ECLI:NL:RBBRE:2004:AR5969

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
297177-CV-04/1007
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 1:88 BW op andelenlease-overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Tilburg zich gebogen over de vraag of artikel 1:88, lid d, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is op een andelenlease-overeenkomst. De eisende partij, Dexia Bank Nederland N.V., heeft de gedaagde, een particulier, aangeklaagd in conventie en heeft zich verzet tegen de voeging van de echtgenote van de gedaagde in het incident. De echtgenote heeft gesteld dat zij niet heeft meegetekend op de overeenkomst en dat deze ten laste van het huwelijksvermogen komt. Zij heeft de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd op grond van artikel 1:88 BW.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de echtgenote als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie moet worden beschouwd. De rechter heeft vastgesteld dat de echtgenote de nietigheid van de overeenkomst heeft ingeroepen en dat de vordering van de Bank niet toewijsbaar is, omdat deze geen grondslag heeft. De kantonrechter heeft de Bank veroordeeld om de door de gedaagde betaalde bedragen terug te betalen, inclusief wettelijke rente.

In reconventie heeft de kantonrechter de overeenkomst vernietigd en de Bank opgedragen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan de stichting Buro Kredietregistratie (BKR) te melden dat er geen betalingsachterstanden bestaan. De Bank is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt de bescherming van consumenten in het kader van effectenleaseovereenkomsten en de toepassing van artikel 1:88 BW.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
SECTOR KANTON LOCATIE TILBURG
VONNIS inzake:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam;
eisende partij in conventie bij exploot van dagvaarding d.d. 7 mei 2004;
verweerster in reconventie;
verweerster in het incident;
gemachtigden L.C.J. Netten, L.W.J. Danen en J.H. Vekemans, gerechtsdeurwaarders te Tilburg;
t e g e n :
[[gedaagde],
wonende te [adres];
gedaagde partij in conventie bij voormeld exploot,
eiser in reconventie;
gemachtigde mr. R.H.J.M. Silvertand, advocaat te Voerendaal,
rolgemachtigde de heer C.M.P. Jonkers, gerechtsdeurwaarder te Tilburg.
en
[De echtgenote],
wonende te [adres];
eiseres in het incident
gemachtigde mr. R.H.J.M. Silvertand, advocaat te Voerendaal,
rolgemachtigde de heer C.M.P. Jonkers, gerechtsdeurwaarder te Tilburg.
Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
a. de dagvaardingen en het tussenvonnis d.d. 7 april 2004 van deze Rechtbank, Sector Handelsrecht, met alle daarin genoemde stukken,
b. de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie en akte houdende voorwaardelijke wijziging van eis;
c. de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,incidentele conclusie tot voeging;
d. de conclusie van antwoord in het incident tot wroeging wegens conclusie van dupliek in reconventie.
De inhoud van deze stukken, met inbegrip van de daarbij overgelegde bescheiden, wordt als hier ingevoegd beschouwd.
Het geschil en de beoordeling daarvan
Partijen worden in het hiernavolgende tevens aangeduid met respectievelijk de Bank en [gedaagde].
In het incident
[De echtgenote], hierna ook te noemen: “de echtgenote”, wenst zich te voegen in de noodzaak als partij, zodat zij zich als proces partij op de buitengerechtelijke vernietiging kan beroepen.
Zij stelt daartoe dat zij en [gedaagde] met elkaar gehuwd zijn en dat de door deze in april 2000 gesloten aandelen lease overeenkomst ten laste van het huwelijk vermogen komt terwijl zij deze niet mede heeft ondertekend. Zij stelt bij brief van 11 februari 2003 de overeenkomst buitengerechtelijke vernietigd te hebben op de voet van artikel 1: 88 van het Burgerlijk Wetboek(BW).
De Bank heeft zich verzet tegen de gevorderde voeging stellende dat de echtgenote geen beroep op artikel 1: 88 BW toekomt en zij derhalve geen belang heeft om zich te voegen in deze zaak.
De kantonrechter oordeelt dat in het kader van dit incident niet op voorhand uitgegaan kan worden van het ontbreken van elk belang bij de gevorderde voeging en dat in het kader van de hoofdzaak het verweer beoordeeld moet worden zodat de vordering toewijsbaar geacht moet worden. De echtgenote dient aldus eveneens als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie beschouwd te worden.
