ECLI:NL:RBBRE:2005:AU8498

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
31 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/0710
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van tantième als loon uit dienstbetrekking versus resultaat uit overige werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 31 oktober 2005 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, die in dienstbetrekking werkzaam was bij [partij 2], een bedrag van fl. 25.000,= ontving van zijn werkgever onder de benaming 'tantième'. De rechtbank moest beoordelen of dit bedrag als loon uit dienstbetrekking of als resultaat uit overige werkzaamheden moest worden gekwalificeerd. Belanghebbende stelde dat het bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden moest worden aangemerkt, terwijl de Inspecteur van mening was dat het als loon uit dienstbetrekking moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat het bedrag ad fl. 25.000,= niet in een zodanig ver verwijderd verband met de dienstbetrekking stond dat het niet als daaruit genoten kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het gelijk aan de Inspecteur was en dat het bedrag als loon uit dienstbetrekking moest worden aangemerkt.

Daarnaast was er een geschil over de aftrekbaarheid van de arbeidsbeloning die belanghebbende aan zijn echtgenote had betaald. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsbeloning die betrekking had op het tantième niet in mindering kon worden gebracht op het loon uit dienstbetrekking, omdat de wetgever bij de invoering van de Wet IB 2001 had beoogd om kosten gemaakt ten behoeve van de behoorlijke uitoefening van een dienstbetrekking niet meer in aftrek toe te laten. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en bevestigde de beslissing van de Inspecteur.

De uitspraak is van belang voor de kwalificatie van vergoedingen in de belastingwetgeving en de aftrekbaarheid van kosten die verband houden met de vergoeding van arbeid door de partner van de belastingplichtige. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Wet inkomstenbelasting 2001 in haar overwegingen betrokken en de drempel voor aftrekbaarheid van kosten in dit kader besproken.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/0710
Uitspraakdatum: 31 oktober 2005
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats belanghebbende],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak op bezwaar van
de Belastingdienst [te P],
hierna: de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen berekend naar een verzamelinkomen van fl. 276.398,=.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een berekend naar een verzamelinkomen van fl. 261.000,=. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2005 te Breda.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn dochter [dochter belanghebbende]r, alsmede namens de Inspecteur, [naam inspecteur], tot bijstand vergezeld van [gemachtigde inspecteur]
1.4. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, geboren op [geboortedatum belanghebbende], is gehuwd. Tot 31 januari 2001 is belanghebbende in dienstbetrekking werkzaam geweest bij [partij 1]. Als loon uit deze dienstbetrekking genoten heeft belanghebbende een bedrag ad fl. 57.087,= in zijn aangifte verwerkt. De ingehouden loonheffing ter zake bedroeg fl. 24.805,=. Vanaf 15 maart 2001 is belanghebbende in dienst getreden bij [partij 2]. (hierna: [partij 2]). Als loon uit deze dienstbetrekking genoten heeft belanghebbende een bedrag ad fl. 196.223,= in zijn aangifte verwerkt. De ingehouden loonheffing bedroeg fl. 90.034,=.
2.2. Belanghebbende heeft van [partij 2] fl. 25.000,= aan tantième ontvangen. Over dit bedrag is loonheffing ingehouden, evenals premies vervroegde uittreding. Dit bedrag is in de aangifte opgenomen bij het onderdeel ‘loon’.
2.3. Naast deze twee dienstbetrekkingen heeft belanghebbende in het onderhavige jaar nevenwerkzaamheden verricht. Belanghebbende heeft in het jaar 2001 een cursus verzorgd voor de [partij 3] voor installaties in gebouwen (hierna: [partij 3]). Voor deze cursus heeft belanghebbende een vergoeding ontvangen van [partij 3] van fl. 2.472,=. Deze vergoeding heeft belanghebbende in het onderhavige jaar aangegeven als bruto resultaat uit overige werkzaamheden.
