ECLI:NL:RBBRE:2005:AT3313

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
6 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2426 WWB
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van kostenvergoeding bij niet tijdig nemen van een besluit op aanvraag aanvullende uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 6 april 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. F.M. Heltzel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had een aanvraag ingediend voor een aanvullende uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had vervolgens bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag. Het college had het bezwaar gegrond verklaard, maar het verzoek om vergoeding van kosten in bezwaar afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet tijdig op de aanvraag van eiser heeft beslist en dat eiser hierdoor in zijn recht is benadeeld. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met het herroepen van een besluit, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiser recht heeft op vergoeding van de kosten die hij in de bezwaarfase heeft gemaakt.

De rechtbank heeft de redenering van het college verworpen dat er geen kosten vergoed kunnen worden omdat er geen primair besluit is herroepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college ten onrechte het verzoek om kostenvergoeding heeft afgewezen en heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de kostenvergoeding betreft. De rechtbank heeft het beroep voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en het griffierecht aan eiser vergoed.

De rechtbank heeft de gemeente Tilburg veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 644. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.M. Zander en is openbaar uitgesproken op 6 april 2005.

Uitspraak

04/2426 WWB RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
in de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. F.M. Heltzel,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.
1. Het procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 oktober 2004 (hierna: bestreden besluit), waarin het bezwaarschrift van eiser d.d. 1 oktober 2004, gericht tegen het uitblijven van een beslissing op een aanvraag voor een aanvullende uitkering, op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB), gegrond is verklaard, en voorts het verzoek om vergoeding van kosten in bezwaar is afgewezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 maart 2005, waarbij eiser is verschenen bij gemachtigde en namens verweerder mr. C.J.C.J. Crombach.
2. De beoordeling
2.1 Eiser heeft eind juli 2004 een aanvraag ingediend voor een aanvullende uitkering op grond van de WWB. Op 1 oktober 2004 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag. Verweerder heeft bij het bestreden besluit aan eiser meegedeeld dat de Dienst Sociale Zaken binnen twee weken na verzending van het bestreden besluit alsnog een beslissing op de aanvraag zou nemen. Tevens is het verzoek om vergoeding van kosten in bezwaar afgewezen, omdat er geen sprake is van herroeping van een primair besluit.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet nemen van een inhoudelijke beslissing op bezwaar door verweerder, en het niet vergoeden van de in bezwaar gemaakte kosten.
Verweerder heeft bij brief van 13 december 2004 aan de rechtbank medegedeeld dat (alsnog) op 9 december 2004 een beslissing is genomen op de aanvraag van eiser.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de in het bestreden besluit genoemde termijn van twee weken op de aanvraag heeft beslist, en dat uit het dossier niet is gebleken dat eiser op de hoogte is gesteld van enig uitstel van de beslistermijn. De rechtbank acht deze gang van zaken, mede gelet op het feit dat eiser door het niet binnen 8 weken beslissen op zijn aanvraag bezwaar heeft moeten instellen, onzorgvuldig. Nu verweerder echter alsnog een beslissing op de aanvraag heeft genomen, heeft eiser in beginsel geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet nemen van een inhoudelijke beslissing op bezwaar door verweerder.
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank echter in het onderhavige geval nog wel belang bij het beroep, nu hij in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om een kostenvergoeding en dit verzoek in beroep is herhaald.
2.2 De rechtbank kan verweerder niet volgen in de redenering dat er geen kosten in de bezwaarfase worden vergoed, omdat er geen primair besluit zou zijn herroepen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en sub b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het niet tijdig nemen van een beslissing voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld.
In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Verweerder heeft het verzoek van eiser tot toekenning van een kostenvergoeding op grond van artikel 7:15 Awb afgewezen omdat geen primair besluit is herroepen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft zich, onder meer in zijn uitspraak van 23 juni 2004, nr. 200401369/1, op het standpunt gesteld dat artikel 7:15, tweede lid, Awb uitsluitend voorziet in de mogelijkheid om de kosten te vergoeden indien het bezwaar leidt tot een herroeping van het primaire besluit. Omdat een bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit slechts kan leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaar, maar niet tot een herroeping van enig primair besluit, is een vergoeding op grond van artikel 7:15 Awb volgens de Afdeling niet mogelijk.
In onderhavig geval kan de rechtbank zich niet met vorengenoemde uitspraak van de Afdeling verenigen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.3 Vaststaat dat eiser terecht bezwaar heeft gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag, wat ook door verweerder is erkend middels een gegrondverklaring van het bezwaar. Vaststaat eveneens dat verweerder door het niet tijdig nemen van een beslissing heeft gehandeld in strijd met de wettelijke verplichting de beslistermijn in acht te nemen, zoals die is neergelegd in afdeling 4.1.3. van de Awb.
De rechtbank is van oordeel dat in geval van het niet tijdig nemen van een besluit het erkennen van het handelen in strijd met een wettelijke plicht en het alsnog nemen van een inhoudelijk besluit op grond van het systeem van de Algemene wet bestuursrecht beschouwd dient te worden als het herroepen van de ingevolge artikel 6:2 Awb met een besluit gelijk gestelde situatie van het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte geen proceskosten in het kader van de bezwaarfase heeft toegekend, zodat het beroep doel treft.
Verweerder heeft alsnog bij beschikking van 9 december 2004 op de aanvraag van eiser beslist. De rechtbank zal derhalve het bestreden besluit alleen vernietigen voor zover daarbij het verzoek om kostenvergoeding is afgewezen. Het beroep moet voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu het beroep (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank ziet om proceseconomische redenen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten van bezwaar van eiser, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vast-gesteld (met een wegingsfactor van 0.5) op een bedrag van € 161. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de kosten verband houdende met het door eiser ingediende beroepschrift (met een wegingsfactor van 0.5) en het verschijnen ter zitting, die worden vast-gesteld op een bedrag van € 483.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om kostenvergoeding in bezwaar, gegrond;
gelast dat de gemeente Tilburg aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 37 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, aan de zijde van eiser begroot op € 644, te vergoeden door de gemeente Tilburg aan eiser;
verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.M. Zander, rechter, en in aanwezigheid van mr. S. Kensenhuis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 april 2005,
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op 6 april 2005.