De kosten van de procedure in dit incident zullen tussen partijen worden gecompenseerd.
In de hoofdzaak
In conventie
De Bank heeft haar eis nog vermeerderd aldus dat onder de voorwaarde dat de vordering in reconventie van [gedaagde] geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen: [gedaagde] veroordeeld zal worden tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoop waarbij van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van verkoop, althans de datum van vernietiging c.q. ontbinding van de bedoelde overeenkomst.
De kantonrechter verwijst naar en neemt over de overwegingen in voormeld tussenvonnis - ook inhoudelijk - ten aanzien van de vraag of sprake is van huurkoop c.q. koop op afbetaling.
1. De Bank heeft nader betoogd dat artikel 1: 88 BW niet van toepassing is op de effectenleaseovereenkomst die [gedaagde] heeft gesloten met name omdat in artikel 7A:1576 BW bij koop op afbetaling melding wordt gemaakt van een “zaak” terwijl effecten niet kwalificeren als zaken maar als vermogensrechten. In lid 5 van dat artikel wordt weliswaar de werkingsfeer uitgebreid naar vermogensrechten maar deze bepaling bevat geen uitbreiding van de definitie van koop op afbetaling. De uitbreiding betreft een titel waartoe artikel 1:88 BW niet behoort.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op de niet gewijzigde terminologie van artikel 7 A:1576 lid 1 BW bij de invoering van het nieuw BW en de daaraan gekoppelde omissie van de wetgever die nimmer heeft beoogd de beschermingsomvang van artikel 1:88 BW te verkleinen.
Voorts wordt betoogd dat het artikel inhoudt dat aandelen op grond van de wet evident vatbaar zijn voor koop op afbetaling en/of huurkoop. Ook wijst hij op de strekkingbepaling van lid 2 van artikel 7A:1576h BW die tot gevolg heeft dat alle overeenkomsten met dezelfde strekking als huurkoop, ongeacht onder welke benaming aangegaan, als huurkoop worden aangemerkt met als gevolg dat de daarop betrekking hebbende bepalingen overeenkomstig van toepassing zijn.
De kantonrechter schaart zich achter de argumenten van [gedaagde] in dit verband en is in navolging van de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam, Sector Kanton, van 25 augustus 2004 met rolnummer CV 03-5323 [LJN: AQ7412] alsmede de uitspraak van de Rechtbank Zwolle Sector Kanton van 25 augustus 2004 met nummer 218878 CV03-10210 [LJN:AQ7409] van oordeel dat artikel 1:88 BW van toepassing geacht dient te worden in dit geval. Zonder uitdrukkelijke melding – en daarvan blijkt niet althans onvoldoende - daarvan kan inderdaad niet worden aangenomen dat de wetgever de beschermingsomvang van artikel 1:88 BW heeft willen inperken op de wijze die de Bank bepleit.
2. De Bank heeft er onder meer een beroep opgedaan dat is geen sprake is van de vereiste “aflevering” omdat een overeenkomst waarbij de koper pas de macht over de zaak verkrijgt nadat hij de koopsom volledig heeft voldaan, wel een overeenkomst van koop is maar nooit een overeenkomst van koop op afbetaling. In de effectenleaseovereenkomst wordt de eigendom van de effecten voorbehouden totdat de laatste termijn is voldaan; het bezit van de effecten is dus niet verschaft. Omdat in de overeenkomst de clausules zijn opgenomen dat [gedaagde] zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de Bank niet over de aandelen beschikken kan en het risico van het verloren gaan van de effecten berust bij de Bank alsmede dat [gedaagde] geen - direct of indirect - recht op de dividenden heeft die op de aandelen betaalbaar worden gesteld, is hij in geen enkel opzicht in de positie gebracht van eigenaar van de aandelen. Anders dan bij koop op afbetaling het geval is, kreeg [gedaagde] een zuiver voorwaardelijke recht, namelijk het recht op de eigendom van de aandelen na betaling van de volledige koopsom. De enige handeling die met betrekking tot de effecten plaatshad was dat in de door de Bank ex artikel 17 Wet Giraal Effectenverkeer aangehouden boekhouding een aantekening werd geplaatst met betrekking tot de voorwaardelijke overdracht van de effecten. Het enkel overdragen van het economisch risico kwalificeert niet als macht verschaffing en dus ook niet als “aflevering” in de zin van lid 1 van artikel 7A:1576 BW.