2.4. Op het bruto resultaat uit overige werkzaamheden heeft belanghebbende een bedrag van fl. 27.103,= aan kosten in mindering gebracht. Dit bedrag aan kosten van fl. 27.013,= is als volgt gespecificeerd:
- betaling arbeidsbeloning echtgenote fl. 24.000,=
- reiskosten [partij 3] fl. 2.713,=
- contributie lidmaatschap [partij 3] fl. 190,=
2.5. De arbeidsbeloning betaald aan de echtgenote van belanghebbende is vastgesteld aan de hand van een uurloon van fl. 35,29.
2.6. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur een tweetal correcties doorgevoerd. In de eerste plaats heeft een correctie plaatsgevonden met betrekking tot de bijtelling privé-gebruik auto en de tweede correctie heeft betrekking op de betaalde arbeidsbeloning aan de echtgenote van belanghebbende.
2.7. Belanghebbende is tegen deze correcties in bezwaar gekomen. De correctie bijtelling privé-gebruik auto is in de bezwaarfase teruggedraaid. De correctie inzake de arbeidsbeloning van de echtgenote is gehandhaafd.
3. Het geschil
3.1. In geschil zijn de antwoorden op de volgende twee vragen:
1. Is het bedrag ad fl. 25.000,= dat belanghebbende van zijn werkgever [partij 2] heeft ontvangen, aan te merken als loon uit dienstbetrekking dan wel als resultaat uit overige werkzaamheden?
2. Heeft belanghebbende recht op kostenaftrek van de arbeidsbeloning ad fl. 24.000,= die hij heeft betaald aan zijn echtgenote, in verband met resultaat uit overige werkzaamheden?
Belanghebbende is ten aanzien van de eerste vraag van oordeel dat het bedrag ad fl. 25.000,= als resultaat uit overige werkzaamheden is aan te merken. De Inspecteur is van mening dat het loon uit dienstbetrekking betreft. Het antwoord op de tweede vraag beantwoordt belanghebbende bevestigend. De Inspecteur is primair de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Subsidiair is hij van mening dat de arbeidsvergoeding minder dan € 5.000,= (fl. 11.019,=) bedraagt en ingevolge artikel 3.16, vierde lid, van de Wet IB 2001 niet voor aftrek in aanmerking komt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
- De bedragen zoals verwoord in het verweerschrift moeten mijns inziens in guldens luiden.
- Mijn echtgenote heeft de door mij betaalde beloning in haar aangifte verwerkt. Aan haar is een definitieve aanslag opgelegd.
- Hetgeen ik als inkomsten van [partij 3] heb ontvangen, is gering ten opzichte van de door mij gemaakte kosten, maar mijn werkgever [partij 2] heeft dit gecompenseerd door fl. 25.000,= te betalen omdat mijn werkgever de cursus ook van belang achtte voor zijn bedrijf.
- De inkomsten van de cursus kan ik nog jaren genereren.
- Het bedrag van fl. 25.000,= zie ik niet als tantième, maar als resultaat uit overige werkzaamheden. Dit bedrag behoort in Box I. Ik heb het als loon in mijn aangifte vermeld, omdat dat volgde uit het aangifteprogramma.
- Het opzetten van de cursus was een omvangrijk werk. In het eerste deel van het jaar zijn er meer uren aan besteed, namelijk 300 uren tot medio maart, dan in het tweede gedeelte van het jaar, namelijk 380 uren gedurende de rest van het jaar. Met betrekking tot de arbeidsbeloning betaald aan mijn echtgenote ben ik van mening dat dit een reële beloning is. Op internet, op www.loonwijzer.nl, heb ik aangetroffen dat voor de werkzaamheden zoals verricht door mijn echtgenote een beloning van € 19,25, oftewel fl. 42,= per uur betaald wordt. Dit bedrag is inclusief sociale lasten, pensioen en ziektekosten. Het door mij betaalde bedrag aan mijn echtgenote bevat deze sociale lasten, pensioen en ziektekosten niet.
- Mijn echtgenote heeft als opleiding VWO (alfa) genoten.
