ECLI:NL:RBBRE:2005:AU3839

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
6 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
362854 \ OV 05-1961
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van gezamenlijk gezag over minderjarige in het kader van familierecht

In deze zaak verzoekt de vader, wonende te [woonplaats], om het gezag over zijn minderjarige kind [M.], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], te wijzigen zodat hij en de moeder gezamenlijk belast worden met het gezag. De vader heeft zijn verzoek ingediend op 3 augustus 2005, met een definitieve toevoeging en vertegenwoordiging door mr. J.F.M. van Weegberg. De moeder, wonende te [woonplaats], is vertegenwoordigd door mr. C.G.A. Mattheussens en is niet ter zitting verschenen. De rechtbank Breda heeft eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij [M.] om de twee weken bij de vader verblijft. De vader stelt dat het gezag van rechtswege bij de moeder berust en dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek op basis van een arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2004.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2005 is de Raad voor de Kinderbescherming ook aanwezig geweest. De gemachtigde van de moeder heeft gepleit voor aanhouding van de zaak tot de bodemprocedure is afgerond, wat de Raad voor de Kinderbescherming ondersteunt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er een samenhang is tussen de lopende procedures en dat het in het belang van [M.] en de proceseconomie is om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Breda, sector Familierecht, waar de bodemprocedure aanhangig is. De vader heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze verwijzing. De kantonrechter heeft de zaak derhalve verwezen naar de rechtbank Breda, met de opmerking dat partijen bij procureur dienen te verschijnen in de verdere procedure.

Uitspraak

Zaaknr. 362854 \ OV 05-1961
RECHTBANK BREDA
Sector Kanton - Locatie Bergen op Zoom
B E S C H I K K I N G in de zaak van
[De vader], wonende te [woonplaats],
verzoeker bij verzoek-schrift, ingeko-men ter griffie op 3 augustus 2005, verder te noemen “de vader”, procederende ingevolge definitieve toevoeging nr. 3DW8103,
gemachtigde: mr. J.F.M. van Weegberg te ’s-Gravenhage,
tegen:
[De moeder], wonende te [woonplaats], aan het adres [adres],
verweerster, verder te noemen “de moeder”,
gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal.
1. Het procesverloop
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met producties;
- de mondelinge behandeling van het verzoek ter terechtzitting van 4 oktober 2005 waarbij aanwezig waren de vader, bijgestaan door mr. Van Weegberg, mr. Mattheussens namens de moeder, en mevr. T. van den Heuvel namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De inhoud van genoemde stukken en van hetgeen door de aanwezigen ter zitting naar voren is gebracht, geldt hier als ingelast.
2. De beoordeling
2.1.
De vader verzoekt het gezag over de minderjarige [M. ], verder te noemen “[M. ]”, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], te wijzigen in die zin dat de vader en de moeder gezamenlijk worden belast met het gezag over [M. ].
2.2.
De vader stelt dat het gezag van rechtswege bij de moeder berust. De rechtbank Breda heeft inmiddels een voorlopige omgangsregeling getroffen, in die zin dat [M. ] eens in de twee weken van vrijdagavond tot zondagavond bij de vader verblijft. In de bodemprocedure zijn partijen overgegaan tot mediation teneinde de communicatie tussen partijen te verbeteren. De bodemprocedure is voorlopig aangehouden tot 15 november 2005. Desgevraagd stelt de vader de onderhavige procedure bij de juiste rechter te hebben aangebracht, op grond van de woonplaats van [M. ] en van de gezagsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek. De vader heeft voorts nog gesteld ontvankelijk te zijn in zijn verzoek op grond van het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2004, Rek.nr. R04/088HR.
2.3.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Wel is haar gemachtigde, mr. Mattheussens verschenen, die heeft verklaard van het standpunt van de moeder op de hoogte zijn. Mr. Mattheussens voert aan dat het wenselijk geweest zou zijn de onderhavige zaak aan te brengen bij de rechtbank Breda, in verband met de daar lopende bodemprocedure. Mr. Mattheussens voert verder aan dat het wenselijk is de zaak aan te houden tot in de bodemprocedure definitief is beslist omtrent de omgangsregeling betreffende [M. ]. Naar zijn mening worden in dat geval geen belangen geschaad, noch van de vader, noch van de moeder, noch van [M. ].
2.4.
De Raad voor de Kinderbescherming is eveneens van mening dat het verzoek dient te worden aangehouden. Afgewacht dient te worden of het mediationtraject een positief resultaat geeft.
2.5.
Een verzoek tot uitoefening van gezamenlijk ouderlijk gezag kan in beginsel slechts van beide ouders afkomstig zijn. Wel kan de vader verzoeken het gezag zodanig te wijzigen dat hij voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. Toewijzing van een dergelijk verzoek heeft tot gevolg dat de moeder het gezag verliest. De Hoge Raad heeft in het door de vader genoemde arrest bepaald dat in overeenstemming met artikel 6, lid 1 EVRM het artikel 1: 253c lid 1 BW aldus moet worden uitgelegd dat de vader niet alleen om toekenning van eenhoofdig, maar ook van gezamenlijk gezag over het kind kan verzoeken, en dat het artikel 1: 253e BW aldus moet worden uitgelegd dat, indien zodanig verzoek wordt ingewilligd, dit tot gevolg heeft dat, indien de moeder het gezag tot dusverre alleen uitoefende, zij dit voortaan gezamenlijk met de vader uitoefent. Anders gezegd: de gevolgen van een verzoek van de vader tot toewijzing van het gezamenlijk gezag heeft minder vérstrekkende gevolgen dan een verzoek tot wijziging van het gezag van de moeder naar het eenhoofdig ouderlijk gezag door de vader. Op grond van deze uitspraak wordt de vader ontvankelijk geacht in zijn verzoek.
2.6.
Tussen partijen zijn twee procedures betreffende [M. ] aanhangig bij twee verschillende rechters.
Tussen de onderwerpen van de beide verzoekschriften bestaat een zodanige samenhang dat reeds om reden van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling door één en dezelfde rechter gewenst is. Verwijzing van het onderhavige verzoek naar dezelfde rechter bij wie de bodemprocedure tot het vaststellen van een definitieve omgangsregeling in behandeling is, dient het belang van [M. ], alsmede de proceseconomie. Deze bodemprocedure is aanhangig bij de rechtbank Breda, sector Familierecht, onder nummer [zaaksnummer] en is aangehouden tot 15 november 2005 in afwachting van het bericht van partijen inzake de bemiddeling.
De vader heeft zich desgevraagd niet verzet tegen een dergelijke verwijzing.
De kantonrechter zal de zaak derhalve verwijzen naar de rechtbank Breda, sector Familierecht, te Breda, en wijst partijen erop dat zij in de verdere procedure bij procureur dienen te verschijnen.
3. De beslissing
De kantonrechter:
- verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar de rechtbank Breda, sector Familierecht, Sluissingel 20, 4811 TA Breda.
Aldus gegeven te Bergen op Zoom door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2005 in aanwezigheid van de griffier.