ECLI:NL:RBBRE:2004:AR6222

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
270103 CV EXPL 03-3491
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 1:88 BW op effectenlease-overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Tilburg zich gebogen over de vraag of artikel 1:88, lid d, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is op een effectenlease-overeenkomst. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft zich beroepen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst die haar echtgenoot op 23 juni 2000 met Dexia Bank Nederland N.V. heeft gesloten. De eiser stelt dat zij geen toestemming heeft gegeven voor deze overeenkomst en dat deze derhalve vernietigbaar is. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling de argumenten van de eiser gevolgd en geconcludeerd dat de overeenkomst als een huurkoopovereenkomst moet worden aangemerkt, waarop artikel 1:88 BW van toepassing is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst ongunstig is afgesloten en dat de eiser pas medio september 2002 op de hoogte is gekomen van de overeenkomst. De Bank heeft betoogd dat de overeenkomst niet kwalificeert als een koop op afbetaling, maar de kantonrechter heeft dit verweer verworpen. De rechter heeft geoordeeld dat de maandelijkse betalingen een afbetalingskarakter hebben en dat de overeenkomst vernietigbaar is wegens het ontbreken van toestemming van de eiser. De kantonrechter heeft de Bank veroordeeld tot terugbetaling van de reeds gedane betalingen, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de kosten van het geding aan de Bank opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
SECTOR KANTON LOCATIE TILBURG
Kenmerk: 270103 CV EXPL 03-3491
VONNIS inzake:
[eiser],
wonende te [woonplaats];
eisende partij in conventie bij exploot van dagvaarding d.d. 13 juni 2003;
gedaagde in voorwaardelijke reconventie;
gemachtigde: mr. D.P.F. Arens juridisch medewerkster te Tilburg,
rolgmachtigde: N.Reijn, gerechtsdeurwaarder te Tilburg;
t e g e n :
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V., als rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V. voorheen h.o.d.n. Legio-Lease,
gevestigd te Amsterdam;
gedaagde partij in conventie bij voormeld exploot;
eiseres in voorwaardelijke reconventie;
gemachtigde: mr. F.R.H. van der Leeuw, advocaat te Amsterdam.
Partijen zullen in het vervolg worden aangeduid met respectievelijk [eiser] en de Bank.
Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
a. het tussenvonnis d.d. 1 oktober 2003 met alle daarin genoemde stukken,
b. de nadere conclusie van [eiser],
c. de nadere conclusie van de Bank alsmede de nadere akte van de Bank en
d. de antwoordakte van [eiser].
De inhoud van deze stukken, met inbegrip van de daarbij over-gelegde bescheiden, wordt als hier ingevoegd beschouwd.
De verdere beoordeling van het geschil
In conventie
[eiser] heeft als volgt nader geconcludeerd.
In artikel 7A: 1576 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt het regiem van koop op afbetaling ook van toepassing verklaard op vermogensrechten zodat ook de onderhavige overeenkomst onder het regiem van koop op afbetaling valt. Het verweer dat koop op afbetaling en dus ook de daarvan afgeleide rechtsfiguur van huurkoop geen betrekking kan hebben op vermogensrechten is daarom niet juist. Evenmin is juist dat geen sprake is van aflevering van de effecten voorafgaand aan de volledige betaling omdat daarbij de leveringshandeling bezien moet worden en deze verschilt naar gelang de aard van het over te dragen goed; in casu is de aflevering geschied door de waarden onverwijld na de verkrijging hiervan door de Bank ten name van de echtgenoot van [eiser] bij te schrijven in de administratie van de Bank, welke wijze van afleveren ook wordt vermeld in artikel 2 van de bijzondere voorwaarden. Er is voorts sprake van betalingen met een afbetalingskarakter nu sprake is van een plan van regelmatige afbetaling zoals ook wettelijk is voorgeschreven indien het om huurkoop gaat. Nu in artikel 6 van de bijzondere voorwaarden is vermeld dat, indien lessee nalatig blijft met het betalen van een of meer maand termijnen, de Bank gerechtigd is de overeenkomst te ontbinden kan niet gezegd worden dat de betalingstermijnen geheel vrijblijvend zijn. Waarvoor de maand termijnen worden gebruikt (of boeken op rente of op de koopsom) is niet relevant, zolang maar duidelijk wordt aangegeven wat de koopsom is en wat het plan van regelmatige afbetaling is. Concluderend kan gesteld worden dat de onderhavige overeenkomst als een huurkoop overeenkomst aangemerkt kan worden. Daarop is artikel 1: 88 BW van toepassing en gezien de afwezigheid van toestemming van [eiser] bij het sluiten van de overeenkomst is deze derhalve vernietigbaar en heeft zij zich op 25 maart 2003 rechtsgeldig op deze vernietigbaarheid beroepen.
