Parketnummer(s): 02/811304-05
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[naam verdachte]
geboren [geboortedatum en plaats],
wonende [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Vught, Nieuw Vosseveld 2 HvB Regulier, Vught,
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. J.J.J.L. Maalste, advocaat te Utrecht.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij op of omstreeks 11 maart 2005 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere, althans een
horloge(s) en/of meerdere, althans een mobiele telefoon(s) en/of geld en/of
goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [sl[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtofferchtoffer] en/of [sl[slachtoffer] en/of [sl[slachtoffer] en/of [sl[slachtoffer], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s)
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
verdachte en/of zijn mededader(s);
- de woning van de f[slachtoffer]res slachtoffer] is/zijn binnen gedrongen
en/of (vervolgens)
- genoemd(e) persoon/personen een vuurwapen heeft/hebben voorgehouden en/of
- een vuurwapen op genoemd(e) persoon/personen heeft/hebben gericht/gericht
gehouden en/of
- genoemd(e) persoon/personen heeft/hebben gesommeerd, op de grond te gaan
liggen en/of
- dwingend deze genoemd(e) persoon/personen heeft/hebben toegevoegd/gevraagd
"money. money";
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
[medeverd[slacht[medeverdachte] en/of [medeverda[medeverdachte] op of omstreeks 11 maart 2005 te Gilze, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen meerdere, althans een
horloge(s) en/of meerdere, althans een mobiele telefoon(s) en/of geld en/of
goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [sl[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan die [medeverd[slacht[medeverdachte] en/of [medeverda[medeverdachte] en/of zijn mededader(s) en/of aan
verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] en/of [sl[slachtoffer] en/of
[sl[slachtoffer] en/of [sl[slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s);
- de woning van de f[slachtoffer]res slachtoffer] is/zijn binnen gedrongen
en/of (vervolgens)
- genoemd(e) persoon/personen een vuurwapen heeft/hebben voorgehouden en/of
- een vuurwapen op genoemd(e) persoon/personen heeft/hebben gericht/gericht
gehouden en/of
- genoemd(e) persoon/personen heeft/hebben gesommeerd, op de grond te gaan
liggen en/of
- dwingend deze genoemd(e) persoon/personen heeft/hebben toegevoegd/gevraagd
"money. money";
welk feit hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de
periode van 01 februari 2005 tot en met 11 maart 2005 in Amsterdam en/of
IJmuiden, althans in Nederland, door giften, beloften, misbruik van gezag of
door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
opzettelijk heeft uitgelokt door:
tot of bij het plegen van welk feit hij, verdachte, als medeplichtige, op een
of meer tijdstip(pen) in de periode van 01 februari 2005 tot en met 11 maart
2005 in Amsterdam en/of IJmuiden, althans in Nederland, opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid/middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft door:
-de adresgegevens van die [slachtoffer] te verstrekken en/of
-aan die [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of een of meer van diens mededader(s) te
vertellen dat er geld in de woning van die [slachtoffer] aanwezig was en/of te
vertellen waar in de woning een (grote) geldsom gevonden kon worden en/of
-aan die [slacht[medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of een of meer van diens mededader(s) te
vertellen hoe het er in het gezin [slachtoffer] aan toeging
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 maart 2005 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen meerdere, horloges en meerdere mobiele telefoons en
goederen van hun gading, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtofferchtoffer] en (slachtoffer] en[slachtoffer] en[slachtoffer], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
verdachte en zijn mededaders de woning van de [slachtoffer] zijn binnen gedrongen
en(vervolgens) genoemde personen een vuurwapen hebben voorgehouden en genoemden personen hebben gesommeerd, op de grond te gaan liggen en dwingend deze genoemde personen hebben toegevoegd
"money money";
Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De overwegingen omtrent de bewijsgaring.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting bepleit dat op het moment dat het bevel tot opnemen van de telecommunicatie met betrekking tot verdachte was verleend, nog geen redelijk vermoeden van schuld bestond, hetgeen betekent dat dit bevel onrechtmatig was verstrekt. Op dat moment was immers enkel de verklaring van [sl[slachtoffer] van 29 maart 2005 voorhanden, onder meer inhoudende dat de persoon over wie werd gesproken door de onbekende persoon in het telefoongesprek van 12 maart 2005, verdachte betrof, hetgeen onvoldoende is om verdachte als zodanig te kunnen aanmerken. Daar komt nog bij dat zijn cliënt bij zijn eerste verhoor d.d. 12 mei 2005 weliswaar de cautie heeft ontvangen, doch dat hij vervolgens is gehoord als getuige/ “betrokkene” in plaats van als verdachte. Zijn cliënt is er derhalve niet op gewezen waarvan hij werd verdacht.
