ECLI:NL:RBBRE:2006:AX2453

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
366871 CV 05-5070
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan trailer tijdens lossen van lading

In deze zaak, die voor de Rechtbank Breda is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen over schade die is ontstaan aan een trailer tijdens het lossen van een lading. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft de schade aan de trailer van de vervoerder, [betrokkene] B.V., vergoed en vordert nu een schadevergoeding van de gedaagde, die als stuwadoor optrad bij het lossen van de lading. De eiseres stelt dat de gedaagde onzorgvuldig heeft gehandeld, wat heeft geleid tot de schade aan de trailer. De gedaagde betwist de vordering en voert aan dat de eiseres niet vorderingsgerechtigd is, dat het CMR-verdrag van toepassing is en dat de vordering is verjaard.

De rechtbank oordeelt dat de gedaagde als buiten het vervoer staande gelaedeerde derde moet worden beschouwd en dat het CMR-verdrag niet van toepassing is. De rechtbank wijst het beroep van de gedaagde op derdenwerking van de RSC 1976 af, omdat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd op welke gronden deze condities tegen de eiseres kunnen worden ingeroepen. De rechtbank concludeert dat de eiseres in haar bewijsaanbod wordt toegelaten om aan te tonen dat de gedaagde bij het lossen van de lading niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. De verdere beslissing wordt aangehouden in afwachting van het bewijs.

De zaak is van belang voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van stuwadoors en de toepassing van het CMR-verdrag in relatie tot schadeclaims. De rechtbank heeft de partijen opgedragen om uiterlijk op 7 juni 2006 schriftelijk aan te geven hoe zij het bewijs willen leveren.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 366871 CV 05-5070
vonnis d.d. 10 mei 2006
inzake
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te [adres],
eiseres,
gemachtigde: mr. R.A.I. Thuys, advocaat te [adres],
tegen:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde].,
gevestigd te [adres],
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.W. Oreel, advocaat te Rotterdam.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
1.1 de dagvaarding d.d. 6 september 2005, met producties;
1.2 de conclusie van antwoord, met producties;
1.3 de conclusie van repliek, met producties;
1.4 de conclusie van dupliek.
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. Het geschil
Eiseres (hierna [eiseres]) vordert om gedaagde (hierna [gedaagde]) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.761,25 te vermeerderen met de wettelijke rente en met proceskosten.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van [eiseres] in haar vordering, althans haar die vordering geheel of gedeeltelijk te ontzeggen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van dit geding met uitvoerbaarverklaring van de kostenveroordeling bij voorraad.
3. De beoordeling
3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
a. op 3 december 2003 heeft het transport- en expeditiebedrijf [betrokkene] B.V. in opdracht van een Oostenrijks bevrachtingskantoor een lading vervoerd van Italië naar Nederland, welke lading is afgeleverd op het adres van [gedaagde];
b. [gedaagde] is door [opdrachtgever] ingeschakeld als stuwadoor en heeft de door [betrokkene] aangeboden lading gelost;
c. tijdens het lossen van de lading op het adres van [gedaagde] is schade ontstaan aan de trailer van [betrokkene];
d. met betrekking tot voornoemde schade is door [expert] een expertiserapport opgemaakt d.d. 29 december 2003, waarbij de schade is vastgesteld op € 5.000,00;
e. op grond van een cascoverzekering heeft [eiseres] de schade -onder aftrek van een eigen risico van € 500,00- aan [betrokkene] vergoed en voorts heeft [eiseres] voor de expertisekosten een bedrag van € 261,25 betaald.
3.2
[eiseres] baseert haar vordering op voornoemde vaststaande feiten en voorts op de stelling dat zij door de vergoeding van de schade aan [betrokkene] in de rechten van laatstgenoemde jegens derden is getreden. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] bij het lossen van de lading niet de vereiste zorgvuldigheid betracht waardoor de schade aan de trailer van [betrokkene] is ontstaan. Gezien dit onzorgvuldig handelen van [gedaagde] is laatstgenoemde voor de ontstane schade aansprakelijk. Uit dient hoofde vordert [eiseres] een bedrag van € 4.500,00 van [gedaagde], alsmede een bedrag van € 261,25 ter zake door [eiseres] betaalde expertisekosten.
3.3
[gedaagde] voert het volgende verweer:
- aangezien het in dit geval vervoer over de weg van Italië naar Nederland betrof, is op deze overeenkomst het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goeden over de weg (CMR) van toepassing. Op grond van artikel 32 CMR is de onderhavige vordering verjaard;
- op de door [opdrachtgever] met [gedaagde] gesloten stuwadoorsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van de Vereniging van Rotterdamse Stuwadoors (RSC 1976) van toepassing. Op grond van artikel 12 van deze voorwaarden is de onderhavige vordering inmiddels komen te vervallen. Met een beroep op derdenwerking werpt [gedaagde] deze condities ook aan [eiseres] tegen;
- [gedaagde] is zeer zorgvuldig te werk gegaan bij het lossen; de schade is volledig terug te voeren op de wijze van belading;
- subsidiair wordt de vorderingsgerechtigdheid van [eiseres] betwist nu uit niets blijkt op welke grond [eiseres] meent de vordering in te kunnen stellen;
- de hoogte van de in het expertiserapport berekende schade wordt betwist.
