ECLI:NL:RBBRE:2005:AU6419

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
19 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-2503
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake faillissement en vorderingen in conventie en reconventie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Breda is behandeld, betreft het een tussenvonnis in een civiele procedure waarin de maatschap [A] vorderingen heeft ingesteld tegen de besloten vennootschap [B] en [C]. De zaak is aanhangig gemaakt in het kader van een faillissement van [B], dat op 30 augustus 2005 is uitgesproken. De kantonrechter heeft op 19 oktober 2005 een tussenvonnis gewezen waarin de vorderingen van [A] in conventie en reconventie zijn behandeld. De primaire vordering van [A] is gericht tegen [B] voor een bedrag van € 2.854,58, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter heeft de zaak in conventie geschorst op basis van artikel 29 van de Faillissementswet, zodat [A] in de gelegenheid wordt gesteld haar vordering ter verificatie in te dienen bij de curator van [B]. Tevens is het geding in reconventie geschorst op basis van artikel 27 van de Faillissementswet, zodat de curator van [B] zich kan uitlaten over de overname van het geding. De kantonrechter heeft de partijen erop gewezen dat [B] geen professionele gemachtigde heeft en dat de curator rechtstreeks moet worden opgeroepen. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen, waarbij de rolzitting is vastgesteld op 9 november 2005. De kantonrechter heeft de gevolgen van het faillissement van [B] voor zowel de conventionele als reconventionele vorderingen in overweging genomen, en heeft de partijen op de hoogte gesteld van de noodzaak om de curator te betrekken bij de verdere procedure.

