Parketnummer(s): 636212-05
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte],
geboren op [...] 1959 te [plaats],
wonende op [adres],
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Drenth, advocaat te Breda.
2 De tenlastelegging.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op of omstreeks 08 november 2004 te Hooge Zwaluwe, gemeente Drimmelen,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig samen met [slachtoffer] arbeid heeft verricht, althans door die [slachtoffer] arbeid heeft doen en/of laten verrichten, bestaande uit het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden aan roldeuren op een hoogte van ongeveer 2,50 meter, waarbij een werkbak op een vorkheftruck was geplaatst/opgesteld, welke vorkheftruck door hem, verdachte, werd bediend en/of door hem, verdachte, de werkbak met daarin genoemde [slachtoffer], omhoog is gebracht, terwijl verdachte niet had gecontroleerd of de werkbak stabiel op de lepels van de vorkheftruck was opgesteld en/of hij
verdachte (vervolgens) geen maatregelen had genomen en/of voorzieningen had getroffen, althans had gecontroleerd of maatregelen waren genomen of voorzieningen waren getroffen,
zoals het vastmaken van die werkbak aan de vorkheftruck middels een touw en/of een hijsstrop of een andere voorziening teneinde het valgevaar voor die [slachtoffer] te voorkomen en/of terwijl daardoor het gevaar aanwezig was dat die werkbak ongewild van die vorkheftruck kon loskomen/losraken, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] uit die werkbak op de vloer is gevallen en/of die werkbak gedeeltelijk op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] terecht is gekomen en genoemde [slachtoffer] daarbij zodanig letsel, te weten ernstig hoofdletsel en/of hersenletsel, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
artikel 307 Wetboek van Strafrecht
2. primair
dat hij op of omstreeks 8 november 2004 te Hooge Zwaluwe, gemeente Moerdijk, als werkgever, als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, handelingen heeft verricht of nagelaten, in strijd met voornoemde wet en/of de daarop rustende bepalingen,
aangezien hij toen en daar,
met een vorkheftruck waarop een werkbak was geplaatst door [slachtoffer]
arbeid heeft doen verrichten, bestaande uit schoonmaakwerkzaamheden aan roldeuren (op een hoogte van ongeveer 2.50 meter)
terwijl niet was voldaan aan één of meer voorschriften, gesteld bij en/of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998, te weten de/het voorschriften vastgelegd in:
- artikel 7.22, lid 2 en/of 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers was (in de lid twee van dat artikel beschreven situatie) de werkbak niet zodanig vervaardigd en/of ingericht en/of toegerust en/of niet op zodanige wijze aan de vorkheftruck bevestigd en/of niet op zodanige wijze gebruikt dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen en/of beperkt, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die [slachtoffer] ontstond en/of te verwachten was;
dat [naam verdachte] B.V. op of omstreeks 8 november 2004 te Hooge Zwaluwe, gemeente Moerdijk, als werkgever, als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met voornoemde wet en/of de daarop rustende bepalingen,
aangezien genoemde B.V. toen en daar met een vorkheftruck, waarop een werkbak was geplaatst door [slachtoffer], arbeid heeft doen verrichten, bestaande uit schoonmaakwerkzaamheden aan roldeuren, (op een hoogte van ongeveer 2.50 meter), terwijl niet was voldaan aan één of meer voorschriften, gesteld bij en/of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998, te weten de/het voorschrift(en) vastgelegd in:
- artikel 7.22 lid 2 en/of 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers was (in de in lid twee van dat artikel beschreven situatie) de werkbak niet zodanig vervaardigd en/of ingericht en/of toegerust en/of niet op zodanige wijze aan de vorkheftruck bevestigd en/of niet op zodanige wijze gebruikt dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen en/of beperkt, terwijl naar genoemde B.V. wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die [slachtoffer] ontstond en/of te verwachten was, hebbende verdachte toen en daar tot dat feit opdracht gegeven en/of aan die verboden gedraging feitelijk leiding gegeven.