De Bank heeft daarop, verkort weergegeven als volgt gereageerd.
De overeenkomst die de echtgenoot van [eiser] met de Bank is aangegaan kwalificeert niet als een overeenkomst van koop op afbetaling omdat aan de daarvoor geldende vereisten niet is voldaan. Tevens is de toestemming van [eiser] voor het aangaan van de overeenkomst niet vereist.
De door [eiser] aan lid 5 van artikel 7A: 1576 BV gegeven interpretatie is onjuist nu deze bepaling geen uitbreiding van de definitie van koop op afbetaling bevat maar slechts een uitbreiding van de werkingsfeer van de bepalingen die op koop op afbetaling van toepassing zijn, welke uitbreiding is beperkt tot de vijfde titel van boek 7A BW; de definitie van koop op afbetaling wordt dan ook niet uitgebreid tot afbetalingstransacties met betrekking tot vermogensrechten. De in de administratie van de Bank bijgeschreven aandelen betreft een administratieve handeling die niet kwalificeert als de machtsverschaffing die vereist is om van “aflevering” in de zin van artikel 7A: 1576 BW te kunnen spreken nu deze aantekening slechts ziet op de voorwaardelijke overdracht van de aandelen. Van een recht tot gebruik van de aandelen voorafgaand aan de volledige betaling van de koopsom is daarom geen sprake, de echtgenoot van [eiser] verkreeg tot die tijd slechts het economisch risico van de aandelen. De maandelijkse betalingen hebben geen afbetalingskarakter nu uitdrukkelijk is vermeld bij artikel 1 van de overeenkomst dat de maandelijkse betalingen volledig uit rente op de door de Bank ter aankoop van de aandelen verstrekte lening bestonden. Nu in de maandelijkse betalingen niet is inbegrepen ook de koopprijs, is er geen sprake van termijnen in de zin van de wet. De strekking van effectenlease is dat de aandelen aan het einde van de looptijd verkocht worden; beleggers gaan een effecten lease overeenkomst niet aan omdat ze de aandelen in eigendom wensen te verkrijgen maar omdat zij van een koersontwikkeling willen profiteren zonder dat zij eerst een aanzienlijk bedrag dienen te investeren. Het feit dat het mogelijk is om aan het einde van de overeenkomst de aandelen in eigendom te verkrijgen betekent geenszins dat dit ook het doel van de lease constructie is, integendeel.
De werkingssfeer van artikel 1: 88 BW is niet uitgebreid tot afbetalingstransacties met betrekking tot vermogensrechten. Voorts is de in dat artikel bedoelde toestemming slechts vereist voor overeenkomsten van koop op afbetaling met betrekking tot zaken en niet voor overeenkomsten met betrekking tot vermogensrechten, zoals effecten.
De kantonrechter overweegt als volgt
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat haar echtgenoot op 23 juni 2000 met de Bank een huurkoopovereenkomst heeft gesloten betreffende aankoop van aandelen voor een bedrag van €47.347,86 en dat zij daarvan medio september 2002 op de hoogte gekomen is. Zij heeft voor het sluiten van die huurkoopovereenkomst geen toestemming gegeven aan haar echtgenoot. Op 25 maart 2003 heeft zij de Bank laten weten dat zij zich beroept op de vernietigbaarheid van de overeenkomst en zij heeft de reeds gedane betalingen teruggevorderd.
