ECLI:NL:RBBRE:2004:AR2794
Rechtbank Breda
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van de vordering in kort geding wegens ontbreken van spoedeisend belang
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 16 september 2004 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een voormalig chauffeur van ‘t Schipke, en de besloten vennootschap ‘t Schipke Transport B.V. Eiser vorderde betaling van een bedrag van € 2.439,58, vermeerderd met wettelijke rente en een reële schadevergoeding, alsook proceskosten. Eiser stelde dat hij nog een bedrag van € 1.804,88 netto tegoed had van ‘t Schipke, maar dat dit bedrag door ‘t Schipke werd betwist vanwege vermeende schade door het zoekraken van pakketten onder zijn verantwoordelijkheid. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser niet kon aantonen dat er sprake was van spoedeisend belang bij zijn vordering. Dit was cruciaal, aangezien de vordering betrekking had op een eindafrekening over de maand juli 2004 en eiser inmiddels in dienst was bij een ander transportbedrijf. De rechter oordeelde dat er geen onmiddellijke voorziening in kort geding nodig was en verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering. Tevens werd eiser verwezen in de proceskosten van ‘t Schipke, die tot dat moment waren begroot op € 180,00 aan gemachtigdensalaris.