ECLI:NL:RBBRE:2005:AU8198
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.J. Kromhout
- M.H.W.N. Lammers
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van kosten voor staanplaats recreatiewoning in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 7 juli 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van kosten voor de staanplaats van een recreatiewoning in de inkomstenbelasting. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2002, waarin een bedrag van € 1.742,= was opgelegd voor de staanplaats. Eiser stelde dat dit bedrag als kosten van de eigen woning in aftrek kon worden gebracht op grond van artikel 3.120, eerste lid, letter b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn echtgenote een contract voor onbepaalde tijd hadden gesloten voor de staanplaats van hun recreatiewoning. Echter, de rechtbank oordeelde dat het contract niet voldeed aan de eisen van het Burgerlijk Wetboek voor de vestiging van het recht van erfpacht, omdat het niet notarieel was verleden en niet was ingeschreven in de openbare registers. Hierdoor kon het betaalde bedrag niet worden aangemerkt als een periodieke betaling op grond van het recht van erfpacht, maar als huurbetaling voor de staanplaats.
De rechtbank concludeerde dat de huurbetalingen voor de staanplaats niet aftrekbaar zijn volgens de Wet IB 2001, aangezien er geen specifieke bepaling is die dit mogelijk maakt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de inspecteur van de Belastingdienst terecht de aanslag had opgelegd. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.