Art 32 Arbeidsomstandighedenwet 1998
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
---op ------------08 november 2004 te Hooge Zwaluwe, ---------------------------------aanmerkelijk onvoorzichtig ----------------------------------------------------------------------------------- door die [slachtoffer] arbeid heeft doen ----------- verrichten, bestaande uit het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden aan roldeuren op een hoogte van ongeveer 2,50 meter, waarbij een werkbak op een vorkheftruck was geplaatst----------, welke vorkheftruck door hem, verdachte, werd bediend en--- door hem, verdachte, de werkbak met daarin genoemde [slachtoffer], omhoog is gebracht, terwijl verdachte niet had gecontroleerd of de werkbak stabiel op de lepels van de vorkheftruck was opgesteld en--- hij verdachte ------------ geen maatregelen had genomen en--- voorzieningen had getroffen, -zoals het vastmaken van die werkbak aan de vorkheftruck middels ------------------------------- een ------ voorziening teneinde het valgevaar voor die [slachtoffer] te voorkomen ----- terwijl daardoor het gevaar aanwezig was dat die werkbak ongewild van die vorkheftruck kon loskomen---------, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] uit die werkbak op de vloer is gevallen en--- die werkbak gedeeltelijk op het hoofd ----------------- van die [slachtoffer] terecht is gekomen en genoemde [slachtoffer] daarbij zodanig letsel, te weten ernstig hoofdletsel ------------------, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
2. primair
---op ------------8 november 2004 te Hooge Zwaluwe, -----------------als werkgever, als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, handelingen heeft verricht of nagelaten, in strijd met voornoemde wet en--- de daarop rustende bepalingen,
aangezien hij toen en daar, met een vorkheftruck waarop een werkbak was geplaatst
door [slachtoffer] arbeid heeft doen verrichten, bestaande uit schoonmaakwerkzaamheden aan roldeuren (op een hoogte van ongeveer 2.50 meter) terwijl niet was voldaan aan één of meer voorschriften, gesteld bij en--- krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998, te weten de---- voorschriften vastgelegd in:
- artikel 7.22, lid 2 en----3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers was (in de in lid twee van dat artikel beschreven situatie) de werkbak niet zodanig vervaardigd en--- ingericht en--- toegerust en--- niet op zodanige wijze aan de vorkheftruck bevestigd en--- niet op zodanige wijze gebruikt dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen en--- beperkt, terwijl naar hij ------- redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die [slachtoffer] ontstond en--- te verwachten was;
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er geen sprake is van dood door schuld omdat verdachte er voor toepassing van dit artikel ‘aanmerkelijke schuld’ dient te zijn en verdachte enkel niet voldoende heeft nagedacht over de mogelijke gevolgen.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft met het slachtoffer [slachtoffer] in de avond van 8 november 2004 besloten om de ramen in de roldeuren van ongeveer vier meter hoog, te gaan wassen. [slachtoffer] verrichtte al zo’n tien jaar werkzaamheden voor verdachte, met name in de privé-sfeer zoals werkzaamheden in de woning en tuin.
Het ramen wassen op die hoogte werd vaker met de heftruck gedaan met daarop een werkbak. Voorheen werd die werkbak aan de heftruck vastgemaakt door middel van spanbanden. De heftruck stond op een korte afstand van de deur zodat de bak ook niet naar voren zou kunnen kantelen. Zoals verdachte ter zitting heeft verklaard had [slachtoffer] die avond de heftruck met daarop de werkbak al klaargezet. De heftruck werd regelmatig geleend van Ferrostaal BV, een naburig bedrijf. Verdachte liep gelijk naar de achterkant van de heftruck om deze te bedienen, zonder dat hij daartoe gecertificeerd was. Hij ging er vanuit dat [slachtoffer] de werkbak goed had verankerd en voerde geen controle uit. [slachtoffer] begon met het wassen van de ramen en bevond zich op een hoogte van ongeveer 2.50 meter in de werkbak. Verdachte staarde voor zich uit, dacht aan iets anders en hoorde opeens een gil. Hij zag dat de werkbak vervolgens kantelde, op [slachtoffer] terechtkwam en dat [slachtoffer] ernstig gewond was aan zijn hoofd.