3.4
[eiseres] heeft hierop -voor zover van belang- als volgt gereageerd:
- het CMR is niet van toepassing;
- [gedaagde] kan zich niet beroepen op derdenwerking van de RSC 1976;
- de vordering is niet verjaard;
- de lading was bij aflevering volledig intact en niet van zijn plaats; vervolgens is de heftruckchauffeur bij het lossen van de lading onvoldoende zorgvuldig te werk gegaan waardoor de schade is ontstaan;
- [eiseres] treedt in deze zaak op als volmacht van de betrokken cascoverzekeraars; door betaling van de schade aan haar verzekerde ([betrokkene]) is [eiseres] in de rechten van haar verzekerde jegens derden getreden;
- [gedaagde] kan thans in redelijkheid niet meer terugkomen op de indertijd door haar verzekeraar erkende schadeomvang.
3.5
Vorderingsgerechtigdheid van [eiseres]
Als subsidiair verweer voert [gedaagde] aan dat [eiseres] niet gerechtigd zou zijn om de onderhavige vordering in te stellen, aangezien uit niets blijkt dat [eiseres] in de rechten van [betrokkene] jegens derden is getreden.
Indien [gedaagde] van mening is dat [eiseres] niet vorderingsgerechtigd is, dan had zij dit verweer primair dienen aan te voeren. In het onderhavige geval kan [gedaagde] zich niet op het standpunt stellen dat zij primair inhoudelijk verweer voert en derhalve een inhoudelijke beoordeling van de zaak verlangt, terwijl zij zich subsidiair op het standpunt stelt dat [eiseres] niet ontvankelijk zou zijn in haar vordering. Dit heeft tot gevolg dat voornoemd subsidiaire verweer van [gedaagde] zal worden gepasseerd en ervan wordt uitgegaan dat de vordering van [betrokkene] op [gedaagde], op [eiseres] is overgegaan.
3.6
CMR
Eén van de verweren van [gedaagde] tegen de vordering van [eiseres] is dat deze is verjaard als gevolg van het bepaalde in artikel 32 van het CMR. [eiseres] stelt zich kort gezegd op het standpunt dat het CMR toepassing mist.
Uit de jurisprudentie volgt dat ook niet door het CMR geregelde vorderingen of zelfs buitencontractuele vorderingen, mits voldoende samenhangend met het transport, onder vigeur van artikel 32 CMR vallen. Gezien de onderhavige omstandigheden van het geval wordt geoordeeld dat [gedaagde] -die als stuwadoor was belast met het lossen van de door [betrokkene] (vervoerder) in opdracht van een Oostenrijks bevrachtingskantoor (afzender) vervoerde goederen- beschouwd moet worden als een buiten het vervoer staande gelaedeerde derde. Nu [gedaagde] -na aankomst van de goederen ter destinatie- als stuwadoor de feitelijke beschikking over de goederen heeft verkregen kan niet worden geoordeeld dat de onderhavige vordering tot vergoeding van de schade die bij het lossen is ontstaan, er een is waartoe het vervoer aanleiding heeft gegeven. Dit brengt met zich mee dat het CMR toepassing mist in de verhouding tussen [betrokkene] c.q. [eiseres] enerzijds en [gedaagde] anderzijds.
3.7
Derdenwerking RSC 1976
Uitgangspunt is dat contractuele bedingen alleen van kracht zijn tussen partijen. Het enkele feit dat [betrokkene] er mogelijk van op de hoogte was dat er een overeenkomst tussen [opdrachtgever] en [gedaagde] bestond op grond waarvan [gedaagde] voor [opdrachtgever] stuwadoorsactiviteiten zou verrichten, alsmede dat op die overeenkomst de RSC 1976 van toepassing zijn, brengt nog niet met zich mee dat [gedaagde] deze condities tegen [betrokkene] kan inroepen. Aangezien [gedaagde] niet nader gemotiveerd heeft onderbouwd op welke (andere) gronden [eiseres] de stuwadoorscondities in redelijkheid tegen zich moet laten gelden, wordt het beroep op derdenwerking van voornoemde condities gepasseerd.
3.8
Verjaring
Aangezien noch het CMR, noch de RSC 1976 op de onderhavige vordering van toepassing zijn, is er geen sprake van de korte verjaringstermijn en/of vervaltermijn zoals in deze regelingen bepaald. Nu anderszins niet is gesteld of gebleken dat de vordering is verjaard, wordt aan het door [gedaagde] gedane beroep op verjaring voorbij gegaan.
