ECLI:NL:RBBRE:2004:AO8689

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
13 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
131297 / KG ZA 04-159 131249 / KG ZA 04-157
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontbindingsvonnis van de huurovereenkomst wegens hennepteelt

In deze zaak vorderden eisers in kort geding als voorlopige voorziening om de verhuurder te veroordelen de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter te Breda op te schorten. Dit vonnis, gewezen op 18 februari 2004, had geleid tot de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning van eisers vanwege geconstateerde hennepteelt. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, omdat niet was gebleken dat het vonnis van de kantonrechter berustte op een juridische of feitelijke misslag. Tevens waren er geen nieuwe feiten of omstandigheden die de executie van het vonnis in de weg stonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet aan hem was om de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te blokkeren, tenzij er duidelijke redenen waren om dit te doen. De eisers voerden aan dat er een kans was dat het gerechtshof in hoger beroep het vonnis zou vernietigen, maar dit was niet voldoende om de vordering te honoreren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van zowel eiseres als eiser moesten worden afgewezen, en dat zij in de kosten van het geding moesten worden veroordeeld.

Uitspraak

131297 / KG ZA 04-159 en RECHTBANK BREDA
131249 / KG ZA 04-157
13 april 2004 Sector Handelsrecht
Voorzieningenrechter
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaken van:
1. [eiseres],
wonende te Breda,
e i s e r e s bij dagvaarding van 29 maart 2004,
procureur: mr. M.A. Buntsma,
2. [eiser].
wonende te Breda,
e i s e r bij dagvaarding van 29 maart 2004,
procureur: mr. C.J. Spitters,
t e g e n :
de stichting STICHTING WONEN BREBURG,
gevestigd te Breda,
g e d a a g d e,
procureur: mr. M.H.G. Habets,
1. Het verloop van de gedingen.
Dit blijkt uit de navolgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
- de dagvaarding, met producties;
- de pleitnota en producties van mr. Buntsma;
- de pleitnota en productie van mr. Spitters;
- de producties van mr. Habets.
Partijen hebben ter zitting van 2 april 2004, waarin beide kort gedingzaken gezamenlijk zijn behandeld, hun stellingen nader toegelicht.
2. De geschillen.
2.1
Eiseres vordert in kort geding met zaaknummer 131297 / KG ZA 04-159 als voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, om gedaagde te veroordelen om de tenuitvoerlegging van het vonnis als in eerste aanleg gewezen op 18 februari 2004 door de kantonrechter te Breda onder rolnummer 279757/CV/03-5954 op te schorten totdat en voorzolang in het inmiddels terzake bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch aangespannen hoger beroep door dit Hof uitspraak is gedaan, zulks met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
2.2
Eiser vordert in kort geding met zaaknummer 131249 / KG ZA 04-157 om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair gedaagde te verbieden om over te gaan tot ontruiming en uithuiszetting van eiser uit de woning [adres] te Breda op grond van het vonnis dat op 18 februari 2004 is gewezen tussen gedaagde en [eiseres], zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000,00;
2. subsidiair gedaagde te verbieden de ontruiming van de woning aan de [adres] te Breda te effectueren voordat door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch onherroepelijk zal zijn beslist op het door [eiseres] tegen het vonnis van 18 februari 2004 ingestelde hoger beroep en door de kantonrechter te Breda beslist zal zijn op het verzoek van [eiseres] en eiser om eiser aan te merken als medehuurder van de woning aan de [adres] te Breda, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 50.000,00;
3. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
Gedaagde heeft de vorderingen bestreden.
3. De voorlopige beoordeling en de gronden daarvoor.
3.1.
De vorderingen in beide kort gedingzaken worden vanwege hun nauwe samenhang gezamenlijk behandeld.
3.2
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
- Eiseres huurt sinds februari 1983 van gedaagde de woning aan de [adres] te Breda (verder te noemen de woning).
- Eiseres en gedaagde zijn daarvoor een schriftelijke huurovereenkomst aangegaan, waarop de door gedaagde gehanteerde algemene huurvoorwaarden van toepassing zijn.
- Op 19 augustus 2003 is door de politie een inval in de woning gedaan. Geconstateerd werd dat twee slaapkamers in gebruik waren als hennepkwekerij.
- Bij brief van 26 augustus 2003 heeft gedaagde aan eiseres een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, is vermeld:
“WonenBreda heeft in haar beleid opgenomen, dat bij het aantreffen van een hennep-kwekerij, met onmiddellijke ingang een einde te maken aan de huurovereenkomst. Desnoods met tussenkomst van de rechter.”
- Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de kantonrechter te Breda van 18 februari 2004, gewezen tussen eiseres en gedaagde, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd, is, onder meer, het navolgende bepaald:
“spreekt uit de ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de woning c.a., staande en gelegen te Breda aan de [adres];
veroordeelt gedaagde om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis genoemde woning c.a. te verlaten en te ontruimen, met medeneming van al diegenen die, en al hetgeen dat zich daarin of daarop niet vanwege de eisende partij bevinden/bevindt, (…) en de woning c.a. ter vrije en algehele beschikking van de eisende partij te stellen, onder afgifte der sleutels, (…)
verwijst gedaagde in de kosten van het geding (…)
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad (…)”
- Eiseres is tegen voormeld vonnis van de kantonrechter te Breda bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch in hoger beroep gegaan.
- Gedaagde heeft de ontruiming van de woning aangezegd tegen 31 maart 2004 en is voornemens, naar ter zitting bleek, de woning op 7 april 2004 te ontruimen.
- Uit een overzicht van de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Breda, dat eisers situatie vanaf 1980 weergeeft, blijkt dat eiser daarin voor de eerste maal op het woonadres [adres] te Breda is opgenomen op 4 november 2003.
- In een schriftelijke verklaring van 8 maart 2004 vermeldt de huisarts van eiser:
“Patiënt heeft in maart 2002 een hartinfarct gehad en is nog steeds onder controle bij de cardioloog; gebruikt ook nog verschillende medicijnen in verband hiermee. Hij had in het verleden een ernstig en langdurig drankprobleem. Met veel wilskracht en begeleiding is hij daar nu vanaf. Indien hij dakloos wordt is de kans zeer groot dat beide problemen weer in ernstige mate terugkeren.”
3.3
Eiseres heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd haar belang bij schorsing van de executie evident is. Zij heeft aangevoerd dat er een aanmerkelijke kans is dat het Gerechts-hof te ’s-Hertogenbosch in hoger beroep voormeld vonnis van de kantonrechter te Breda van 18 februari 2004 zal vernietigen. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat het kweken van hennep in de woning geen gevaar heeft opgeleverd en geen overlast heeft veroorzaakt.
Voorts heeft eiseres aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij afhankelijk is van gedaagde, die volgens haar tezamen met de twee andere Bredase woningbouwverenigingen - Singelveste en Laurentius - het monopolie in handen heeft van de gehele sociale woning-markt in Breda. Eiseres stelt dat er sprake is van kartelvorming door deze woningbouw-verenigingen en dat deze woningbouwverenigingen onderling afspraken hebben gemaakt, inhoudende dat zij elkaars ex-huurders, waarbij de huurovereenkomst werd ontbonden vanwege hennepteelt, niet overnemen.
Ter zitting heeft eiseres nog een beroep gedaan op het vonnis van 2 april 2004 van de voorzieningenrechter in een, naar zij stelt, vergelijkbare zaak.
3.4
Eiser heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat zijn belang bij een verbod tot ontruiming van de woning en een verbod tot diens uithuiszetting evident is omdat er een aanmerkelijke kans is dat het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch in hoger beroep het voormeld vonnis van de kantonrechter te Breda van 18 februari 2004 zal vernietigen. Ook eiser heeft onder meer aangevoerd dat het kweken van hennep in de woning geen gevaar heeft opgeleverd en geen overlast heeft veroorzaakt.
Voorts heeft eiser gesteld dat hij reeds vanaf 1983 feitelijk op het adres [adres] te Breda woont en dat hij samen met eiseres een verzoekschrift heeft ingediend om op voornoemd adres medehuurder te worden. Omdat eiser meent dat er een gerede kans is dat hij medehuurder wordt en er derhalve een eigen verblijftitel met betrekking tot de woning in het verschiet ligt, vordert hij schorsing van de executie.
Ook gelet op zijn persoonlijke omstandigheden acht eiser ontruiming en uithuiszetting onaanvaardbaar. Hij verwijst daarbij naar zijn jarenlange alcoholverslaving, die hij reeds enige tijd heeft overwonnen en tengevolge waarvan hij thans zijn leven weer op de rails aan het zetten is en naar zijn hartklachten. Dit laatste onderbouwt hij met een verklaring van zijn huisarts.
3.5
Als algemene regel geldt dat het niet aan de voorzieningenrechter in kort geding is om aan een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis de bevoegdheid tot tenuitvoer-legging te ontnemen, tenzij de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Zulks is het geval indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag van de rechter die het vonnis heeft gewezen, dan wel indien zich nieuwe feiten na het wijzen van het vonnis hebben voorgedaan of bekend zijn geworden, die aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zullen doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Anders dan eiser, eiseres en ook gedaagde hebben gesteld, heeft de voorzieningenrechter in dit kort geding bij de beantwoording van de vraag of aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de kantonrechter te Breda van 18 februari 2004 de bevoegdheid tot tenuitvoer-legging ontnomen moet worden, voormelde norm toe te passen en dus niet te beoordelen wat de slagingskansen zijn van het door eiseres bij het Gerechtshof te ’s-Her- togenbosch ingestelde hoger beroep tegen voormeld vonnis van de kantonrechter. De in dat verband door eiser en eiseres aangevoerde grieven, alsmede de door gedaagde opgeworpen verweren, zullen derhalve onbesproken blijven in het kader van dit kort geding.
3.6
Niet gesteld noch anderszins is gebleken dat het vonnis van de kantonrechter van 18 februari 2004 klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag zodat in zoverre de vorderingen niet kunnen worden toegewezen.
3.7
Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat derhalve nog of er na het vonnis zodanige nieuwe feiten bekend zijn geworden, althans of zich in het onderhavige geval zodanige nieuwe feiten hebben voorgedaan dat aannemelijk is dat tengevolge van de uitvoering van het vonnis aan de zijde van eiseres of eiser een noodtoestand zal ontstaan, die met zich brengt dat onverwijlde uitvoering niet kan worden aanvaard. Op basis van het navolgende is de voorzieningenrechter daarvan niet gebleken.
3.8
Immers, het enige nieuwe feit dat door eiseres is aangevoerd, is dat door kartelvorming van de drie in Breda op de sociale woningmarkt opererende woningbouwverenigingen, ex- huurders, waarbij de huurovereenkomsten vanwege hennepteelt in de woning zijn ontbonden, niet in aanmerking komen voor een nieuwe huurwoning bij één der voornoemde woningbouwverenigingen. Gedaagde heeft dit ter zitting gemotiveerd weersproken, onder andere door te vermelden dat deze ex-huurders niet alleen door de andere twee woning-bouwverenigingen, maar ook door gedaagde weer op de wachtlijst voor nieuwe woonruimte worden geplaatst. Deze gemotiveerde weerspreking is vervolgens evenwel ter zitting door eiseres erkend. Dit argument kan dus niet tot toewijzing leiden.
Ook het beroep dat eiseres gedaan heeft op het vonnis van 2 april 2004 van de voorzie-ningenrechter in het kort geding met zaaknummer 130829 / KG ZA 04-131 slaagt niet omdat in die zaak - anders dan in de onderhavige zaak – gebleken is van nieuwe feiten, die in onderling verband en samenhang bezien, het naar het oordeel van de voorzieningen-rechter voorshands voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat voor eiseres in die zaak bij ontruiming een noodtoestand zal ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kon worden aanvaard en dat gedaagde in die zaak geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van haar bevoegdheid heeft om in afwachting van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan.
3.9
Eiser heeft geen eigen verblijfstitel met betrekking tot de woning, hetgeen overigens door hem wordt erkend. Dit betekent dat hij geen rechten kan ontlenen aan het verblijf in de woning. Door hem is weliswaar een verzoekschrift als bedoeld in artikel 7:267 BW ingediend, doch gedaagde heeft gemotiveerd betwist dat dit naar verwachting tot medehuurderschap zal leiden. Nog los van de vraag of eiser voldoet aan het in voornoemd artikel gestelde vereiste, inhoudende dat hij gedurende tenminste twee jaren zijn hoofdverblijf in de woning moet hebben en met de huurder een gezamenlijke duurzame huishouding moet hebben gevoerd, stelt de voorzieningenrechter vast dat op grond van het voornoemd vonnis van de kantonrechter, nu dit uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, eiseres thans niet meer de status van huurder van de woning heeft. Niet aan te nemen valt dus dat eiser de status van medehuurder zal bekomen.
Ook zijn door eiser geen feiten gesteld, die dwingen tot de slotsom dat van gedaagde gevergd moet worden om ondanks het ontbreken van enige rechtsband tussen gedaagde en eiser niet over te gaan tot tenuitvoerlegging. Eiser heeft in dit verband gewezen op zijn wankele gezondheid en deze stelling onderbouwd met een verklaring van zijn huisarts. Blijkens die verklaring valt te verwachten, dat eiser terug zal vallen in oude fysieke problemen in het geval hij dakloos wordt. Dit argument overtuigt niet in die mate, dat het tot voormelde slotsom dwingt. Voorshands is namelijk ontoereikend aannemelijk gemaakt dat eiser na ommekomst van het verblijf in de woning waar hij thans verblijft daadwerkelijk dakloos wordt en niet elders zou kunnen verblijven.
3.1
De voorzieningenrechter is gezien het vorenstaande van oordeel dat er geen sprake is van na het vonnis van 18 februari 2004 ontstane omstandigheden die aan de executie van dit vonnis in de weg moeten staan. De vorderingen van eiseres en eiser worden derhalve afgewezen.
4. De kosten.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal ieder der eisers worden veroordeeld in de kosten van het door hen ingestelde kort geding.
5. De beslissing in kort geding met zaaknummer 131297 / KG ZA 04-159.
De voorzieningenrechter:
weigert de gevraagde voorziening;
veroordeelt eiseres in de kosten van het geding voor zover aan de zijde van de wederpartij gevallen, tot op heden begroot op € 944,00, waaronder begrepen een bedrag van € 703,00 aan procureurssalaris;
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
6. De beslissing in kort geding met zaaknummer 131249 / KG ZA 04-157.
De voorzieningenrechter:
weigert de gevraagde voorziening;
veroordeelt eiser in de kosten van het geding voor zover aan de zijde van de wederpartij gevallen, tot op heden begroot op € 944,00, waaronder begrepen een bedrag van € 703,00 aan procureurssalaris,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.E. Poerink, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van dinsdag 13 april 2004, in tegenwoordigheid van mr. J.A.C.J.M. Willemse, waarnemend griffier.