Gelet hierop dient naar de mening van de raadsman al hetgeen aan bewijs dat zowel uit de tapgesprekken als uit het desbetreffende verhoor voortvloeit te worden uitgesloten van de bewijsvoering. Subsidiair, indien de rechtbank de bewijsuitsluiting een te vergaande consequentie zou beschouwen, verzoekt de raadsman deze onrechtmatigheden te verdisconteren in de eventueel op te leggen straf.
De rechtbank stelt in deze de volgende gang van zaken vast.
Op 12 maart 2005, de dag na de overval op zijn gezin, ontving aangever [sl[slachtoffer] omstreeks 19.00 uur een telefoontje van een tot op heden onbekend gebleven persoon die zich voordeed als politieagent. In dit gesprek wordt gesproken over de overval en over het feit dat aangever aan iemand genaamd [voornaam verdachte] een geldbedrag van € 27.000,- moest betalen. Enige tijd later, op diezelfde avond, heeft verdachte naar de aangever gebeld, in welk gesprek eveneens de overval van 11 maart 2005 is besproken. Vervolgens is de aangever op 16 maart 2005 bij de politie gehoord. In dit verhoor heeft hij verklaard dat de door de onbekende man van het gesprek van 12 maart 2005 te 19.00 uur bedoelde [voornaam verdachte], verdachte betrof en dat hij door verdachte ook diezelfde avond van 12 maart 2005 een aantal keren is gebeld.
Deze omstandigheid vormt op zichzelf naar het oordeel van de rechtbank al voldoende verdenking betreffende verdachte van betrokkenheid bij de onderhavige overval. Daarenboven was reeds op 22 maart 2005 door de officier van justitie de vordering afgegeven ex artikel 126n Sv met betrekking tot de telefoonaansluiting van het bedrijf van de aangever. Uit dit onderzoek naar de printlijsten bleek dat op 12 maart 2005 om 20.00 uur is gebeld vanaf het nummer [tef.nr.] naar het bedrijf van de aangever. Naar aanleiding van de verklaring van aangever op 29 maart 2005 is vervolgens een tweede vordering ex artikel 126n Sv d.d. 7 april 2005 afgegeven met betrekking tot hetzelfde nummer, waaruit is gebleken dat op 12 maart 2005 nog tweemaal is gebeld, beide keren met het mobiele nummer [mobielnummer] naar het bedrijf van de aangever. Dit nummer bleek in gebruik te zijn bij verdachte. De verklaring van de aangever wordt hierdoor dus bevestigd.
Gelet op het voorgaande bestond naar het oordeel van de rechtbank op het moment dat het bevel tot opnemen van de telecommunicatie van verdachte met betrekking tot het nummer
[mobielnummer] werd afgegeven, te weten op 13 april 2005 en ingaande op 14 april 2005, voldoende verdenking jegens verdachte om een dergelijk ingrijpend middel te kunnen rechtvaardigen. Nu de rechtbank ook voor het overige met betrekking tot de opgenomen tapgesprekken niet is gebleken van enig vormverzuim, ziet de rechtbank geen aanleiding om het uit deze tapgesprekken voortvloeiend bewijs van de bewezenverklaring uit te sluiten, noch voor eventuele strafvermindering.
