ECLI:NL:RBBRE:2005:AV9121

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
10 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/0939
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling of een Mercedes Unimog als landbouwtrekker kwalificeert voor vrijstelling van motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 10 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de kwalificatie van een Mercedes Unimog 406 van belanghebbende. De Unimog was door de fabriek geleverd als landbouwvoertuig en werd door belanghebbende gebruikt voor verschillende landbouwactiviteiten, waaronder het transport van een schranklader, fouragetransport, en incidenteel voor hooien en mestmixen. De centrale vraag was of de Unimog als landbouwtrekker moest worden aangemerkt, waarvoor geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd is, of als vrachtauto, waarvoor deze belasting wel van toepassing is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Unimog voldoet aan de definitie van een landbouwtrekker zoals vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994 en het Voertuigreglement. De rechtbank oordeelde dat het voertuig voornamelijk bestemd is voor tractiedoeleinden en dat het feitelijk gebruikt wordt in de landbouw. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de naheffingsaanslag en de boete vernietigd, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke gebruiksdoeleinden van voertuigen in de beoordeling van hun belastingstatus, en bevestigt dat voertuigen die voldoen aan de criteria voor landbouwtrekkers vrijgesteld zijn van motorrijtuigenbelasting. De rechtbank heeft ook de kosten van de procedure toegewezen aan de Staat der Nederlanden, die deze aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/0939
Uitspraakdatum: 10 oktober 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het beroep van
[X], wonende te [Z],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak op bezwaar van
de inspecteur van de Belastingdienst[P],
hierna: de Inspecteur.
Betreffende:
De aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak van 10 mei 2004 tot en met 8 juni 2004 alsmede de daarbij opgelegde boete.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2005.
Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [A], alsmede, namens de Inspecteur, [B].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag alsmede de daarbij vastgestelde boetebeschikking;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 118,44 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37,= aan hem vergoedt.
2. Gronden
2.1. Op juni 2004 is op de [a] te [Q] geconstateerd dat de weg werd gebruikt met een ongekentekend voertuig, merk Mercedes Unimog, kleur groen.
2.2. Ter zitting is komen vast te staan dat het geschil is beperkt tot het antwoord op de vraag of de Mercedes Unimog 406 van belanghebbende (hierna: het motorrijtuig) een van motorrijtuigenbelasting vrijgestelde landbouw- of bosbouwtrekker is in de zin van artikel 1.1, letter ab van het Voertuigreglement, dan wel een aan motorrijtuigenbelasting onderworpen vrachtauto. Belanghebbende is van mening dat sprake is van een landbouw- of bosbouwtrekker, de Inspecteur stelt dat sprake is van een vrachtauto.
2.3. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat het motorrijtuig, op grond van de overgelegde stamkaart, af fabriek is geleverd als landbouwvoertuig, met zowel voor als achter een aftakas alsmede met een hefinrichting. Het motorrijtuig wordt door belanghebbende gebruikt om een schranklader op een aanhangwagen te transporteren, om hiermee vervolgens hooi en stro te kunnen laden en lossen. Voorts wordt het motorrijtuig gebruikt voor fouragetransport en incidenteel voor het hooien en het mixen van mest. Belanghebbende is van mening dat op grond van deze gebruiksmogelijkheden het motorrijtuig voldoet aan de eisen zoals vermeld in artikel 1.1, letter ab van het Voertuigreglement, zodat geen motorrijtuigenbelasting is verschuldigd.
2.4. Op grond van artikel 7, lid 2, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 is geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd indien sprake is van een motorrijtuig waarvoor ingevolge artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994 het voorzien zijn van een kenteken ter zake van het gebruik van de weg niet is voorgeschreven.
2.5. Artikel 37, lid 1, sub a, ten tweede, juncto artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt dat geen kenteken hoeft te zijn opgegeven indien, onder andere, sprake is van een landbouwtrekker. De definitie van het begrip landbouwtrekker is neergelegd in artikel 1.1, letter ab van het Voertuigreglement en luidt als volgt (tekst zoals die gold in de periode tussen 25-02-2004 en 22-06-2004):
“landbouwtrekker: motorrijtuig met twee of meer assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen, in beweging brengen of aandrijven van werktuigen, machines of aanhangwagens, die zijn bestemd voor gebruik in de landbouw;”
2.6. Vast staat dat het om een motorrijtuig met twee assen gaat en dat het motorrijtuig is uitgerust, af fabriek, met twee aftakassen, een hefinrichting en een trekinrichting. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het motorrijtuig voornamelijk voor tractiedoeleinden is bestemd en in het bijzonder is ontworpen voor het trekken, duwen, in beweging brengen of aandrijven van werktuigen, machines of aanhangwagens. Gelet op de omstandigheid dat het motorrijtuig ook feitelijk wordt gebruikt voor het op een aanhangwagen transporteren van een schranklader, voor fouragetransport, voor het hooien alsmede voor het mixen van mest, acht de rechtbank het aannemelijk dat sprake is van gebruik in de landbouw zoals bedoeld in artikel 1.1, letter ab van het Voertuigreglement. De omstandigheid dat het motorrijtuig mede wordt gebruikt door de zoon van belanghebbende voor het vervoer van en naar school, doet aan dit oordeel niets af. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een landbouwtrekker in de zin van artikel 1.1, letter ab van het Voertuigreglement en is ter zake van het motorrijtuig op grond van artikel 7, lid 2 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 juncto artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994 geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
3. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen als reiskosten uitsluitend de kosten van openbaar tweede klasse voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten worden becijferd op een bedrag van € 13,44. Overeenkomstig de onbestreden stelling van belanghebbende stelt de rechtbank de verletkosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting op € 105,=.
De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo. De beslissing is op 10 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
mr. L. Abbing-van Kleef, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.