[eiser] heeft daarbij terecht een beroep gedaan op de niet gewijzigde terminologie van artikel 7 A:1576 lid 1 BW bij de invoering van het nieuw BW en de daaraan gekoppelde omissie van de wetgever die nimmer heeft beoogd de beschermingsomvang van artikel 1:88 BW te verkleinen. Daartoe zijn geen althans onvoldoende aanwijzingen door Dexia gesteld. Vastgesteld moet worden dat vermogensrechten c.q. aandelen op grond van de wet vatbaar zijn voor koop op afbetaling en/of huurkoop ingevolge het vijfde lid van artikel 7A:1576 BW. Aangenomen moet worden dat dit in artikel 1:88 BW, als de facto vóór de wetswijziging, inbegrepen is.
De kantonrechter schaart zich achter de argumenten van [eiser] in dit verband en is in navolging van de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam, Sector Kanton, van 25 augustus 2004 met rolnummer CV 03-5323 [LJN: AQ7412] alsmede de uitspraak van de Rechtbank Zwolle Sector Kanton van 25 augustus 2004 met nummer 218878 CV03-10210 [LJN:AQ7409] van oordeel dat artikel 1:88 BW van toepassing geacht dient te worden in dit geval.
De Bank heeft er onder meer een beroep opgedaan dat is geen sprake is van de vereiste “aflevering” en dat de enige handeling die met betrekking tot de effecten plaatshad was dat in de door de Bank ex artikel 17 Wet Giraal Effectenverkeer aangehouden boekhouding een aantekening werd geplaatst met betrekking tot de voorwaardelijke overdracht van de effecten.
[eiser] heeft terecht aangevoerd dat gevolg gegeven is aan het bepaalde artikel 17 van de Wet Giraal Effectenverkeer dat regelt dat levering van effecten plaatsvindt door bijschrijving op naam van de verkrijger in het daartoe bestemde deel van de administratie van de betreffende instelling; dit is gebeurd althans had moeten gebeuren in dit geval. Dat de rechten van de echtgenoot van [eiser] zuiver voorwaardelijk waren en dat hij (nog) niet over de effecten kon beschikken duidt nu juist op huurkoop, waarbij de eigendom eerst overgaat na betaling van de laatste termijn.
Niet onvermeld mag blijven dat uit de overgelegde brief van de Bank van 18 juni 2003, waarbij het aflopen van de overeenkomst aan de orde wordt gesteld uitdrukkelijk drie nevengeschikte keuzes worden voorgelegd namelijk die van verkopen van de effecten, van het overnemen van de effecten en van het verlengen van de overeenkomst. Ingeval van koersstijging ligt verkoop voor de hand en bij het aangaan van de overeenkomst hebben partijen dat voor ogen gehad c.q. gehoopt maar uitdrukkelijk is in de overeenkomst inbegrepen dat van koersdaling sprake kan zijn zodat onderdeel van de overeenkomst uitmaakt dat in dat geval niet wordt verkocht c.q. afgekocht en dat de eigendom van de effecten overgaat. Artikel 5 van de overeenkomst laat daarover geen onduidelijkheid bestaan.
Uit de brief van 18 juni 2003 aan de echtgenoot van [eiser] blijkt voorts dat uitdrukkelijk een keuze gemaakt moet worden en dat eerst bij gebreke daarvan tot verkoop van de effecten wordt overgegaan. In die zin wordt de instemming met verkoop aangenomen indien niet wordt gereageerd op het voortel daartoe. Het is dus niet zonder meer zo dat de overeenkomst niet voorziet in enige verplichting van de cliënt om de effecten daadwerkelijk af te nemen. In artikel 10 van de Bijzondere Voorwaarden wordt zelfs primair uitgegaan van uitlevering van de waarden tenzij lessee meedeelt de voorkeur te geven aan verkoop ervan.
Geconcludeerd moet worden dat levering c.q. daadwerkelijke verkrijging mogelijk is en dat andere eventueel aantrekkelijker opties open worden gehouden. Aldus verzet de omschrijving van de overeenkomst zich niet tegen het karakter van de levering in het kader van huurkoop.
Ten aanzien van de termijnbetaling die slechts zou voorzien in rente moet in aanvulling op hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen, worden geoordeeld dat de bedoeling van de overeenkomst is om na betaling van de termijnen het aankoopbedrag voldaan te hebben en in zoverre wordt voldaan aan de strekking van huurkoop c.q. koop op afbetaling. Dat in feite sprake is van rentebetaling en van een som bij het einde van de duur van de overeenkomst doet aan die strekking niet af. Ingevolge artikel 7A:1576 lid 3 BW kan dan nog tot de kwalificatie koop op afbetaling worden gekomen. Overeind blijft in ieder geval dat in de overeenkomst wordt voorzien in twee termijnen (immers nog één van fl.100,=) als het gaat om de actuele koopprijs en in die zin wordt voldaan aan het wettelijk vereiste van minstens twee termijnen
De kantonrechter is derhalve van oordeel en verwijst daarvoor naar voornoemd tussenvonnis alsmede naar de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 30 juni 2004rolnr.257852/H03.0113 [LJN: AP4933]) en andermaal de uitspraak van de Rechtbank Zwolle Sector Kanton van 25 augustus 2004 met nummer 218878 CV03-10210 [LJN:AQ7409], dat in casu sprake is van een koop op afbetaling c.q. huurkoopovereenkomst en dat het beroep op artikel 1: 88 BW ook in dat opzicht slaagt.
De vordering wordt daarom toegewezen. De Bank dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding.
In voorwaardelijke reconventie
De Bank vordert samengevat dat:
- voor recht verklaard wordt dat, indien en voor zover geoordeeld wordt dat de effectenlease-overeenkomst op grond van artikel 1:88 BW vernietigd is, de echtgenoot van [eiser] in reconventie aan de Bank een vergoeding verschuldigd is gelijk aan de aankoopwaarde van de effecten waar zijn overeenkomst van effectenlease betrekking op had, verminderd met de beurswaarde van die effecten op de datum van de vernietiging en
- [eiser] veroordeeld zal worden tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de effectenlease-overeenkomst genoemde effecten minus de beurswaarde van bedoelde effecten op de datum van vernietiging van de betreffende effectenlease-overeenkomst.
De vordering van de Bank houdt rekening met c.q. gaat uit van het oordeel van vernietiging van de onderhavige overeenkomst en doet een beroep op het bepaalde in artikel 6: 278 BW.
[eiser] heeft de niet ontvankelijkheid bepleit omdat haar echtgenoot geen partij is in deze procedure. Voorts stelt zij dat het beroep op het genoemde artikel moet worden afgewezen omdat zij geen partij is bij de overeenkomst en er geen sprake is van een ontbinding of een andere rechtsgrond ter ongedaanmaking van een overeenkomst die reeds uitgevoerd is; [eiser] heeft reeds bij brief van 25 maart 2003 en bij dagvaarding op 13 juni 2003, dus voordat de overeenkomst in het geheel was uitgevoerd, zich beroepen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst. Met betrekking tot de eerste door de echtgenoot van [eiser] gesloten effectenleaseovereenkomst wordt opgemerkt dat zij deze niet meer heeft kunnen vernietigen omdat zij daarvan pas na beëindiging op de hoogte gekomen is. Zij ontkent dat slechts vanwege de koersdalingen een beroep wordt gedaan op artikel 1: 88 BW en dat dit artikel gebruikt wordt om risicoloos te speculeren. Uitsluitend het feit dat zij geen toestemming heeft gegeven voor deze zeer risicovolle overeenkomst is reden voor [eiser] geweest om de onderhavige vordering in te stellen. Zij is haar hele levenslang zuinig en risicoloos met haar spaargeld omgegaan; nooit heeft zij schulden gehad buiten een hypotheekschuld.
