te) verklaren komt het verzoek om voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.L. Woerdeman, rechter, en in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: