ECLI:NL:RBBRE:2004:AR2794

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
16 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
321708 \ VV 04-140
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de vordering in kort geding wegens ontbreken van spoedeisend belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 16 september 2004 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een voormalig chauffeur van ‘t Schipke, en de besloten vennootschap ‘t Schipke Transport B.V. Eiser vorderde betaling van een bedrag van € 2.439,58, vermeerderd met wettelijke rente en een reële schadevergoeding, alsook proceskosten. Eiser stelde dat hij nog een bedrag van € 1.804,88 netto tegoed had van ‘t Schipke, maar dat dit bedrag door ‘t Schipke werd betwist vanwege vermeende schade door het zoekraken van pakketten onder zijn verantwoordelijkheid. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser niet kon aantonen dat er sprake was van spoedeisend belang bij zijn vordering. Dit was cruciaal, aangezien de vordering betrekking had op een eindafrekening over de maand juli 2004 en eiser inmiddels in dienst was bij een ander transportbedrijf. De rechter oordeelde dat er geen onmiddellijke voorziening in kort geding nodig was en verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering. Tevens werd eiser verwezen in de proceskosten van ‘t Schipke, die tot dat moment waren begroot op € 180,00 aan gemachtigdensalaris.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton – locatie Bergen op Zoom
V O N N I S in kort geding in de zaak van
[eiser],
wonende te [adres],
eisende partij,
hierna ook te noemen “[eiser]”,
gemachtigde: mr. E.J. Crooy, van Juridisch Advies Crooy te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
‘T SCHIPKE TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Etten-Leur,
gedaagde partij,
hierna ook te noemen “‘t Schipke ”,
gemachtigde: mr. J.J.M. Damen, advocaat te Breda.
1. De procesgang
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 6 september 2004;
- de brief van mr. Damen d.d. 14 september 2004, met 15 producties;
- de mondelinge behandeling van de vordering ter zitting van 16 september 2004, in aanwezigheid van [eiser], bijgestaan door mr. Crooy en ‘t Schipke, verschenen bij haar directeur de heer J.A.J.J. Ludlage, bijgestaan door mr. Damen.
De inhoud van genoemde stukken -alsmede van de door mr. Crooy ter zitting overgelegde pleitnotities- geldt hier als ingelast. Op die inhoud en hetgeen overigens ter zitting is aangevoerd, wordt voor zover nodig, hierna teruggekomen.
2. Het geschil
[eiser] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, ‘t Schipke te veroordelen tot betaling van € 2.439,58 verhoogd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 september 2004 tot de dag der algehele voldoening, alsmede ’t Schipke te veroordelen tot betaling van een reële schadevergoeding en tot betaling van proceskosten.
‘t Schipke voert verweer.
3. De beoordeling
3.1
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist het volgende vast:
a) [eiser] -werkzaam als chauffeur bij ’t Schipke- heeft per 1 augustus 2004 ontslag genomen;
b) dit ontslag is vastgelegd in een door beide partijen op 1 juli 2004 ondertekende ontslagbrief waarin onder meer de volgende passages zijn opgenomen:
“Drie dagen na mijn laatste werkdag dienen mijn resterende financiële tegoeden over gemaakt te worden naar mijn bij u bekende rekeningnummer.
Ik zal trachten mijn route zo goed mogelijk over te dragen aan mijn opvolger.”
c) in beginsel heeft [eiser] terzake loon, uitbetaling vakantiedagen, vakantiegeld en overwerk nog een bedrag van € 1.804,88 netto van ’t Schikpe tegoed;
d) ’t Schipke is niet tot uitbetaling van dit bedrag overgegaan aangezien zij van mening is dat zij dit bedrag kan verrekenen met door haar geleden schade welke ontstaan is door het zoekraken van diverse pakketten, waarvoor zij [eiser] verantwoordelijk houdt.
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering bovenstaande vaststaande feiten a) tot en met c) ten grondslag. Hij bestrijdt de schadevorderingen van ’t Schipke en hij vordert -na wijziging van eis- een bedrag van € 1.804,88 netto terzake loon c.a. van ’t Schipke. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 500,00 terzake juridische kosten en wenst hij een nader vast te stellen bedrag voor reële schadevergoeding te ontvangen.
3.3
’t Schipke bestrijdt dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
Daarnaast voert ‘t Schipke aan dat zij door toedoen van [eiser] schade heeft geleden aangezien er onder zijn verantwoordelijkheid diverse pakketten zijn zoekgeraakt. Volgens ’t Schipke gaat dit schadebedrag de vordering van [eiser] ver te boven en zij wenst dit schadebedrag -in deze procedure- met de vordering van [eiser] te verrekenen. Voorts bestrijdt zij enig ander bedrag aan [eiser] verschuldigd te zijn.
3.4
Het primaire verweer van ’t Schipke -betreffende het ontbreken van spoedeisend belang- slaagt. Noch in de dagvaarding, noch tijdens de mondelinge behandeling is [eiser] erin geslaagd dit spoedeisend belang aan te tonen. Vast staat immers dat de onderhavige vordering een eindafrekening over de maand juli 2004 betreft en dat ’t Schipke tot die tijd aan haar financiële verplichtingen jegens [eiser] heeft voldaan. Tevens staat vast dat [eiser] per 1 augustus 2004 als chauffeur in dienst is bij een ander transportbedrijf en dat hij hieruit inkomsten geniet. Zonder nadere onderbouwing is derhalve niet aannemelijk geworden dat voor de vordering terzake één maand loon c.a. een onmiddellijke voorziening in kort geding is vereist.
3.5
Als de in het ongelijk gestelde partij moet [eiser] worden verwezen in de kosten, aan de zijde van ‘t Schipke gevallen.
4. De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
- verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- verwijst [eiser] in de kosten van de procedure aan de zijde van ’t Schipke gevallen, tot op heden begroot op een bedrag van € 180,00 aan gemachtigdensalaris.
Deze beslissing is gewezen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2004 door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.