ECLI:NL:RBBRE:2004:AR6220
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Sierkstra
- Rechtspraak.nl
Burenrechtelijke vordering tot inkorting van coniferen en ligusterstruik in geschil tussen buren met hoogteverschil
In deze zaak, die voor de Rechtbank Breda werd behandeld, vorderde eiser dat gedaagde zijn coniferen en ligusterstruik in hoogte zou inkorten. De buren, eiser en gedaagde, hadden onenigheid over de beplanting in hun voortuinen, waarbij de achtertuin van eiser ongeveer anderhalve meter hoger lag dan die van gedaagde. Eiser stelde dat de beplanting van gedaagde hinder veroorzaakte, omdat deze de wettelijke toegestane hoogte van twee meter overschreed, wat in strijd zou zijn met artikel 5:42 BW. Gedaagde weersprak de vordering en voerde aan dat hij recht had op privacy en dat eiser misbruik maakte van zijn bevoegdheid door de vordering in te stellen.
De rechtbank oordeelde dat de coniferen in de voortuin van gedaagde inderdaad hoger waren dan toegestaan. De rechtbank stelde vast dat de beplanting in de achtertuin van gedaagde de functie van scheidsmuur vervulde en dat de hoogte van de beplanting gemeten moest worden vanaf het hoogst gelegen erf, dat van eiser. De rechtbank concludeerde dat eiser geen recht had op inkorting van de beplanting in de achtertuin van gedaagde, omdat deze conform de wet was. De vordering van eiser werd toegewezen voor de coniferen in de voortuin, maar de gevorderde dwangsom werd gematigd en gemaximeerd. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien beide partijen deels in het ongelijk waren gesteld.
Het vonnis werd uitgesproken op 10 november 2004 door mr. Sierkstra, en de rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is van belang voor de interpretatie van burenrecht en de toepassing van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot beplanting en privacy.