ECLI:NL:RBBRE:2004:AR4371

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
26 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/004325-03
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Alferink
  • J. van Oijen
  • R. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het vervoeren en afleveren van XTC-pillen en het voorhanden hebben van hennep

Op 26 oktober 2004 heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het vervoeren en afleveren van ongeveer 30.700 XTC-pillen en het voorhanden hebben van 7 kilo hennep. De zaak kwam voort uit een infiltratie door de politie, waarbij een pseudokoop plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de uitvoer van de XTC-pillen, waardoor dit niet bewezen kon worden. De rol van de verdachte werd als minder significant beoordeeld in vergelijking met andere betrokkenen. Echter, het voorhanden hebben van de hennep werd wel bewezen verklaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde het subsidiaire feit van het medeplegen van de drugshandel wel bewezen. De verdachte had eerder al veroordelingen voor soortgelijke delicten, wat meegewogen werd in de strafmaat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de drugshandel en de gezondheidsrisico's die daarmee gepaard gaan, evenals de schade aan de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer(s): 02/004325-03
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte]
geboren [[geboorteplaats]
wonende [woonplaats]
thans gedetineerd in P.I. Limburg Zuid – HvB Overmaze, Maastricht,
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. R.B. Milo, advocaat te Tilburg.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
1.
hij op of omstreeks 9 mei 2003 te Tilburg, althans in het arrondissement
Breda,in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland
heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer
30.700 xtc-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
althans bevattende een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk die pillen,
waarvan hij/zij wisten dat die bestemd waren voor Groot-Brittannie
overgedragen aan een persoon van wie hij/zij wist (en) dat deze persoon zou
zorgdragen voor vervoer van die pillen naar Groot-Britannie
art 2 lid 1 ahf/ond B Opiumwet
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 mei 2003 te Tilburg, althans in het arrondissement
Breda,in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, heeft bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd eb/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig gehad ongeveer 30.700
xtc-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans
bevattende een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk die pillen,
waarvan hij/zij wisten dat die bestemd waren voor Groot-Brittannie
overgedragen aan een persoon van wie hij/zij wist (en) dat deze persoon zou
zorgdragen voor vervoer van die pillen naar Groot-Britannie
art 2 lid 1 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 06 januari 2004 te Tilburg tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 7 kilo, in elk geval een hoeveelheid van meer dan
30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben op 9 mei 2003 een partij van ongeveer 30.700 XTC pillen geleverd aan Sjef, een Belgische infiltrant. Onder feit 1 primair is ten laste is gelegd het buiten het grondgebied van Nederland brengen van voornoemde hoeveelheid pillen door deze pillen, waarvan duidelijk was dat die bestemd waren voor Groot-Brittannië, over te dragen aan een persoon die zou zorgdragen voor het vervoer van die pillen naar Groot-Brittannië. Uit de bewijsmiddelen is hiervan evenwel niets gebleken. Gelet op deze wijze van tenlasteleggen is de enkele omstandigheid dat pillen zijn geleverd aan een Belgische persoon, die reed in een personenwagen met Belgische kentekenplaten is in casu onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde, te weten de export naar Groot-Brittannië.
7.2 Hetgeen bewezen is.
Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1. Subsidiair
op 9 mei 2003 te Tilburgtezamen en in vereniging met
anderenheeft afgeleverd en
vervoerd, ongeveer 30.700
xtc-pillenbevattende MDMA,
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers
hebben verdachte enzijn mededadersopzettelijk die pillenovergedragen aan een persoon van wie zij wist endat deze persoon zou
zorgdragen voor vervoer van die pillen
2.
op 06 januari 2004 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 7 kilohennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II
De rechtbank heeft, gelet op de context van het tenlastegelegde, onder feit 1 subsidiair in de derde regel het woord “eb” gewijzigd in “en”. Naar haar oordeel is hier sprake van een kennelijke schrijffout. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 subsidiair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De raadsman heeft ter terechtzitting ten aanzien van feit 1 bepleit dat zijn cliënt niet op de hoogte is geweest van de omstandigheid dat de levering op 9 mei 2003 XTC pillen betrof, nu hij wellicht in de veronderstelling verkeerde dat het een levering softdrugs betrof, zodat hij bij gebreke aan dit opzet dient te worden vrijsproken.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van artikel 2 onder B van de Opiumwet te kunnen oordelen, nu de feitelijke betrokkenheid van hem bij de levering te gering is geweest om hem als medepleger te kunnen beschouwen. De rol van zijn cliënt heeft slechts gezien op het in beperkte mate behulpzaam zijn door middel van medeverdac[S]S]n contact te brengen met de afnemer van de drugs, te weten Sjef. Gelet hierop dient naar mening van de raadsman zijn cliënt te worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd.
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat op 21 maart 2003 verdachte, medeverdachte [K] en de afnemer Sjef elkaar hebben ontmoet waarbij is gesproken over vervoeren van softdrugs. Voorts betitelt medeverdachte [K] verdachte als “de man achter de levering en de export van softdrugs”. Ofschoon deze omstandigheden de aanname lijken te rechtvaardigen dat verdachte inderdaad in de veronderstelling verkeerde dat de levering van 9 mei 2003 softdrugs betrof, acht de rechtbank evenwel met name het gegeven van belang dat naast verdachte ook medeverdachte [S] bij de levering aanwezig is geweest en dat het blijkens de eigen mededeling van verdachte de bedoeling is geweest dat hij de toekomstige leveringen zou gaan verzorgen. Indien verdachte als de man achter de softdrugs wordt beschouwd die zorgdraagt voor het vervoer en de export van softdrugs, dan ligt het naar het oordeel van de rechtbank niet in de rede dat hiervoor een ander ingeschakeld wordt.