[gedaagde] heeft de stellingen van de Bank op dit punt weersproken onder meer wijzend op artikel 17 van de Wet Giraal Effectenverkeer dat regelt dat levering van effecten plaats vindt door bijschrijving op naam van de verkrijger in het daartoe bestemde deel van de administratie van de betreffende instelling, hetgeen ook is gebeurd althans had moeten gebeuren in dit geval. Betwist wordt dat de rechten van [gedaagde] zuiver voorwaardelijk waren. Dat hij (nog) niet over de effecten kon beschikken duidt nu juist wel op huurkoop. Dat het verloren gaan van de effecten voor risico van de Bank blijft, hangt nauw samen met de bewaarverplichtingen rond effecten in fysieke en thans administratieve zin.
De kantonrechter volgt de visie van [gedaagde] op dit punt. In het kader van huurkoop behoefde nog geen beschikkingsbevoegdheid te volgen terwijl de Bank er zelf op wijst dat in de brochure de zinsnede is opgenomen: “na drie jaar kunnen de aandelen voor u worden verkocht”. Geconcludeerd moet worden dat levering c.q. daadwerkelijke verkrijging mogelijk is maar dat andere aantrekkelijke opties open worden gehouden. Aldus verzet de omschrijving van de overeenkomst zich niet tegen het karakter van de levering in het kader van huurkoop. In dat kader maar ook worden verwezen naar artikel 5 van de overeenkomst zelf waarin is geregeld dat lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden(=de aandelen/effecten) geworden is zodra hij al datgene heeft betaald dat hij krachtens de overeenkomst verschuldigd is of zal worden, dat ook een sterke aanwijzing voor de (strekking van de) overeenkomst van huurkoop biedt. Voorts stelt de Bank ook in haar conclusie van repliek onder nummer 250 dat, onverminderd het feit dat daadwerkelijke levering van de effecten nooit is beoogd, van de overeenkomst deel uitmaakt een verkoop van aandelen door de Bank aan [gedaagde].
Dat in de praktijk cliënten bij de afloop van de leasetermijn vrijwel onveranderlijk voor hetzij verkoop van de effecten, hetzij een verlenging van de lease en vrijwel nooit voor daadwerkelijke uitlevering van de effecten kiezen, zoals de Bank nog stelt, kan daaraan niet afdoen omdat dan eerst achteraf de aard van de overeenkomst vastgesteld zou kunnen worden. Waar de Bank in de Bijzondere Voorwaarden verwijst naar artikel 7A:1576(e) lid 2 BW geeft zijzelf aan dat aangehaakt wordt bij de bepalingen ter zake koop op afbetaling. Onder aan de brief die als eindafrekening is gestuurd aan [gedaagde] is eveneens uitdrukkelijk verwezen naar artikel 7A:1576 BW.
De kantonrechter is derhalve van oordeel en verwijst daarvoor ook naar de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 30 juni 2004 rolnr.257852/H03.0113 [LJN: AP4933]) en andermaal de uitspraak van de Rechtbank Zwolle Sector Kanton van 25 augustus 2004 met nummer 218878 CV03-10210 [LJN:AQ7409], dat in casu sprake is van een koop op afbetaling c.q. huurkoopovereenkomst en dat het beroep op artikel 1: 88 BW ook in dat opzicht slaagt, welk beroep als primair verweer naar voren gebracht is.
De Bank heeft nog betwist bij gebreke van wetenschap dat de echtgenote van [gedaagde] toestemming heeft gegeven ingevolge artikel 1: 88 BW nu het in normale gezinsverhoudingen te doen gebruikelijk is dat beleggingsbeslissingen als de onderhavige niet zonder het medeweten en de instemming van beide partners worden genomen. Waar de Bank zich tevoren niet heeft vergewist van de instemming kan zij die stelling in rechte niet volhouden. Nu ter zake geen feitelijke stelling wordt geponeerd en de Bank zelf ook aangeeft niet te beschikken over concrete informatie met betrekking tot de betrokkenheid van de echtgenote van [gedaagde], kan aan het bewijsaanbod ter zake geen gevolg gegeven worden.