Met betrekking tot het tweede verweer van de raadsman overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat aan verdachte op 12 mei 2005 voorafgaande aan het verhoor weliswaar de cautie is gegeven, doch dat hij voor het overige als betrokkene is gehoord, terwijl hij op dat moment verdachte was. Dit brengt mee dat achterwege is gelaten verdachte op de hoogte te stellen van het feit waarvan hij werd verdacht. Met het ontbreken van deze mededeling is de verdachte in zijn verdedigingsbelangen geschaad. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit manco in het vooronderzoek in dit geval geen consequenties in de zin van artikel 359a Sv met zich hoeft te brengen, reeds omdat de rechtbank deze verklaring niet voor het bewijs zal gebruiken.
De rechtbank verwerpt derhalve de verweren van de raadsman op dit punt.
1.3 De overwegingen omtrent de keuze van de bewijsmiddelen.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting voorts betoogd dat de getapte telefoongesprekken, waarbij de officier van justitie in zijn requisitoir in belangrijke mate heeft aangesloten, op zijn minst genomen onduidelijkheden bevatten ten aanzien van de personen die hebben gebeld. Met name met betrekking tot het toeschrijven van de verschillende telefoonnummers aan medeverdachte [medeverdachte] bestaat verwarring, nu geen proces-verbaal of iets dergelijks voorhanden is waarin een en ander wordt verduidelijkt.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat ook met betrekking tot de inhoud van de getapte gesprekken verwarring bestaat, nu geenszins is komen vast te staan dat de desbetreffende gesprekken zagen op het onderhavige incident. Naar de mening van de raadsman bestaat namelijk, gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], de mogelijkheid dat de desbetreffende gesprekken betrekking hadden op bijvoorbeeld een andere overval.
De rechtbank is in deze van oordeel dat de wijze van verslaglegging omtrent de bijzondere opsporingsbevoegdheden zoals het onderzoek naar het telefoonverkeer en het aftappen van gesprekken niet de schoonheidsprijs voor helderheid verdient, nu de bevelen, vorderingen en onderzoeksresultaten niet in een logische volgorde in het dossier zijn opgenomen. Niettemin is zij van oordeel dat geen onduidelijkheid bestaat over de door de politie aangeduide personen welke aan de getapte gesprekken hebben deelgenomen, dan wel bij wie de telefoons waarmee contact is gemaakt met de door verdachte uitgeluisterde telefoons in gebruik waren, hetgeen hieronder bij 8.4 nader zal worden toegelicht.
De rechtbank is met betrekking tot de inhoud van de gesprekken van oordeel dat verdachte heeft verklaard dat hij de enige persoon is die van zijn telefoon gebruik maakt. Voorts heeft hij verklaard dat hij [voornaam medeverdachte] niet kent, maar hem wel eens telefonisch heeft gesproken en door hem herhaaldelijk is gebeld. Nu verdachte voor het overige geen enkele toelichting heeft gegeven omtrent de wijze waarop de onderhavige gesprekken geïnterpreteerd dienen te worden, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen, houdt de rechtbank het ervoor dat, mede in het licht van het overige bewijs bezien, geen verwarring bestaat dat de desbetreffende tapgesprekken betrekking hebben op het onderhavige incident.
1.4 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting vrijspraak bepleit met betrekking tot alle onderdelen van de tenlastelegging, nu uit de gedingstukken onvoldoende wettig bewijs volgt met betrekking tot de rol van verdachte bij de overval van 11 maart 2005 om daar een bewezenverklaring met een veroordeling op te kunnen baseren.
De rechtbank stelt in deze de volgende gang van zaken vast.
