ECLI:NL:RBBRE:2006:AW6309

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
24 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
362141 OV VERZ 05-1928
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot voortzetting van procedure volgens dagvaardingsregels in huwelijkse voorwaarden geschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 24 april 2006, is een verzoekschrift ingediend door de man, die een afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden wenst na zijn echtscheiding van de vrouw. De man en de vrouw zijn op [huwelijksdatum] te Gouda getrouwd en hebben twee minderjarige kinderen. De man heeft de echtelijke woning op 8 december 2002 verlaten, waarna de echtscheiding op 17 februari 2003 is uitgesproken. De huwelijkse voorwaarden, die op 16 mei 2001 zijn opgesteld, sluiten iedere huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap uit en bevatten bepalingen over de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.

De man heeft de procedure ingeleid met een verzoekschrift, maar de vrouw betwist deze procedurele keuze en stelt dat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden bij dagvaarding moet worden gevorderd. De kantonrechter, W.E.M. Verjans, heeft tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2006 geprobeerd een minnelijke regeling te bereiken, maar dit is niet gelukt. De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat de man de procedure inderdaad had moeten inleiden met een dagvaarding in plaats van een verzoekschrift. Daarom heeft de kantonrechter bevolen dat de procedure zal worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.

De zaak is verwezen naar de rolzitting van 3 mei 2006, waar partijen de gelegenheid krijgen om voort te procederen in een dagvaardingsprocedure. De kantonrechter heeft verder geen aanleiding gezien om de man te verplichten het verzoekschrift aan te vullen of te verbeteren, aangezien alle relevante gegevens al waren vermeld. De beslissing is genomen zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 362141 OV VERZ 05-1928
inzake
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. K.H.P. Selcraig te Breda,
tegen
[verweerster],
wonende te [adres]
verwerende partij,
gemachtigde: mw. mr. M. van der Kist te Waddinxveen.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
1.1 het op 26 juli 2005 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met producties;
1.2 het op 14 september 2005 ter griffie ontvangen verweerschrift, met producties;
1.3 de brief van de gemachtigde van verwerende partij d.d. 21 december 2005 ter griffie ingekomen op 21 december 2005;
1.4 de aantekeningen van de griffier met betrekking tot het verhandelde ter zitting van
7 februari 2006;
1.5 de nadere schriftelijke reactie van de zijde van verzoekende partij, met producties, ter griffie ingekomen op 7 maart 2006;
1.6 de nadere schriftelijke reactie van de zijde van verwerende partij, met productie, ingekomen ter griffie op 5 april 2006.
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. Het verzoek.
Verzoekende partij, hierna te noemen de man, verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. te bepalen dat verwerende partij, hierna te noemen de vrouw, aan hem een bedrag van € 49.653,97 dient te betalen binnen twee weken na de in deze af te geven beschikking;
II. te bepalen dat de vrouw een bedrag ter grootte van € 5.000,00 dient te storten op een bankrekening ten name van [belanghebbende], ten aanzien van de rekening van welke de man bevoegd is;
Subsidiair:
te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag van € 54.222,32 dient te betalen binnen twee weken na de in deze af te geven beschikking.
De vrouw voert verweer tegen de vordering van de man.
3. De beoordeling.
3.1 Tijdens de mondelinge behandeling van 7 februari 2006 heeft de kantonrechter vergeefs getracht om een minnelijke regeling te bereiken tussen partijen. Partijen hebben verder tijdens deze mondelinge behandeling hun standpunt nader toegelicht. Na de mondelinge behandeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld een nadere schriftelijke reactie te geven, waarvan beide partijen gebruik hebben gemaakt.
3.2 De kantonrechter gaat in de beoordeling van deze zaak uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten:
* De man en de vrouw zijn op [huwelijksdatum] te Gouda getrouwd.
* Uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [belanghebbende] geboren op [geboortedatum] en
- [belanghebbende] geboren op [geboortedatum]
* De beide kinderen hebben op dit moment hun hoofdverblijf bij de man.
