04 / 916 WRO VV RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
de besloten vennootschap MDG EUROPE ROOSENDAAL B.V., gevestigd te Amsterdam, en de privaatrechtelijke rechtspersoon naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika (Californië) MCMAHON DEVELOPMENT GROUP (MDG LLC), gevestigd te Solana Beach (Californië), verzoeksters,
gemachtigde mr. A.R. Klijn te Amsterdam,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur,
zetelend te Etten-Leur, verweerder,
gemachtigde mr. B.F.J. Bollen te Tilburg.
Met een publicatie in de Etten-Leurse Bode van 4 april 2004 heeft verweerder een aanvang gemaakt met een inspraakprocedure ex artikel 6a WRO.
Bij brief van 23 april 2004 aan verweerder hebben verzoeksters geklaagd over de wijze waarop de inspraakprocedure door verweerder wordt gevoerd en gebruikt, zulks met het verzoek om binnen vijf dagen op de klacht te beslissen.
Bij brief van 28 april 2004 heeft verweerder op voornoemde klacht gereageerd.
Stellende dat verweerder niet tijdig heeft gereageerd op hun klacht d.d. 23 april 2004, hebben verzoeksters bij brief van 28 april 2004 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend tegen de weigering om op de klacht te beslissen.
Bij brief van 29 april 2004 hebben verzoeksters bezwaar gemaakt tegen voornoemde brief d.d. 28 april 2004 van verweerder.
Bij verzoekschrift d.d. 29 april 2004 hebben verzoeksters zich gewend tot de voorzieningen-rechter van deze rechtbank, met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De behandeling ter zitting van het verzoek heeft plaatsgevonden op 11 mei 2004. Daarbij was aan de zijde van verzoeksters aanwezig directeur A. Roud van MDG LLC, bijgestaan door mr. Klijn. Verweerder werd vertegenwoordigd door gevolmachtigde J. Verbraaken, medewerker van de afdeling Gebiedsontwikkeling, die werd bijgestaan door mr. Bollen. Door gemachtigde mr. H.J. Breeman te Rotterdam is ter zitting het woord gevoerd namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Stable International Development VII B.V. te Amersfoort en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid G. van Hemert Trivium B.V. te Giessen.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voor-zieningen-rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeksters, hierna tezamen te noemen: MDG, hebben op 19 maart 2003 met de gemeente Roosendaal een overeenkomst gesloten betreffende de vestiging en exploitatie van een factory outlet centre in de gemeente Roosendaal, gevolgd door een samenwerkingsovereenkomst en een door de gemeenteraad van Roosendaal goedgekeurde realiseringsovereenkomst.
Ter uitvoering van voornoemde overeenkomsten loopt een procedure tot verlening van vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan ex artikel 19 WRO, welke procedure in een vergevorderd stadium verkeert. Verder heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal een aanvraag van MDG van een vergunning voor de bouw van een factory outlet centre in behandeling genomen.
Bij brief van 23 februari 2004 aan verweerder heeft G. van Hemert Trivium B.V., eigenaar van het bedrijventerrein Trivium te Etten-Leur, verzocht om medewerking aan het verlenen van vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan Parklaan-Oost, zulks ten behoeve van het gebruik van detailhandelruimte op het bedrijventerrein Trivium als factory outlet centre, dat Stable International Development VII B.V. aldaar wenst te exploiteren.
In haar vergadering van 29 maart 2004 heeft de gemeenteraad van Etten-Leur zich positief uitgelaten over de vestiging van een factory outlet centre in Etten-Leur. De gemeenteraad heeft onder meer besloten om de bevoegdheid inzake de besluitvorming ex artikel 19a lid 2, 5 en 11 van de WRO voor de vestiging van een factory outlet centre op het bedrijventerrein Trivium overeenkomstig de in dat besluit genoemde voorwaarden te delegeren aan verweerder.
In een publicatie van de Etten-Leurse Bode van 4 april 2004 heeft verweerder medegedeeld dat gelegenheid wordt gegeven om in te spreken op het initiatief tot vestiging van een factory outlet centre op het bedrijventerrein Trivium en dat in dat kader op woensdag 21 april 2004 een voorlichtingsbijeenkomst over het initiatief zal plaatsvinden voor alle belangstellenden.