De Bank heeft in dat kader nog aangevoerd dat de strekking van artikel 6:278 BW is dat moet worden voorkomen dat met behulp van de figuur van ontbinding c.q. andere figuren die het mogelijk maken ongedaanmaking van het reeds gepresteerde af te dwingen, op onaanvaardbare wijze ten koste van de Bank kan worden gespeculeerd, ongeacht wie dit figuur van ontbinding danwel vernietiging inroept. Aannemelijk is dat de beweegredenen van [eiser] om een beroep te doen op vernietiging van de onderhavige overeenkomst is gelegen in de koersdaling van de onderliggende effecten waar zij niet de vernietiging heeft ingeroepen van de eerdere effecten lease overeenkomst die haar echtgenoot met de Bank had gesloten en waarmee hij een winst van € 4405,14 heeft behaald. Gelet op de verjaringstermijn van drie jaar had [eiser] tot september 2005 een beroep op artikel 1: 88 BW kunnen doen; dat zij ten aanzien van de onderhavige overeenkomst dit beroep wel doet, heeft alles te maken met het gegeven dat de eerste overeenkomst winst heeft gegenereerd en de tweede overeenkomst met een restschuld is geëindigd.
De kantonrechter ziet geen aanleiding niet uit te kunnen gaan van de juistheid en oprechtheid van de stellingen van [eiser]. Onmiskenbaar is deze overeenkomst ongunstiger afgesloten dan de voorgaande overeenkomst maar er is geen enkele aanwijzing dat niet juist zou zijn dat [eiser] eerst in een later stadium van de onderhavige overeenkomst op de hoogte is gekomen. De Bank heeft zich tevoren ook geenszins vergewist van de wetenschap van [eiser] van de onderhavige en evenmin van de voorgaande overeenkomst.
Niet de echtgenoot van [eiser] maar zijzelf heeft de vernietiging ingeroepen. Op die situatie is dit artikel 6: 278 BW niet primair van toepassing. De voorgeschreven verrekening bij wijziging van de waardeverhouding kan voorts niet gelden in een geval waarin de ongedaanmaking van de onderliggende overeenkomst nu juist is gegrond op het ten onrechte blootstellen van de beschermde contractspartij aan het risico van waardevermindering. Het artikel mist daarom toepassing.
De kantonrechter merkt op dat dit oordeel ook zo is verwoord door de Rechtbank Haarlem, Sector Kanton van 3 juni 2004 (met rolnummer 212527 cv expl 03-3641) en in de uitspraak van de Rechtbank Zwolle Sector Kanton van 25 augustus 2004 met nummer 218878 CV03-10210 [LJN:AQ7409] en sluit zich daarbij aan. De vordering dient derhalve ontzegd te worden.
De Bank dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding.
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
verklaart voor recht dat:
- de onderhavige effectenlease-overeenkomst een huurkoopovereenkomst respectievelijk een koop op afbetaling is;
- de onderhavige overeenkomst valt onder de werking van artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek(BW);
- de onderhavige overeenkomst vernietigd is.
en
veroordeelt de Bank om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen
1. de reeds gedane betalingen, tot op heden vastgesteld op €8.211,60, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de betaling van de maandelijkse termijnbedragen tot aan de dag van de algehele voldoening.
2. de buitengerechtelijke incassokosten ad €788,40 inclusief BTW ;
verwijst de Bank in de kosten van het geding en veroordeelt die partij derhalve tot betaling van deze kosten aan de zijde van de eisende partij gevallen en tot op heden begroot op €1053,16, waaronder begrepen €810,= voor salaris van de gemachtigde van de eisende partij;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
ontzegt de Bank haar vordering;
verwijst de Bank in de kosten van het geding en veroordeelt die partij tot betaling van deze kosten aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden begroot op € 270,= voor salaris van de gemachtigde van [eiser].
Aldus gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter te Tilburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.