* Op 8 december 2002 is de samenwoning van de man en de vrouw beëindigd doordat de man de echtelijke woning heeft verlaten.
* Bij beschikking van 17 februari 2003 is de echtscheiding uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 6 maart 2003 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
* Als productie 1 bij het verzoekschrift is overgelegd een kopie van de huwelijkse voorwaarden, welke partijen op 16 mei 2001 zijn aangegaan.
* Deze huwelijkse voorwaarden houden een uitsluiting van iedere huwelijks-vermogensrechtelijke gemeenschap in. Tevens is in de huwelijkse voorwaarden een verrekenbeding van zuivere inkomsten opgenomen, alsmede bevatten zij een bepaling aangaande de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
* Partijen hebben tot eind juli 2005 geprocedeerd ter zake de per datum ontbinding van het huwelijk door de man aan de vrouw verschuldigde kinder- en partneralimentatie (productie 1 bij verweerschrift: kopie Beschikking Gerechtshof ’s-Gravenhage d.d.
6 juli 2005).
* De huwelijkse voorwaarden zijn tot op heden niet althans niet volledig afgewikkeld.
* Partijen zijn in artikel 10. van de huwelijkse voorwaarden uitdrukkelijk overeengekomen dat de kantonrechter van hun laatste gezamenlijke woonplaats bevoegd is van een geschil ter zake huwelijkse voorwaarden kennis te nemen.
* De laatste gezamenlijke woonplaats bevond zich in Etten-Leur zodat de sector kanton, locatie Bergen op Zoom van de rechtbank Breda bevoegd is.
3.3 De man stelt bij verzoekschrift, dat partijen nog niet tot een definitieve en volledige afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zijn overgegaan. De man wenst thans tot een afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te komen en heeft de procedure ingeleid middels een verzoekschrift. De man verwijst op dit punt naar de memorie van toelichting, kamerstukken II 27554, nummer 3 p.19, waaruit volgens de man kan worden afgeleid, dat een procedure ter zake huwelijkse voorwaarden moet worden ingeleid middels een verzoekschrift en niet middels een dagvaarding. Dit omdat volgens de man de wetgever als uitgangspunt heeft genomen dat procedures inzake vermogensrechtelijke aspecten van het huwelijk door middel van een verzoekschrift worden ingeleid. De vrouw deelt deze mening niet en is van mening, dat de man de onderhavige procedure ten onrechte met een verzoekschrift heeft ingeleid. Het door de man genoemde uitgangspunt vindt volgens de vrouw geen steun in het recht. Weliswaar kan volgens de vrouw de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden als nevenverzoek in een echtscheidingsprocedure worden verzocht, maar die situatie is volgens de vrouw in het onderhavige geval niet aan de orde.
De afwikkeling van huwelijkse voorwaarden dient volgens de vrouw bij dagvaarding te worden gevorderd. De vrouw verzoekt de rechtbank om op voet van artikel 69 Rv te bevelen dat de zaak volgens de regels van de dagvaardingsprocedure wordt voortgezet.
3.4 De kantonrechter deelt de mening van de vrouw, dat de man de onderhavige procedure had moeten inleiden met een dagvaarding in plaats van een verzoekschrift. De afwikkeling van huwelijkse voorwaarden dient inderdaad bij dagvaarding te worden gevorderd.
De kantonrechter zal daarom hierna bevelen, dat deze procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure en in dat verband tevens een dag bepalen waarop de zaak op de rol zal komen. Daarna zal de zaak verwezen worden voor vonnis.
De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om ook nog te bevelen dat de aanlegger (in casu de man) het stuk waarmee de procedure is ingeleid, zijnde het verzoekschrift, aanvult en/of verbetert. In het procesinleidend stuk zijn alle relevante gegevens vermeld. De kantonrechter stelt verder vast, dat een verdere conclusiewisseling niet meer nodig is nu beide partijen na genoemde mondelinge behandeling al een nadere schriftelijke reactie hebben gegeven.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan. Tegen deze beslissing staat geen hogere voorziening open.
4. De beslissing.
De kantonrechter:
beveelt dat deze procedure ex artikel 69 Rv zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 3 mei 2006, te 11.00 uur, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen voort te procederen in een dagvaardingsprocedure;
bepaalt dat de zaak vervolgens zal worden verwezen naar de rolzitting van 2 weken later, voor vonnis;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr.W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.