Uitspraak

Rolnr.: 05-2503
Vonnis d.d.: 19 oktober 2005
Typ.: id
Coll:
RECHTBANK BREDA
Sector Kanton – locatie Bergen op Zoom
VONNIS
in de zaak van:
de maatschap [A], gevestigd en kantoorhoudende te [plaats], aan het adres [adres],
eiseres in conventie / verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R.C.A.J. Beks te Vught,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B] B.V., gevestigd te [plaats] en kantoorhoudende te [plaats], aan het adres [adres],
2. [C], wonende te [woonplaats], aan het adres [adres],
gedaagden in conventie / eisers in reconventie,
gedaagde sub 2 procederende in persoon, mede namens gedaagde sub 1.
Partijen worden met “[A]”, “[B]” en “[C]” aangeduid.
1. Het verdere verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende processtukken:
in conventie en in reconventie:
- het tussenvonnis van 20 juli 2005 en de in dat tussenvonnis genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 20 september 2005 en de in dat kader door de griffier gemaakte aantekeningen.
2. Het geschil.
In conventie.
[A] vordert in conventie, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
[B] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen een bedrag van
€ 2.854,58, vermeerderd met de wettelijke rente, over de hoofdsom van € 2.380,00 vanaf 26 april 2005 tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [B] in de kosten van deze procedure;
Subsidiair:
Voor het geval; de primaire vordering wordt afgewezen, vordert [A] de veroordeling van [C].
[B] en [C] voeren bij antwoord verweer.
In reconventie:
[B] vordert in reconventie -zo begrijpt de kantonrechter- de veroordeling van [A] om aan haar te betalen een bedrag van € 75.000,00.
3. De verdere beoordeling.
In conventie en in reconventie.
3.1.
Bij voormeld tussenvonnis heeft de kantonrechter partijen uitgenodigd voor een mondelinge behandeling. [B] en [C] zijn tijdens de mondelinge behandeling van 20 september 2005 -hoewel deugdelijk opgeroepen- zonder bericht van verhindering niet verschenen. Zoals reeds bij tussenvonnis overwogen zal de kantonrechter aan dit niet verschijnen de gevolgen verbinden, die hij passend acht. [A] beroept zich tijdens de mondelinge behandeling wat betreft de reconventionele vordering van [B] primair op onbevoegdheid van de kantonrechter om van deze vordering kennis te nemen. Subsidiair concludeert [A] tot afwijzing van de reconventionele vordering. Voorts wordt namens [A] medegedeeld, dat [B] recent in staat van faillissement is verklaard. Uit ambtshalve navraag is de kantonrechter gebleken, dat [B] inderdaad bij vonnis van de Rechtbank Breda van 30 augustus 2005 in staat van faillissement is verklaard. Wat betreft haar vordering in conventie wordt tijdens de mondelinge behandeling namens [A] aangevoerd, dat het verweer van [B], dat zij niet rechtsgeldig zou zijn vertegenwoordigd, achteraf bezien terecht is. [A] meent echter dat haar subsidiaire vordering tegen [C] onverkort overeind blijft en toewijsbaar is.
In conventie:
3.2.
De kantonrechter begrijpt uit hetgeen namens [A] tijdens de mondelinge behandeling is aange-voerd, dat [A] haar primaire vordering tegen -de inmiddels failliete- [B] niet langer wenst te handhaven. [A] laat echter na een formele wijziging van eis in te dienen, zodat de kantonrechter toch zal moeten beslissen op de primaire vordering, zoals die is geformuleerd in de dagvaarding van 2 mei 2005. Een dergelijke eiswijziging dient immers schriftelijk, bij conclusie of akte, plaats te vinden (art 130 Rv). Bij de kantonrechter bestaat ook de indruk, dat [A] de processuele gevolgen van het faillissement van [B] tracht te ontlopen, door geen verweer (meer) te voeren tegen het bij antwoord namens [B] gevoerde verweer, dat -kort gezegd- geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand zou zijn gekomen tussen [A] en [B] omdat de beide directeuren van genoemde B.V. slechts gezamenlijk tekeningsbevoegd zijn. [A] had op dat verweer reeds bij dagvaarding gemotiveerd gereageerd.
3.3.
Ex artikel 29 Faillissementswet is de kantonrechter gehouden hierna de aanhangige rechtsvordering tegen [B] te schorsen teneinde [A] in de gelegenheid te stellen haar primaire vordering ter
verificatie in te dienen bij de benoemde curator. Zolang op de primaire vordering tegen [B] niet is beslist, komt de kantonrechter niet toe aan de subsidiaire vordering tegen [C].
In reconventie:
3.4.
[B] vordert in reconventie -kort gezegd- de veroordeling van [A] tot betaling van een bedrag van € 75.000.00 uit hoofde van schadevergoeding als gevolg van vermeend niet correct presteren aan de zijde van [A].
3.5.
Tijdens de mondelinge behandeling beroept [A] zich op onbevoegdheid van de kantonrechter om van deze reconventionele vordering kennis te nemen.
3.6.
Door niet te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling heeft [B] zich de mogelijkheid ontnomen om te reageren op het beroep op onbevoegdheid ter terechtzitting van de zijde van [A]. Reeds genoemde faillietverklaring van [B] heeft ook gevolgen voor de reconventionele vordering aan de zijde van [B].
3.7.
Naar het (voorlopig) oordeel van de kantonrechter is hij onbevoegd om van de reconventionele vordering kennis te nemen. Het betreft immers geen aardvordering, als bedoeld in artikel 93, sub c Rv. In artikel 93 sub a en b Rv zijn de vorderingen beschreven, die gelet op het beloop dan wel de waarde (ten hoogste € 5.000,00) door de sector Kanton worden beslist. De reconventionele vordering van [B] behoort tot de competentie van de sector Handelsrecht van de rechtbank. De kantonrechter is dan ook voornemens om het geding in reconventie te gaan verwijzen naar al genoemde Handelssector. Dit echter niet alvorens [B] (althans haar curator) in de gelegenheid te stellen om zich hierover uit te laten.
3.8.
Ex artikel 27 Faillissementswet schorst de kantonrechter het geding in reconventie teneinde de curator van [B] op te roepen, om binnen de hierna te noemen termijn, de gelegenheid te geven om het onderhavige geding in reconventie over te nemen. In geval van overname door de curator dient deze zich ook direct uit te laten, als bedoeld onder 3.7. De kantonrechter wijst [B] erop, dat het formeel [B] zelf is, die voor de oproeping van haar curator dient zorg te dragen (art. 27, lid 1 Fw). Nu [B] geen professionele gemachtigde heeft, zal de kantonrechter hierna de curator rechtstreeks oproepen.
4. De beslissing.
De kantonrechter:
in conventie:
- schorst het geding ex artikel 29 Faillissementswet teneinde [A] in de gelegenheid te stellen haar primaire vordering ter verificatie in te dienen bij de curator van [B];
in reconventie:
- schorst het geding ex artikel 27 Faillissementswet teneinde de curator van [B], mr. C.G.H. Hofland te Etten-Leur, in de gelegenheid te stellen zich op de rolzitting van:
woensdag 9 november 2005, te 11.00 uur,
uit te laten over de overneming van het geding in reconventie en in geval van overneming voor uitlating, als bedoeld onder 3.7;
in conventie en in reconventie voorts:
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 oktober 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.