3. De wijziging van eis van de Bank houdt rekening met het oordeel van vernietiging van de onderhavige overeenkomst en doet een beroep op het bepaalde in artikel 6: 278 BW.
[gedaagde] heeft de juistheid van de stelling betwist dat bijbetaling zou dienen plaats te vinden nu dit zou betekenen dat de Bank van zijn eigen fouten zou mogen profiteren; het artikel mist daarom toepassing. De voorgeschreven verrekening bij wijziging van de waardeverhouding kan niet gelden in een geval waarin de ongedaanmaking van de onderliggende overeenkomst nu juist is gegrond op het ten onrechte blootstellen van de beschermde contractspartij aan het risico van waardevermindering.
De kantonrechter kan zich verenigen met de visie in deze laatste volzin zoals die ook is verwoord door de Rechtbank Haarlem, Sector Kanton van 3 juni 2004 (met rolnummer 212527 cv expl 03-3641) en in de uitspraak van de Rechtbank Zwolle Sector Kanton van 25 augustus 2004 met nummer 218878 CV03-10210 [LJN:AQ7409].
Tussen partijen is onbetwist dat de echtgenote de nietigheid van de overeenkomst heeft ingeroepen zoals de Bank dat op 20 februari 2003 aan [gedaagde] heeft bevestigd. De vordering in reconventie verwijst daarnaar niet maar gaat kennelijk - met voorbijzien daaraan c.q. afzien daarvan - uit van een vernietiging in rechte. Deze is als vorenoverwogen toewijsbaar en dientengevolge wordt de vordering van de Bank afgewezen bij gebreke van grondslag.
Ook de voorwaardelijke vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking als hiervoor overwogen.
De Bank dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding.
in reconventie
Op grond van hetgeen is overwogen in conventie dient te worden geconcludeerd dat de primaire vordering voor toewijzing in aanmerking komt in die zin dat een beroep op een vernietigingsgrond is gedaan door de echtgenote die er toe leidt dat de overeenkomst vernietigd dient te worden. Tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten bestaat geen aanleiding nu niet althans onvoldoende is aangevoerd dat kosten zijn gemaakt voor rechtsbijstand in het kader van deze vordering buiten deze procedure. Bij de toewijzing van de vordering met betrekking tot het BKR zal rekening worden gehouden met de bevoegdheden.
De Bank dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding.
De beslissing
De kantonrechter:
In het incident
Wijst de vordering tot voeging toe;
compenseert de kosten van deze procedure zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In conventie
wijst de vordering af;
verwijst de Bank in de kosten van het geding en veroordeelt die partij tot betaling van deze kosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 540,= voor salaris van de gemachtigde van [gedaagde].
In reconventie
1.vernietigt de overeenkomst Winstverdriedubbelaar met nummer 74404956;
2. veroordeelt de Bank om tegen bewijs van kwijting aan de eisende partij te betalen:
a. de door [gedaagde] uit hoofde van de overeenkomst Winstverdriedubbelaar met nummer 74404956 aan de Bank betaalde bedragen;
b. de vergoeding van de wettelijke rente over de onder a. bedoelde bedragen met ingang van de datum van betaling van de respectieve bedragen aan de Bank tot aan de dag van terugbetaling door de Bank;
3. gebiedt de Bank om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis aan de stichting Buro Kredietregistratie(BKR) schriftelijk te melden dat geen betalingsachterstanden bestaan op basis van de genoemde overeenkomst, op straffe van verbeurte van een dwangsom van €500,00 per dag of gedeelte daarvan dat de Bank zou nalaten aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van €20.000 ,=
verwijst de Bank in de kosten van het geding en veroordeelt die partij derhalve tot betaling van deze kosten aan de zijde van de eisende partij gevallen en tot op heden begroot op €270,=, voor salaris van de gemachtigde van de eisende partij;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter te Tilburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.