Bij brief van 23 april 2004 aan verweerder heeft de gemachtigde van MDG zich op het standpunt gesteld dat verweerder nog niet heeft voldaan aan alle voorwaarden in het besluit d.d. 29 maart 2004 van de gemeenteraad en dat verweerder derhalve nog niet bevoegd is om in het kader van een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 WRO reeds nu een inspraakprocedure te starten. De gemachtigde verzoekt haar brief aan te merken als een klacht op grond van de Inspraakverordening 1995, inhoudende dat totaal onduidelijk is wat het object is van de inspraak, dat niet duidelijk is wat de aanvraag om vrijstelling precies behelst en dat geen enkel inzicht is gegeven hoe het project past binnen de toekomstige bestemming van het Trivium. De gemachtigde verzoekt verweerder tot slot uiterlijk woensdag 28 april 2004 vóór 12:00 uur te bevestigen dat, kort samengevat, de gestarte inspraakprocedure niet plaats vindt in het kader van de procedure van artikel 19 WRO.
Bij brief van 28 april 2004 aan de gemachtigde van MDG heeft verweerder de ontvangst van de klachtbrief bevestigd. Verder wordt daarin medegedeeld dat de voorlichtingsavond van 21 april 2004 moet worden gezien als een inspraakavond, vooruitlopend op de procedure tot het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan, en dat de klachtbrief wordt beschouwd als een schriftelijke reactie in het kader van de inspraakprocedure.
Stellende dat verweerder behoudens een ontvangstbevestiging niet heeft gereageerd op haar brief van 23 april 2004, heeft de gemachtigde van MDG bij brief van eveneens 28 april 2004 aan verweerder bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering op haar klacht.
Bij brief van 29 april 2004 heeft de gemachtigde van MDG bezwaar gemaakt tegen voornoemde brief d.d. 28 april 2004 van verweerder.
2.2 Verzoeksters hebben aangevoerd dat de wijze waarop verweerder de procedures voert in
strijd is met het delegatiebesluit van de gemeenteraad en in strijd met de Inspraakverordening.
Verzoeksters hebben de voorzieningenrechter verzocht de volgende voorlopige voorzieningen te treffen:
- verweerder te bevelen de inspraakprocedure op grond van artikel 19 lid 1 WRO juncto 19a lid 2 WRO juncto 6a WRO eerst te starten nadat aan de voorwaarden is voldaan zoals in het raadsbesluit van 29 maart 2004 is vermeld;
- verweerder te bevelen zich te onthouden van het gebruikmaken van de opgestarte procedure als wettelijke inspraakprocedure in het kader van artikel 19 WRO, zulks onder verbeurte van een dwangsom;
één en ander met veroordeling van verweerder in de kosten van het geding.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat – kort gezegd – verzoeksters niet-ontvankelijk zijn in hun verzoeken althans dat deze verzoeken als ongegrond afgewezen moeten worden.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de recht-bank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voor-lopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangen-afweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeksters een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddel-lijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Artikel 9:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan.
Artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
1. Het bestuursorgaan handelt de klacht af binnen zes weken of - indien afdeling 9.3 van toepassing is - binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift.
2. Het bestuursorgaan kan de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager en aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft.
2.5 Het verzoek van MDG tot het treffen van een voorlopige voorziening hangt allereerst samen met een bezwaarschrift dat namens MDG is ingediend tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een namens MDG ingediende klacht. Ter zitting is gebleken dat verweerder de klacht in behandeling heeft genomen. Gelet op de termijn die ingevolge artikel 9:11 van de Awb geldt voor het nemen van een beslissing op een klacht, is van het niet tijdig nemen van een besluit thans echter nog geen sprake. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat dit bezwaarschrift voortijdig is ingediend, terwijl MDG redelijkerwijs niet kon menen dat reeds een besluit tot stand was gekomen. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter dat MDG niet bevoegd is om middels een sommatie de beslistermijn op een klacht te verkorten.
In de tweede plaats heeft MDG bezwaar gemaakt tegen de brief d.d. 28 april 2004 die verweerder heeft geschreven naar aanleiding van de namens MDG ingediende klacht. Deze brief is echter van informatieve aard en bevat geen rechtsoordeel. Dientengevolge is deze brief niet aan te merken als een op rechtsgevolg gericht besluit. Verweerder zal MDG derhalve in dit bezwaar niet-ontvankelijk (dienen te) verklaren.
Onder deze omstandigheden komt het verzoek om voorlopige voorziening reeds daarom niet voor inwilliging in aanmerking en zal de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen weigeren. Gelet op dit oordeel is er ook geen grond voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Andel, voorzieningenrechter, en in tegenwoordigheid van mr. M.A.M. de Baar, griffier, in het openbaar uitgesproken op vrijdag 14 mei 2004.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.