- De tekst van de cursus heb ik ingesproken en mijn echtgenote heeft dit uitgewerkt en er beeldmateriaal bij gezocht. Bij het geven van de cursus maak ik gebruik van een PowerPoint presentatie, die ook door mijn echtgenote is gemaakt. De inhoud van de cursus is geheel van mij afkomstig. Daaraan heeft mijn echtgenote geen werkzaamheden verricht.
- Dat de beloning betaald aan mijn echtgenote gedurende het gehele jaar door elke maand hetzelfde bedrag bedroeg komt overeen met het bedrijfsleven. Als het in het bedrijfsleven een periode rustig is wordt het salaris ook niet getemperd.
- De afspraak met mijn echtgenote is een zakelijke afspraak en staat ook op papier. Als ik het werk had uitbesteed aan een derde, was ik meer geld kwijt geweest. In 2001 heeft zij naast de werkzaamheden voor de cursus ook nog andere werkzaamheden voor mij verricht. Deze uren zijn niet meegenomen bij het vaststellen van het aantal uren dat zij verricht heeft voor de cursus.
- De arbeidsbeloning van mijn echtgenote heeft betrekking op de totale opbrengst, dat wil zeggen zowel op de fl. 2.472,= die ik van [partij 3] heb ontvangen als op de fl. 25.000,= die ik van [partij 2] heb gekregen.
De Inspecteur
- Belanghebbende heeft gelijk. Met de in Euro’s vermelde bedragen in het verweerschrift zijn bedragen in guldens bedoeld.
- De definitieve aanslag van de echtgenote van belanghebbende is nog niet verminderd in afwachting van de onderhavige procedure.
- Het bedrag aan tantième van fl. 25.000,= is door de werkgever van belanghebbende, [partij 2], betaald. Dit bedrag behoort daarom tot het loon uit dienstbetrekking en niet tot het resultaat uit overige werkzaamheden. In het verweerschrift heb ik al vermeld dat het bedrag van fl. 24.000,= in eerdere jaren ook al is betaald aan de echtgenote, ongeacht de door haar verrichte werkzaamheden. In 2001 zou zij voor de beloning meegewerkt hebben aan de cursus. Wat zij in eerdere jaren voor werkzaamheden heeft verricht, weet ik niet.
- De bronvraag staat niet ter discussie voor het bedrag van fl. 2.472,= wat door [partij 3] is betaald aan belanghebbende.
- Als de echtgenote van belanghebbende naast de werkzaamheden voor de cursus ook nog andere werkzaamheden verricht, dan is mevrouw heel druk en of dat aannemelijk is, is de vraag.
- Belanghebbende geeft aan dat de vergoeding die aan zijn echtgenote is betaald ook ziet op het tantième, en daarom moet er een breuk gemaakt worden in verband met de aftrekbaarheid van de kosten. De kosten die gemaakt zijn voor de dienstbetrekking zijn niet aftrekbaar. Als ik een globale berekening maak, dan blijft van de beloning aan de echtgenote voor zover deze is toe te rekenen aan het resultaat uit overige werkzaamheden van fl. 2.472, een bedrag over dat minder is dan € 5.000,=. Dit bedrag komt niet voor aftrek in aanmerking.
3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een verzamelinkomen van fl. 237.000,= (afgerond € 107.546,=).
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende heeft tijdens de zitting, alsmede, impliciet, door de wijze waarop hij in zijn beroepschrift zijn resultaat uit overige werkzaamheden heeft gespecificeerd, alsnog de kwalificatie van het bedrag ad fl. 25.000,= als geschilpunt naar voren gebracht. Gelet op hetgeen de Inspecteur hierover – ten overvloede – opmerkt in zijn verweerschrift, alsmede gelet op hetgeen de Inspecteur hierover ter zitting heeft opgemerkt, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende dit geschilpunt weliswaar in een eerder stadium had kunnen en moeten aanvoeren, doch dat de Inspecteur hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad. De rechtbank staat dit nieuwe geschilpunt, gezien het voorgaande, toe en zal zich over dit geschilpunt als eerste uitlaten.