De heftruck in de combinatie met de werkbak was niet geschikt om te gebruiken als personenlift, zo blijkt uit de onderzoeken door de Arbeidsinspectie en FTO. Voorts blijkt hieruit dat de werkbak niet deugdelijk geborgd was en dat met een lepelbreedte van 60 centimeter van de heftruck de werkbak ook niet stabiel stond. Hierdoor is de bak gekanteld en is [slachtoffer] eruit gevallen waarbij de bak op zijn hoofd terechtkwam ten gevolge waarvan [slachtoffer] ter plaatse overleed.
De rechtbank verwerpt op grond van het voorgaande het verweer van de raadsman omdat de verdachte als werkgever aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest en tekortgeschoten is in de zorgplicht die hij had tegenover degene, [slachtoffer] in casu, die hij inschakelde als zijn werknemer. De combinatie van de heftruck met de werkbak was niet geschikt om personen in omhoog te brengen, verdachte had geen certificaat om de heftruck te bedienen en heeft nagelaten de lepelbreedte en de borging van de werkbak te controleren. Onder deze gegeven omstandigheden kan gesproken worden van aanmerkelijke schuld bij verdachte.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op:
1. Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
2 primair. Overtreding van het bij of krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 gegeven verbod.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten op te leggen een geldboete van € 7500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte aan weduwe [slachtoffer] een geldbedrag van € 5000,- betaalt binnen twee maanden na ingang van de proeftijd.
Verdachte heeft als werkgever aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld ten opzichte van [slachtoffer]. Verdachte had redelijkerwijs moeten weten dat, als er op aanzienlijke hoogte gewerkt wordt met personen in een werkbak op een heftruck, daar grote risico’s aan kleven.
Verdachte runt een eigen onderneming met 160 man personeel en doet dit sinds vele jaren. Hij heeft ten behoeve van de veiligheid en het welzijn van zijn personeel ook een risico-inventarisatierapport op laten stellen.
De middelen die hij in casu voor het transport naar boven gebruikte, waren hiervoor niet geschikt. Al eerder was het wassen van de ramen op deze manier gegaan, maar toen was in ieder geval de werkbak vastgemaakt aan de heftruck door middel van spanbanden. Verdachte bediende verder de heftruck terwijl hij daarvoor niet over de benodigde papieren beschikte. Verdachte heeft niet nagedacht op welke wijze de werkbak vastzat of dat [slachtoffer] daar wel voor zou zorgen, maar hij had desondanks dienen te controleren of de lepels breed genoeg stonden en hoe de werkbak geborgd zat.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte de rest van zijn leven met zich mee zal moeten dragen dat hij [slachtoffer], een goede bekende, onder een werkbak heeft zien liggen met ernstig hoofdletsel en dat [slachtoffer] in zijn bedrijf, onder zijn verantwoordelijkheid is overleden. Tijdens de zitting heeft verdachte ook aangegeven dat er contact is met weduwe [slachtoffer] en dat hij haar tegemoet wil komen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal dan ook verdachte veroordelen tot een geldboete van na te melden hoogte, in combinatie met een proeftijd.
12 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [weduwe slachtoffer] heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 4660,05 ter zake van hetgeen onder 1 en 2 primair is bewezen verklaard.
Gezien het voegingsformulier in het dossier waaruit blijkt dat een gedeelte van de kosten al vergoed zouden zijn door de verzekering, leent deze vordering zich niet voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
13 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 91, 307 van het wetboek van strafrecht, artikel 32 van de arbeidsomstandighedenwet 1998 en artikel 7.22 van het arbeidsomstandighedenbesluit.
14 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 7500,= (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 150 dagen.
Zij beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of na te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd:
dat de veroordeelde binnen twee maanden na ingang van de proeftijd aan [weduwe slachtoffer] de somma van € 5000,- (zegge: vijfduizend euro), zijnde de door de onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde feiten veroorzaakte schade, zal betalen en dat binnen deze termijn aan de officier van justitie te Breda bescheiden worden getoond waaruit kan blijken dat voormeld bedrag aan voornoemde persoon is betaald.
Zij bepaalt dat de benadeelde partij [weduwe slachtoffer] niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Zij veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. Paling, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Koorn en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 februari 2006.