ECLI:NL:RBBRE:2006:AV7701

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/726 WET
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om inzage in stukken bij het Koninklijk Huisarchief

In deze zaak heeft eiser op 28 februari 2005 beroep ingesteld tegen de beslissing van de directeur van het Koninklijk Huisarchief (KHA) van 17 februari 2005, waarin zijn verzoek om inzage in bepaalde stukken werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 januari 2006, waarbij eiser aanwezig was en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. V.P. Aarts, mr. M. Bronneman en mr. T.J. van Leeuwen. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

De rechtbank heeft onderzocht of de directeur van het KHA als bestuursorgaan kan worden aangemerkt volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het KHA niet krachtens publiekrecht is ingesteld en dat de directeur niet kan worden beschouwd als bestuursorgaan in de zin van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter niet bevoegd is om over deze zaak te oordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Stichting Archief van het Huis Oranje-Nassau, die het KHA beheert, geen openbaar gezag uitoefent en dat de bestuurder van de stichting handelt als privépersoon.

De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard en aangegeven dat het geschil kan worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 maart 2006, en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

05 / 726 WET RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Meervoudige kamer
UITSPRAAK
in de zaak van
[naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de directeur van het Koninklijk Huisarchief (KHA), verweerder.
1. Het procesverloop
Eiser heeft op 28 februari 2005 beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder van 17 februari 2005 met kenmerk 29691/PL (bestreden beslissing), inzake een verzoek om inzage van stukken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 januari 2006. Eiser was daarbij aanwezig. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. V.P. Aarts en mr. M. Bronneman, beiden advocaat, alsmede mr. T.J. van Leeuwen, secretaris in algemene dienst van de Koningin.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
2. De beoordeling
2.1 In zijn aan verweerder gerichte brief van 6 december 2004 (verzoek I) heeft eiser verzocht om inzage in een aantal nader aangeduide stukken. Bij beslissing van 14 januari 2005 (primaire beslissing) is het verzoek afgewezen. Per brief van 26 januari 2005 (verzoek II) heeft eiser ver-zocht om heroverweging van de primaire beslissing. Bij de bestreden beslissing is de afwijzing van verzoek I gehandhaafd.
2.2 Eiser staat op het standpunt dat hij aanspraak maakt op inzage van de door hem aangeduide stukken. Daartoe is gewezen op feiten en omstandigheden die in de ogen van eiser maken dat de desbetreffende stukken thans niet langer geheim mogen worden gehouden. Verder heeft eiser betoogd dat hij de mogelijkheid moet krijgen om de onderhavige kwestie voor te leggen aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.3 Krachtens artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb verstaat onder een besluit: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 1:1, eerste lid, van de Awb verstaat onder een bestuursorgaan: een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld (aanhef en onder a) of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed (aanhef en onder b).
2.4 De rechtbank onderzoekt ambtshalve of zij bevoegd is tot kennisneming van het thans voorliggende geschil, en meer in het bijzonder of verweerder moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. In dit kader wordt allereerst overwogen dat in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen of de Algemeen Secretaris van de Koningin als bestuursorgaan is te beschouwen. Deze is immers geen verweerder.
De rechtbank constateert dat het KHA niet krachtens publiekrecht is ingesteld. Daarom is ver-weerder geen bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Gelet hierop wordt nagegaan of verweerder moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
Het beheer van het KHA ligt in handen van (het bestuur van) de Stichting Archief van het Huis Oranje-Nassau (Stichting), een rechtspersoon naar burgerlijk recht. Dit leidt tot de vraag of (het bestuur van) de Stichting is bekleed met enig openbaar gezag. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, en neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Er valt niet te wijzen op een wettelijk voorschrift dat aan de Stichting of haar bestuur - en daarmede evenmin aan verweerder - een exclusieve bevoegdheid toekent om de rechtspositie van an-dere (rechts)personen eenzijdig te bepalen. Het op artikel 7 van de statuten van de Stichting ge-baseerde Reglement voor het Koninklijk Huisarchief kan niet als zodanig worden beschouwd. Evenmin is staande te houden dat de Stichting of haar bestuur zijn belast met het vervullen van een taak die de overheid aan zich heeft getrokken. Dit wordt niet anders doordat de Stichting moet voldoen aan hetgeen is bepaald in artikel 11 van de Archiefwet. In zoverre onderscheiden (het bestuur van) de Stichting en het KHA zich immers niet van andere (particuliere) personen en instellingen die archiefbescheiden onder zich hebben.
Ook anderszins bestaat geen relevant verschil tussen enerzijds de Stichting en het KHA en anderzijds overige (particuliere) personen en instellingen die een archief beheren. Het bestuur van de Stichting ligt in handen van één bestuurder, zijnde de drager van de Kroon der Nederlanden die de afstammeling van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina is, of - indien de Kroon der Nederlanden niet langer door een afstammeling van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina wordt gedragen - van een uit meerdere personen bestaand bestuur. Verder overweegt de rechtbank dat de Rijksbegroting niet voorziet in de financiering van het KHA, waardoor als vaststaand moet wor-den aangenomen dat de kosten voor het beheer van het KHA slechts ten laste komen van de uitkering die de bestuurder van de Stichting ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Grondwet ontvangt.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de overheid in geen enkel opzicht een doorslaggevende invloed heeft op het functioneren van (het bestuur van) de Stichting en evenmin op het beheer van het KHA. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bestuurder van de Stichting - en namens deze, verweerder - bij het beheer van het KHA handelt als privé-persoon, en slechts in die hoedanigheid kan worden aangesproken op naleving van de Archiefwet. Dit oordeel wordt ondersteund door hetgeen de Minister-President in zijn brief van 19 april 2005 met kenmerk 05M47152 aan de voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse zaken en Koninkrijksaangelegenheden heeft verklaard. Deze brief bevestigt immers uitdrukkelijk de stelling dat het KHA niet onder het bereik van artikel 10 van de Archiefwet valt.
2.5 De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder niet kan worden gekwalificeerd als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb, en dat de bestreden beslissing om deze reden niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daarom zal zij zich onbevoegd verklaren.
2.6 Hieraan voegt de rechtbank - onder verwijzing naar haar uitspraak van 24 mei 2005 met zaaknummer 05 / 726 WET - toe dat slechts de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van het thans voorliggende geschil. Ingevolge artikel 8:71, tweede volzin, van de Awb is de bur-gerlijke rechter aan deze beslissing gebonden. Aldus wordt voorkómen dat eiser blijft verstoken van rechtsbescherming terzake van zijn wens tot inzage in de stukken waarop verzoek ziet.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. W.C.J. Bakx, H.W.M. Pulskens en A.J.G.M. de Weert, rechters, en door mr. W.C.J. Bakx, voorzitter, in aanwezigheid van mr. L.M. Koenraad, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2006
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019 te 2500 EA ‘s-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: