03 / 2267 WAO RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Meervoudige kamer
Alumet Etten B.V., gevestigd te Etten-Leur, eiseres,
gemachtigde E.C. Baartmans,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 september 2003 (bestre-den besluit), inzake het verlengen van de loondoorbetalingsverplichting ten aanzien van haar werknemer [werknemer] te Etten-Leur (werknemer). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Werknemer heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van stukken die me-di-sche gegevens bevatten door eiseres. Eiseres heeft mr. drs. D.W.M. Weessie aangewezen als gemachtigde die arts is. De stukken die medische gegevens bevatten zijn onder toepassing van artikel 88a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan de arts-gemachtigde toegezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 juni 2004, waar eiseres is vertegenwoordigd door A.M.P. Baartmans – Orsel en door mr. drs. D.W.M. Weessie als haar arts-gemachtigde. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door J.M. Aarts.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Werknemer is sinds 1 september 1994 gedurende 36 uur per week als productiemedewerker werkzaam geweest in loondienst van eiseres. Op 3 april 2002 is hij uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid.
Een bedrijfsarts van de door eiseres ingeschakelde arbodienst heeft een probleemanalyse opgemaakt. Eiseres heeft op basis van de probleemanalyse in overleg met werknemer op 13 mei 2002 een plan van aanpak opgesteld.
Vanaf 13 mei 2002 heeft werk-nemer zijn werkzaamheden in aangepaste vorm hervat, aanvan-kelijk voor 50%, later afwisselend voor 50% en 100% tegen een verminderde loonwaarde. Op 14 november 2002 heeft werk-nemer in verband met pijnklachten en in overleg met behan-de-lend specialist en bedrijfsarts de werkzaamheden beëindigd.
Op 6 december 2002 heeft de bedrijfsarts in een periodieke evaluatie te kennen gegeven dat hij werkhervatting op korte termijn niet ziet zitten. Reïntegratie bij eiseres acht de bedrijfsarts, gezien de aard van werknemers klachten, niet haalbaar. De bedrijfsarts acht de prognose uiteindelijk goed.
Werknemer heeft verweerder verzocht hem een uitkering krachtens de Wet op de arbeids-ongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Naar aanleiding van die aanvraag heeft een arbeidsdeskundige van verweerder het door werknemer ingediende reïntegratie-verslag beoordeeld. In de van dat onderzoek op 13 februari 2003 opgemaakte rapportage concludeert de arbeidsdeskundige dat de reïntegratie-inspanningen van de werkgever (en zijn bedrijfsarts) onvoldoende zijn geweest, en dat daarom een loonsanctie van vier maanden dient te worden opgelegd.
Bij besluit van 13 maart 2003 heeft verweerder de loondoorbetalingsverplichting van eiseres jegens werknemer verlengd met vier maanden tot en met 1 augustus 2003, zodat eiseres alsnog kan voldoen aan haar reïntegratieverplichtingen. De WAO-aanvraag is afgewezen.
Eiseres heeft tegen dat besluit een bezwaarschrift ingediend. Zij heeft een arts-gemachtigde ingeschakeld die de medische bezwaargronden heeft aangevoerd. Onder meer is uiteengezet dat in verband met verslechterende economische omstandigheden gestreefd is naar beëindiging van werknemers dienstverband, en dat hervatting, ook in aangepast werk, daarna niet meer aan de orde was. Interventie door voorstellen van rugtraining was door de taalbarrière niet aan de orde.
Op een hoorzitting van verweerder hebben A.M.P. Baartmans-Orsel en de arts-gemachtigde van eiseres haar bezwaren nader toegelicht. Onder meer is de houding van werknemer met betrekking tot reïntegratieactiviteiten naar voren gebracht.
Na de hoorzitting heeft eiseres een overzicht van arbo-/milieuacties ingezonden, alsmede een brief van de revalidatie-arts die werknemer heeft behandeld.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de beslissing van 13 maart 2003 gehandhaafd.
2.2 Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat men het advies van de bedrijfsarts heeft gevolgd, die werknemer 100% arbeidsongeschikt heeft geacht. Van nalatigheid kan daarom geen sprake zijn. Eiseres heeft de wijze van werken van verweerder als zeer onbehoorlijk ervaren. Met name is te weinig, en niet tijdig, informatie verstrekt.
2.3 Verweerders rechtsvoorganger heeft op 13 december 2000 het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 2001 (Reglement) vastgesteld, waarbij invulling is gegeven aan de bezwaarprocedure in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In art. 11 van het Reglement is bepaald dat beoor-deling van de medische en/of arbeidskundige aspecten van het bezwaar plaatsvindt door een bezwaarverzekeringsarts en/of een bezwaararbeidsdeskundige.
2.4 In artikel 34a, eerste lid, van de WAO is bepaald dat de aanvraag voor de toekenning van de uitkering vergezeld gaat van een reïntegratieverslag als bedoeld in artikel 71a. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
Volgens het tweede lid van die bepaling wijst het UWV de aanvraag af indien toepassing is gegeven aan artikel 71a, negende lid.
In artikel 71a van de WAO, zoals die bepaling luidt sinds de inwerkingtreding van de Wet verbetering poortwachter, is in het eerste lid bepaald dat de werkgever jegens wie de werk-nemer, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aantekening houdt van het verloop van de arbeidsongeschiktheid en de reïntegratie van de werknemer.
Volgens het tweede lid van die bepaling stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, binnen een door de minister nader te bepalen termijn, in overeenstemming met de werknemer een plan van aanpak op. De afspraken die in het plan van aanpak zijn gemaakt worden door werk-gever en werknemer nageleefd. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd.
Volgens het derde lid van die bepaling stelt de werkgever in overleg met de werkgever een reïntegratieverslag op.
Volgens het zevende lid van die bepaling kunnen bij of krachtens ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot – onder meer - het eerste en het tweede lid.
In het negende lid is bepaald dat, indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, derde lid van de WAO, en de beoordeling als bedoeld in artikel 34a van de WAO blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van onder meer het eerste of tweede lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht het UWV een tijdvak vaststelt, gedurende welke de werknemer jegens die werkgever recht op loon heeft op grond van artikel 629 van Boek 7 van het BW. Dit tijdvak is ten hoogste 52 weken en wordt afgestemd op de aard en ernst van het verzuim, alsmede op de periode die nodig wordt geacht om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te leveren.
Volgens het tiende lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor de toepassing van het negende lid nadere regels worden gesteld.
Gelet op artikel 71a, tweede en zevende lid van de WAO heeft de Staats-secretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij besluit van 25 maart 2002 de Regeling procesgang eerste ziektejaar (Stcrt. 26 maart 2002 nr. 60; Regeling procesgang) vastgesteld. Deze regeling beoogt de procesgang in het eerste ziektejaar te verbeteren en vroegtijdige initiatieven voor reïntegratie te stimuleren.
2.5 Met betrekking tot de wijze waarop verweerder de bezwaren van eiseres heeft behandeld overweegt de rechtbank het volgende.
Het besluit van verweerder van 13 maart 2003 is gebaseerd op rapportage door een arbeids-deskundige. Eiseres heeft een arts-gemachtigde ingeschakeld, die medische gronden heeft aangevoerd en op de hoorzitting toegelicht. Nadien is door eiseres nog informatie ingezonden, en heeft eiseres bij herhaling aangevoerd dat de beoordeling door de primaire arbeidsdeskundige onzorgvuldig is geweest en dat wél voldoende reïntegratie-activiteiten zijn ondernomen.
Gelet op het bepaalde in artikel 11 van het Reglement had het op de weg van verweerder gelegen de medische en arbeidskundige bezwaren van eiseres ter beoordeling voor te leggen aan een bezwaarverzekeringsarts, respectievelijk een bezwaararbeidskundige. Door dat niet te doen heeft verweerder het Reglement niet nageleefd en een onzorgvuldige procedure gevoerd. Reeds hierom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
2.6 De rechtbank stelt vast dat in artikel 71a, negende lid van de WAO aan ver-weerder wordt opgedragen te bepalen dat de op een werkgever rustende verplichting tot doorbetaling van loon aan een zieke werk-nemer wordt verlengd in de gevallen die in dat artikellid zijn opgesomd.