3.9
Toedracht schade
Kern van het geschil vormt de vraag naar de toedracht van de schade.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] bij het lossen van de lading onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan, waardoor de schade aan de trailer is ontstaan.
[gedaagde] voert aan dat zij zeer zorgvuldig te werk is gegaan bij het lossen van de lading. De oorzaak van de schade is volgens haar volledig terug te voeren op de wijze van belading, doordat er waarschijnlijk te lichte dwarsliggers zijn gebruikt die tijdens het transport zijn gebroken.
3.1
Ter ondersteuning van haar standpunt heeft [eiseres] een kopie van het aanrijdingsformulier in het geding gebracht, alsmede kopieën van foto’s genomen direct na het ontstaan van de schade en een kopie van het expertiserapport d.d. 29-12-2003.
De vermelding op het aanrijdingsformulier ‘bij lossen buis andere kant opgerold en oplegger beschadigd’ zegt niets over de vraag of de schade is ontstaan doordat [gedaagde] onzorgvuldig te werk is gegaan bij het lossen danwel of de schade is terug te voeren op de wijze van belading. De vermelding door de chauffeur van [betrokkene] op de achterzijde van het aanrijdingsformulier dat ‘tijdens het lossen van de buizen een buis van de lepels van de heftruck is gevallen en vervolgens aan de andere kant van de oplegger naar buiten is gekomen’, is een eenzijdige verklaring zijdens de vervoerder, waarvan de juistheid door [gedaagde] wordt betwist nu er volgens [gedaagde] geen buis van de lepels van de heftruck is gevallen.
De overgelegde foto’s laten weliswaar zien dat er (ernstige) schade aan de trailer is ontstaan, doch uit deze foto’s blijkt niet door welke oorzaak de schade is ontstaan. Dit geldt ook voor het overgelegde expertise-rapport. Uit dit rapport blijkt dat wel een onderzoek is ingesteld naar de omvang van de schade, doch niet naar de oorzaak ervan. Het rapport vermeldt immers dat de expert omtrent de toedracht van de schade heeft vernomen dat, tijdens het lossen van pijpen …door een fout van de heftruckchauffeur de pijpen zijn gaan schuiven met genoemde schade tot gevolg’.
Uit het voorgaande volgt dat de stelling van [eiseres], dat [gedaagde] bij het lossen van de lading onzorgvuldig te werk is gegaan waardoor de schade aan de trailer van [betrokkene] is ontstaan, vooralsnog niet is komen vast te staan.
3.11
Daarentegen volgt uit de stelling van [gedaagde] -indien van de juistheid van deze stelling wordt uitgegaan-, dat op 4 december 2003 een trailer met identieke lading -tevens afkomstig van Dalmine- onder politiebegeleiding bij [gedaagde] is binnengekomen omdat tijdens het transport de lading was gaan schuiven en de buizen door de zijkant van de trailer heen staken, niet dat er (ook) in de onderhavige zaak sprake zou zijn van een onjuiste wijze van belading.
Voor de overgelegde verklaring d.d. 5 mei 2005 van de heftruckchauffeur van [gedaagde] -de heer [X]-, waarin hij aangeeft dat de balk waarop de buizen waren geladen gebroken was, geldt dat het ook hier weer een eenzijdige verklaring betreft waarbij [X] bovendien verklaart dat de breuk kan zijn ontstaan tijdens het transport of door het gewicht tijdens het lossen. De vraag door welke oorzaak de schade is ontstaan, wordt ook door deze verklaring niet beantwoord.
3.12
Nu -gezien het hiervoor overwogene- niet vast is komen te staan dat [gedaagde] bij het lossen van de lading niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht waardoor de schade is ontstaan, zal [eiseres] -gezien haar bewijsaanbod- worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling zoals hierna geformuleerd.
3.13
In afwachting van het resultaat van de bewijsvoering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
4. De beslissing
De kantonrechter:
- laat [eiseres] toe te bewijzen:
“ feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [gedaagde] bij het lossen van de lading niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht waardoor de schade is ontstaan ”;
- bepaalt dat [eiseres] zich uiterlijk op de rolzitting van:
woensdag 7 juni 2006 te 11.00 uur
schriftelijk uitlaat of en hoe dat bewijs zal worden geleverd;
- bepaalt dat, voor het geval dat bewijs zal worden bijgebracht door getuigen, [eiseres] dan tevens de namen en adressen van de getuigen zal opgeven;
- bepaalt dat partijen uiterlijk op die rolzitting ieder schriftelijk opgave doen van de eigen verhinderdata voor de periode van 3 maanden vanaf die rolzitting, waarna zo nodig een dag voor het getuigenverhoor zal worden bepaald;
- bepaalt dat, voor het geval bewijs zal worden bijgebracht door -nog niet in het geding gebrachte- schriftelijke stukken, [eiseres] dan tevens die bescheiden in het geding zal brengen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitge-sproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 mei 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.