Ten aanzien van het eerste geschilpunt
4.2. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, maakt, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, geen feiten of omstandigheden aannemelijk waaruit blijkt dat het van zijn werkgever [partij 2] ontvangen bedrag ad fl. 25.000,=, in een zodanig ver verwijderd verband van zijn dienstbetrekking tot [partij 2] staat, dat het niet als daaruit genoten kan worden aangemerkt. De stelling dat het bedrag is toegekend omdat [partij 2] de cursus van belang achtte voor het bedrijf, is daartoe onvoldoende. Het feit dat [partij 2] het onderhavige bedrag onder de benaming ‘tantième’ heeft uitbetaald, onder inhouding van loonheffing en premies vervroegde uittreding, biedt veeleer steun aan de door de Inspecteur ingenomen stelling dat sprake is van loon uit dienstbetrekking. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bedrag ad fl. 25.000,= als loon uit dienstbetrekking dient te worden aangemerkt. Het gelijk is op dit punt aan de Inspecteur.
Ten aanzien van het tweede geschilpunt
4.3. Cijfermatig gezien heeft zowel de stelling van belanghebbende als de stelling van de Inspecteur dat de aan de echtgenote van belanghebbende betaalde arbeidsbeloning zowel ziet op de vergoeding ontvangen van [partij 3] ter grootte van fl. 2.472,=, als op het tantième van fl. 25.000,= ontvangen van [partij 2], tot gevolg dat afgerond fl. 2.160,= {(fl. 24.000,= : (fl. 25.000,= + fl. 2.472,=)) x fl. 2.472,=} van de arbeidsbeloning van de echtgenote dient te worden toegerekend aan het bruto resultaat uit overige werkzaamheden dat belanghebbende van [partij 3] heeft genoten, en een bedrag van afgerond fl. 21.840,= {(fl. 24.000,= : (fl. 25.000,= + fl. 2.472,=)) x fl. 25.000,=} dient te worden toegerekend aan het tantième.
4.4. De wetgever heeft bij de invoering van de Wet IB 2001 uitdrukkelijk beoogd kosten gemaakt ten behoeve van de behoorlijke uitoefening van een dienstbetrekking niet meer in aftrek toe te laten. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2. is overwogen aangaande de kwalificatie van het bedrag ad fl. 25.000,= als loon uit dienstbetrekking, als gevolg hiervan het bedrag van de arbeidsbeloning van de echtgenote ad fl. 21.840,= dat ziet op het tantième, niet in mindering worden gebracht op het loon uit dienstbetrekking van belanghebbende.
4.5. Voor de arbeidsbeloning voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding ontvangen van [partij 3], heeft naar het oordeel van de rechtbank het volgende te gelden. In artikel 3.95 van de Wet IB 2001 wordt, voor zover hier van belang, artikel 3.16 van de Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing verklaard, alsof de werkzaamheid een onderneming vormt. Het vierde lid van artikel 3.16 van de Wet IB 2001 luidt:
“Bij het bepalen van de winst komen mede niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met vergoeding van arbeid door de partner van de belastingplichtige, indien de vergoeding lager is dan € 5.000,= (fl. 11.019,=).”
4.6. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3. is overwogen bedraagt het gedeelte van de arbeidsbeloning dat kan worden toegerekend aan de van [partij 3] ontvangen vergoeding ad fl. 2.472,=, afgerond fl. 2.160,=. Aldus komt deze beloning niet boven de drempel uit als genoemd in artikel 3.16, vierde lid, van de Wet IB 2001 en kan derhalve niet in mindering worden gebracht op de van [parti[partij 3] ontvangen vergoeding ad fl. 2.472,=. Nu belanghebbende reeds hierom in het ongelijk dient te worden gesteld, en de Inspecteur als gevolg hiervan op grond van zijn subsidiaire stelling in het gelijk wordt gesteld, behoeft de primaire stelling van de Inspecteur geen bespreking meer.
4.7. Gelet op al het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vragen aan de zijde van de Inspecteur, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo. De beslissing is op 31 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.