Op grond van de gedingstukken is komen vast te staan dat op 11 maart 2005 de overval op de familie van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden en dat hieraan onder andere [voornaam medeverdachte] [slacht[medeverdachte], [voornaam medeverdachte] [medeverdachte] en een tot op heden onbekende [naam evt van medever[voornaam medeverdachte] hebben deelgenomen. [slacht[medeverdachte] heeft met betrekking tot deze overval onder meer verklaard dat hij en zijn mededaders reeds meerdere keren eerder hebben geprobeerd het feit te plegen, namelijk op dagen voorafgaande aan vrijdag 11 maart 2005, hetgeen uiteindelijk niet is geluk. Voorts heeft hij verklaard dat door [voornaam medeverdachte] en [voornaam medeverdachte] herhaaldelijk telefonisch contact werd gemaakt met een kennelijke opdrachtgever, een Irakees in Amsterdam.
Uit de opgenomen telefoongesprekken van verdachte blijkt dat verdachte meerdere malen contact heeft gehad met ene [voornaam medeverdachte] die onder meer gebruik maakte van het nummer
[GSM nummer]. Uit onderzoek blijkt dit nummer op naam te zijn gesteld van mededader [slacht[medeverdachte]. [slacht[medeverdachte] heeft over dit nummer verklaard dat dit van [voornaam medeverdachte] [medeverdachte] is. Bij [voornaam medeverdachte] [medeverdachte] werd bovendien in de mobiele telefoon met nummer [GSM nummer], welke hij bij zich droeg toen hij het politiebureau bezocht, onder “T-mobile” het nummer [gsm nummer] aangetroffen, terwijl het eigen gsm-nummer [GSM nummer] in de telefoon stond vermeld onder “Telfort”.
Uit de printlijsten van het telefoonnummer [GSM nummer] blijkt voorts dat op 7 maart 2005 vier keer contact is geweest met de telefoon van verdachte met nummer [mobielnummer] en dat dit zowel op 8 als op 10 maart 2005 acht keer het geval is geweest. Het contact heeft alle keren plaatsgevonden via de zendmast gelegen aan de Kerkstraat te Gilze en is van diverse duur geweest. De verklaring van medeverdachte [slacht[medeverdachte] vindt derhalve steun in de printlijsten, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat het telefonisch contact tevens uit gesprekken heeft bestaan. Daarnaast is gebleken dat ook op de dag van de overval contacten tussen het nummer [gsm nummer] en de telefoon van verdachte hebben plaatsgevonden, wederom via de zendmast aan de Kerkstraat te Gilze, waarbij om 20.27 uur het contact 51 seconden heeft geduurd, een kwartier voordat de overval op de familie [slachtoffer] blijkens de aangifte heeft plaatsgevonden.
Ook na de overval hebben diverse contacten plaatsgevonden tussen de mobiele telefoon van verdachte en de nummers [GSM nummer] en [GSM nummer]. Uit de tapgesprekken blijkt dat in deze contacten ondermeer wordt gesproken over het feit dat verdachte onder andere aan [voornaam medeverdachte] geld moet betalen, waarmee verdachte te laat is. Voorts blijkt uit het gesprek tussen verdachte en [voornaam medeverdachte] van 3 mei 2005 dat [voornaam medeverdachte] al een maand of twee op zijn geld wacht.
Op grond van het bovenstaande houdt de rechtbank het ervoor dat de [voornaam medeverdachte] die voorkomt in de telefoongesprekken met verdachte en regelmatig gebruikmaakt van de nummers [GSM nummer] en [GSM nummer] [voornaam medeverdachte] [medeverdachte] betreft.
Door [voornaam medeverdachte] [slacht[medeverdachte] is bovendien verklaard dat hij twee maanden na de overval [voornaam medeverdachte] en [voornaam medeverdachte] nog heeft gezien en dat [voornaam medeverdachte] scheldend riep dat “die kanker Irakees niet wilde betalen”. Hiermee bedoelde hij volgens [medeverdachte] de Irakees in Amsterdam.