Gelet op deze omstandigheid en gelet op het gegeven dat Sjef de pillen in de auto exact zo heeft aantroffen als door verdachte was medegedeeld, te weten in een zak en onder een T-shirt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in ieder geval op de hoogte is geweest van het feit dat de levering geen softdrugs, maar harddrugs betrof en heeft hij door te handelen als hij heeft gedaan willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze harddrugs XTC pillen zouden zijn.
Ten aanzien van het tweede verweer van de raadsman overweegt de rechtbank het volgende.
Reeds op 21 maart 2003 heeft verdachte de latere afnemer Sjef ontmoet in het bijzijn van medeverdachte [K] en waarbij is gesproken over het vervoer van softdrugs. Vanaf dat moment tot aan de datum waarop de levering van de XTC pillen heeft plaatsgevonden, te weten 9 mei 2003, is er regelmatig contact geweest tussen verdachte en medeverdachte [K], waarbij laatstgenoemde verdachte op de hoogte heeft gehouden van de tussentijdse ontwikkelingen met betrekking tot de levering in kwestie. Voorts heeft verdachte op
9 mei 2003 medeverdachte [S] aan de afnemer voorgesteld, gezien de omstandigheid dat [S] de toekomstige leveringen zou gaan verzorgen. Echter, hierbij houdt de betrokkenheid van verdachte niet op nu hij Sjef tevens heeft meegedeeld dat de handel zich in een lichte vrachtauto van het merk Hyundai onder een T-shirt bevindt, hetgeen strookte met de realiteit. [S] overhandigt vervolgens aan Sjef de sleutel van deze auto, waarna verdachte heeft meegedeeld dat Sjef hen moest volgen tot aan de betreffende auto en dat hij daar de handel kon bekijken en overladen in zijn auto, hetgeen als zodanig ook is gebeurd.
Gelet op het frequente contact tussen verdachte en medeverdachte [K] en gezien de omstandigheid het daadwerkelijke aandeel van verdachte op 9 mei 2003 groter is geweest dan de raadsman de rechtbank wil laten geloven, overstijgt de rol van verdachte de enkele behulpzaamheid. De rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake is geweest van een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering, zodat de levering van de XTC pillen aan de politie-infiltrant ook voor rekening van verdachte kan komen.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op:
Feit 1. Subsidiair
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
De officier van justitie heeft terzake van de feiten 1 primair en 2 een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 36 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie zal dit tot uitdrukking worden gebracht in de op te leggen straf.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het vervoeren en afleveren van ongeveer 30.700 XTC-pillen. Zijn rol bestond daaruit dat hij in de periode voorafgaand aan de levering van 9 mei 2003 een ontmoeting heeft gehad met de afnemer van de pillen, de Belgische infiltrant Sjef, en dat hij regelmatig contact heeft gehad met medeverdachte [K] betreffende de levering in kwestie. Op 9 mei 2003 is verdachte aanwezig geweest bij de bespreking bij restaurant de Druiventros te Berkel-Enschot en vervolgens bij de overdracht van de XTC pillen. Verdachte heeft er onder meer voor gezorgd dat deze overdracht op correcte wijze zou plaatsvinden en heeft hierin een uitvoerende rol vertolkt.
Ofschoon verdachte een niet te verwaarlozen aandeel heeft gehad in het geheel, is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte van een lager niveau is geweest dan die van de overige bij de levering betrokken personen en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Voorts heeft verdachte op 6 januari 2004 op zijn woonadres ongeveer zeven kilogram hennep voorhanden gehad ten behoeve van de handel in deze drug.
De rechtbank acht met name het afleveren van de XTC pillen een ernstig delict.
In zijn algemeenheid geldt dat het gebruik van XTC-tabletten gezondheidsrisico's voor de gebruikers met zich meebrengt. Uit medisch onderzoek naar de klinische en toxicologische aspecten van XTC-gebruik is immers gebleken dat inname van de in XTC-tabletten voorkomende stof MDMA tot afbraak van serotonine leidt, welke juist een belangrijke rol in het centrale zenuwstelsel speelt voor de regulering van diverse lichaamsfuncties. Deze schade is blijvend. Voorts is op grond van onderzoek geconcludeerd dat gebruik van XTC een bijzonder groot risico op psychiatrische stoornissen met zich meebrengt en geldt dat de al dan niet opzettelijke toevoeging van schadelijke stoffen aan XTC-tabletten, eveneens onomkeerbare schade aan het menselijk lichaam kan toebrengen. Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van XTC-tabletten nog ander gevaar. De rechtbank wijst op de schade aan het milieu, veroorzaakt door dumpingen van de bij de productie van XTC-tabletten vrijkomende chemische afvalstoffen in riool of elders en op het ontploffingsgevaar dat bij de productie van XTC-tabletten aanwezig is, welk gevaar zich in het bijzonder doet gelden bij in woonwijken voorkomende laboratoria.
Het spreekt voor zich dat de handel in hennep eveneens een ernstig strafbaar feit is. Softdrugs zijn immers stoffen die bij aanwending bij de mens op den duur kunnen leiden tot schade voor zijn gezondheid en schade voor de samenleving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel van het algemeen documentatieregister betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder terzake van zowel sofdrugs als harddrugs is veroordeeld. Verdachte heeft zich echter door deze veroordelingen niet laten weerhouden zich opnieuw aan soortgelijke delicten schuldig te maken.
Gelet op deze omstandigheid acht de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, geen termen aanwezig een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van enige duur noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
12 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11, 13 en 14 van de Opiumwet.
13 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 (zesentwintig) maanden.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Van Oijen en mr. Rouwen, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers Van Beijsterveldt en mr. Vliegenberg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 oktober 2004.