Het gaat daarbij in de eerste plaats om schending door de werkgever van een of meer van de verplichtingen met een procedureel-administratief karakter, die zijn opge-somd in de leden
1 tot en met 6 van artikel 71a van de WAO, en die zijn uitgewerkt in de Regeling procesgang. Het gaat daarbij in de tweede plaats om schending door de werkgever van de verplichting om voldoende reïntegratie-inspanningen te verrichten. Door de verwijzing naar de beoordeling in artikel 34a van de WAO, alsmede uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van de Wet verbetering poortwachter (met name uit de memorie van antwoord, Kamerstukken I, 27 678, nr. 37a) blijkt dat het bij de toetsing door verweerder van die inspanningen gaat om het resultaat van die inspanningen, en om de vraag of de werkgever en zijn arbodienst datgene hebben ondernomen wat redelijkerwijs van hen kan worden verwacht om te voorkomen dat de werknemer arbeidsongeschikt zou worden of blijven.
2.7 Verweerder heeft ter uitvoering van artikel 71a van de WAO beleidsregels ontwikkeld. De Beleidsregels beoordelingskader poortwachter en de Beleidsregels verlenging loondoorbetaling poortwachter zijn gepubliceerd op 6 december 2002, respectievelijk op 18 maart 2003. Volgens die beleidsregels kan ook het zoeken van werk bij een andere werkgever, het zogenaamde tweede spoor, worden gerekend tot de reïntegratie-inspanningen die van een werkgever kunnen worden verwacht.
Ter zitting is namens verweerder verklaard dat schending van de verplichtingen in verband met het tweede spoor de werkgever niet wordt aangerekend in zaken waarin de beoordeelde reïntegratieperiode ligt voor de datum waarop werkgevers zich bewust konden zijn van die verplichtingen. In een zaak als de onderhavige heeft de in geding zijnde maatregel derhalve uitsluitend betrekking op ontoereikende inspanningen die gericht zijn op hervatting in de eigen onderneming, zo is ter zitting verklaard.
2.8 Gelet op het bovenstaande berust het bestreden besluit op de opvatting van verweerder dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht die gericht zijn op herplaatsing van werknemer in de eigen onderneming. De rechtbank zal in deze paragraaf de juistheid van die opvatting van verweerder onderzoeken.
Nadat werknemer op 3 april 2002 is uitgevallen heeft heeft hij met ingang van 13 mei 2002 hervat in aangepaste werkzaamheden. Het verloop van het verzuim is vastgelegd door rappor-tage van evaluatiegesprekken en spreekuurcontacten, en daaruit blijkt van een wisselende omvang van de door werknemer geleverde arbeidsprestaties. Op 27 september 2002 is werknemer geheel uitgevallen. Op 28 oktober 2002 heeft hij de aangepaste werkzaamheden hervat, en op 14 november 2002 heeft werknemer op advies van de bedrijfsarts de werkzaamheden gestaakt om rust te nemen. Na spreekuurcontact op 6 december 2002 heeft de bedrijfsarts de stand van zaken als “stabiel slecht” omschreven, en aangegeven werkher-vat-ting bij de eigen werkgever op korte termijn niet te zien zitten.
Eiseres heeft het advies van de bedrijfsarts overgenomen, en vanaf 14 november 2002 zijn verdere reïntegratie-activiteiten achterwege gelaten.
De arbeidskundige is van mening dat, nadat aanvankelijk een toereikende probleemanalyse en een toereikend plan van aanpak zijn opgemaakt, de bedrijfsarts nadien heeft nagelaten die analyse en dat plan bij te stellen op basis van de nieuwe medische gegevens. Met name zou vanaf 14 november 2002 zijn nagelaten de toename van de beperkingen te beschrijven. Als op basis van een bijgesteld plan van aanpak herplaatsing bij eiseres onmogelijk was gebleken, dan was, volgens de arbeidsdeskundige, externe herplaatsing altijd nog een optie geweest.