Voorts acht de rechtbank van belang dat bij [voornaam medeverdachte] [medeverdachte] pasjes zijn aangetroffen op naam van verdachte, terwijl verdachte hieromtrent niet eerder dan ter zitting van 10 oktober 2005 een verklaring heeft gegeven, die naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet redengevend is. [voornaam medeverdachte] [medeverdachte] heeft hieromtrent verklaard dat hij deze bij verdachte inbeslaggenomen heeft. Bovendien heeft [voornaam medeverdachte] verklaard dat hij verdachte kent sinds 12 of 13 januari 2005 en dat verdachte hem heeft verteld dat hij aan iemand geld had geleend omdat hij met die persoon een zaak was begonnen en dat die persoon hem uit de zaak had gegooid. Voorts zou verdachte nog geld van die persoon krijgen, waarbij door verdachte het bedrag van € 27.000,-- zou zijn genoemd ten overstaan van [voornaam medeverdachte] [medeverdachte]. Daarnaast zou verdachte tegen [voornaam medeverdachte] [medeverdachte] hebben gezegd dat hij samen met die desbetreffende persoon een shoarmatent in de buurt van Tilburg zou hebben opgestart.
Verdachte blijft echter, naar het oordeel van de rechtbank tegen beter weten in, volhouden dat hij [voornaam medeverdachte] niet kent en nooit heeft gezien.
Dit specifieke geldbedrag van € 27.000,-- komt overeen met het bedrag dat door een onbekende persoon is genoemd in het telefoongesprek van 12 maart 2005 als het door aangever [sl[slachtoffer] te betalen bedrag aan de persoon genaamd [voornaam verdachte], waarvan door aangever wordt verklaard dat deze [voornaam verdachte] verdachte betreft. Met betrekking tot de verklaring van [medeverdachte] stelt de rechtbank voorts vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat Gilze in de buurt van Tilburg ligt.
Daarnaast heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Mededader [medeverdachte], die ook belastend ten aanzien van zijn eigen rol in het geheel heeft verklaard, heeft aangegeven dat de zogenaamde “derde” precies wist “hoe het eraan toeging in dit gezin”. Dit is ook wel gebleken uit het gegeven dat expliciet door de daders van de overval aan de moeder van het gezin is gevraagd waar zij haar tas had. In haar verklaring van 15 maart 2005 heeft zij hieromtrent immers aangegeven dat het wel eens voorkwam dat haar echtgenoot de opbrengst van de shoarmazaak mee naar huis nam, ingeval het een groot bedrag betrof. Teneinde de opbrengst de volgende dag naar de bank te brengen, stopte haar echtgenoot dit geldbedrag in haar tas.
Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de aangever [sl[slachtoffer] al lang kent en dat hij korte tijd voor hem in zijn zaak in Gilze heeft gewerkt.
Nu uit de gedingstukken niet is gebleken dat een van de mededaders [sl[slachtoffer] en zijn gezin kende, moesten zij hun informatie van een derde hebben gekregen. De rechtbank acht dan ook gelet op het voorgaande komen vast te staan dat verdachte deze derde is geweest.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte voorafgaande aan, tijdens en na de overval contacten met de mededaders heeft onderhouden met betrekking tot het plannen, de uitvoering en de betaling ervan, is de rechtbank van oordeel dat tussen verdachte en de mededaders een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan, zodat verdachte kan worden beschouwd als medepleger van de overval op de familie [slachtoffer] op 11 maart 2005. De omstandigheid dat verdachte hierbij niet lijfelijk aanwezig is geweest, doet daar gezien de intensiviteit van de samenwerking niet aan af.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
Diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het onder primair tenlastegelegde op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De mededaders van verdachte zijn op 11 maart 2005 een woning binnengedrongen waarin zich op dat moment de moeder van een gezin en drie kinderen bevonden. Onder bedreiging met een vuurwapen, hebben de mededaders van verdachte hen gedwongen op de grond te gaan liggen en hebben zij onder woordelijke bedreigingen om geld gevraagd. Op een bepaald moment werd het wapen ook doorgeladen. Na doorzoeking van de woning werd geen geld aangetroffen, waarna de daders genoegen hebben genomen door het wegnemen van andere goederen zoals telefoons en horloges.