De rechtbank stelt vast dat het eiseres verweten reïntegratieverzuim betrekking heeft op de periode vanaf 14 november 2002. Verweerder is niet te volgen in de opvatting dat de bedrijfs-arts de toen geconstateerde toename van de beperkingen onvoldoende heeft beschreven, en dat hij eiseres daaromtrent onvoldoende heeft voorgelicht. De bedrijfsarts heeft immers aangegeven werk-nemer volledig arbeidsongeschikt te achten, en geen mogelijkheden te zien voor hervatting in de onderneming van eiseres. Die conclusie is getrokken nadat werknemer langdurig heeft getracht in aangepaste werkzaamheden te hervatten. Er heeft geen medisch onderzoek plaatsgevonden dat tot andersluidende bevindingen leidde. Een door de arbeidsdeskundige in de rapportage van 13 februari 2003 weergegeven opvatting van een niet met name genoemde verzekeringsarts berust niet op onder-zoek door die verzekeringsarts. Volgens de arbeidsdeskundige zegt de verzekeringsarts moeilijk in te kunnen schatten of de toename van klachten plausibel is.
Het moet er dus voor gehouden worden dat de bevindingen van de bedrijfsarts niet voldoende gemotiveerd zijn weerlegd.
Hetgeen de arbeidsdeskundige heeft gerapporteerd omtrent mogelijkheden van externe herplaatsing acht de rechtbank niet van belang, gelet op het in paragraaf 2.7 van deze uitspraak overwogene.
Verweerders opvatting dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht die gericht zijn op herplaatsing van werknemer in de eigen onderneming berust dan ook op een ontoereikende grondslag.
2.9 De rechtbank overweegt ten overvloede dat indien achteraf een verzekeringsarts op basis van deugdelijk onderzoek vaststelt dat werknemer vanaf 14 november 2002 wel over arbeidsmogelijkheden beschikte dat niet zonder meer behoeft te leiden tot het opleggen van een maatregel. Verweerder diende immers te onderzoeken of eiseres en haar arbodienst datgene hebben ondernomen wat redelijkerwijs van hen kan worden verwacht. Als een verzekeringsarts achteraf tot een andersluidende inschatting van de arbeidsmogelijkheden sluit dat niet uit dat werkgever en arbodienst de inspanningen hebben geleverd die redelijkerwijs van hen konden worden verwacht.
2.10 De rechtbank staat tenslotte stil bij de grief van eiseres dat de handelwijze van de arbeidsdeskundige in het overleg met eiseres over het reïntegratieverslag en bij de toetsing van de aanwezigheid van passend werk onzorgvuldig is geweest.
Van een dergelijke onzorgvuldigheid is de rechtbank niet gebleken. De arbeidsdeskundige heeft een onderzoek ingesteld naar de feitelijke gang van zaken rond de reïntegratieactiviteiten. Uit de rapportage blijkt dat hij in dat verband eiseres heeft bezocht en met haar vertegenwoordigers heeft gesproken. Als eiseres op dat moment niet over alle stukken beschikte, met name de rapportage van de bedrijfsarts, behoefde dat geen beletsel te vormen voor een zorgvuldige onderzoek door de arbeidsdeskundige. Niet valt in te zien dat verweer-der een rechtsplicht heeft geschonden door het primaire besluit te nemen zonder dat eiseres over alle stukken beschikte.
2.11 Uit het bovenstaande vloeit voort dat het bestreden besluit niet voldoet aan het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde vereiste dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Het zal dan ook worden vernietigd, en het beroep zal gegrond worden verklaard. Verweerder zal opnieuw op eiseres haar bezwaren moeten beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
2.12 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
Tevens is het redelijk om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht zullen daarbij uitsluitend worden betrokken de kosten van het optreden ter zitting door de arts-gemachtigde. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. De te vergoeden kosten worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 232,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 161,-, te betalen door het UWV.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.M. Wouters, voorzitter, en mr. L.H. Waller en
mr. A.G.J.M. de Weert, rechters, en in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.