Gebleken is dat de overval al langere tijd werd voorbereid en dat doelbewust is gekozen voor een tijdstip waarop de vader van het gezin niet aanwezig zou zijn.
Verdachte kende het te overvallen gezin goed en had een motief aangever [sl[slachtoffer] geld afhandig te maken. De rol van verdachte heeft eruit bestaan dat hij samen met anderen afspraken heeft gemaakt ten behoeve van de overval. De uitvoering van het feit vond echter in afwezigheid van verdachte plaats, nu de slachtoffers verdachte kenden. Voorts heeft verdachte de anderen een geldsom in het vooruitzicht gesteld, aan welke betalingsverplichting hij gezien de getapte telefoongesprekken nog steeds niet heeft voldaan.
Ofschoon verdachte niet lijfelijk bij de overval aanwezig is geweest, is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte geenszins minder van belang en daarmee minder strafwaardig is, zodat zij geen aanleiding ziet met deze omstandigheid rekening houden bij de straftoemeting.
Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval in een woning waarbij met een doorgeladen vuurwapen werd gedreigd voor slachtoffers, in het bijzonder voor kinderen, een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Bij dit alles hebben verdachte en zijn mededaders echter in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hen er in ieder geval niet van weerhouden om dit feit te plegen met het geldelijk dan wel ander materieel gewin in het vooruitschiet.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte terzake van soortgelijke feiten niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen is, zodat zij overeenkomstig zal beslissen. Het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf beoogt verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen.
12 De overwegingen omtrent het beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten de twee inbeslaggenomen telefoons van het merk Nokia, aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en deze onder verdachte in beslag zijn genomen.
13 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
Namens de benadeelde partijen [sl[slachtoffer], [slachtoffer], [sl[slachtoffer], [sl[slachtoffer] en [sl[slachtoffer], alle wonende aan de [adres slachtoffers], heeft mr. Sneep, advocaat te Breda ter zitting zich gevoegd en deze voeging toegelicht. De benadeelde partijen
hebben schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 5.411,-- per persoon bij wijze van voorschot op de totale schade terzake van hetgeen onder 7 is bewezen verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de hele familie [slachtoffer], wonende aan de [adres slachtoffers], als gevolg van het hiervoor onder 7 bewezenverklaarde rechtstreekse schade heeft geleden, zodat de rechtbank bepaalt dat het gezin als zodanig als één benadeelde partij wordt beschouwd. De door de benadeelde partij geleden schade wordt door de rechtbank naar billijkheid begroot op € 1000,--. Daarom kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Het overige gedeelte van deze vordering is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Er is in deze zaak sprake van meer dan een pleger van het strafbare feit. Ieder van de plegers is naar het civiele recht hoofdelijk aansprakelijk. De verdachte is derhalve niet tot vergoeding gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededaders is voldaan.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van het slachtoffer familie [slachtoffer], nu verdachte jegens deze naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan deze door het strafbare feit, genoemd onder 9, is toegebracht.
14 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
15 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Zij beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Zij gelast de teruggave aan verdachte van de onder 12 genoemde voorwerpen.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij familie [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.000,-- (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering.
Zij verstaat dat verdachte niet tot vergoeding van voormeld bedrag en van de kosten is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededaders is voldaan.
Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. (BP.23)
Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer familie [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 1.000,-- (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen. Indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, komt daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag te vervallen.
Zij verstaat dat verdachte niet tot vergoeding van voormeld bedrag en van de kosten is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededaders is voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Janssen, voorzitter, mr. Kok en mr. Peters, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Vliegenberg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 oktober 2005.