ECLI:NL:RBBRE:2004:AO6324

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
23 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
301220 VV 04-51
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot toelating tot werkplek en betaling van salaris na schorsing wegens verdenking van frauduleus handelen

In deze zaak heeft eiser, een filiaalleider bij Aldi, een voorlopige voorziening gevorderd om hem toe te laten tot zijn werkplek na een schorsing die was opgelegd vanwege verdenking van frauduleus handelen. De kantonrechter heeft op 23 maart 2004 uitspraak gedaan in kort geding. Eiser heeft gesteld dat hij onterecht is geschorst en dat Aldi hem moet toelaten tot zijn werkplek, zijn salaris moet betalen en hem moet rehabiliteren in de publiciteit. Aldi heeft de vorderingen van eiser betwist en volgehouden dat de schorsing gerechtvaardigd was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Aldi onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de verdenkingen tegen eiser en dat de schorsing niet gehandhaafd kan blijven. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser zo snel mogelijk weer moet worden toegelaten tot zijn werkplek en dat het ingehouden loon aan hem moet worden uitbetaald. Daarnaast moet Aldi een publicatie doen waarin wordt erkend dat de schorsing onterecht was. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser grotendeels toegewezen, met inachtneming van een maximum aan te verbeuren dwangsommen.

Uitspraak

Rolnr.: 301220 VV 04-51
Vonnis d.d.: 23 maart 2004
Typ.: MvH
Coll:
RECHTBANK BREDA
Sector Kanton – locatie Bergen op Zoom
VONNIS in kort geding
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser, hierna ook te noemen “[eiser]”,
gemachtigde: mw. mr. B. Weijers-van der Avoird, medewerkster ten kantore van D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te ’s-Hertogenbosch,
tegen:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALDI ROOSENDAAL B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Roosendaal,
gedaagde, hierna ook te noemen “Aldi”,
gemachtigde: mw. mr. H. Dammingh, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende processtukken:
a. het exploot van dagvaarding d.d. 15 maart 2004, met de daarbij betekende producties waarbij een voorziening als bedoeld in artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt gevorderd;
b. het faxbericht met producties van de zijde van [eiser], ingekomen ter griffie op 17 maart 2004;
c. het faxbericht van de zijde van [eiser], ingekomen ter griffie op 17 maart 2004;
d. de brief met producties van de zijde van Aldi, ingekomen ter griffie op 17 maart 2004;
e. het faxbericht met producties van de zijde van Aldi, ingekomen ter griffie op 17 maart 2004;
f. de pleitaantekeningen van de gemachtigde van Aldi;
g. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het verzoek ter terechtzitting van 18 maart 2004, waarbij aanwezig waren de [eiser], bijgestaan door mevrouw mr. B. Weijers-van der Avoird en namens Aldi, de heer R.F.M. Hagmanns, districtsleider, en mevrouw J.U.G. de Souza, hoofd administratie en personeel, bijgestaan door mevrouw mr. H. Dammingh.
2. Het geschil
[Eiser] heeft verkort weergegeven bij vonnis bij wege van voorlopige voorziening gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van Aldi om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis:
1. [eiser] toe te laten tot zijn werkplek, met alle daarbij behorende bevoegdheden, op straffe van een dwangsom van € 350,00 voor iedere dag dat Aldi daarmee in gebreke blijft;
2. aan [eiser] op de overeengekomen tijdstippen te voldoen het verschuldigde salaris en vakantiegeld vanaf 28 februari 2004, waaronder het salaris dat gedurende drie weken wordt ingehouden ad
€ 2.225,38 bruto exclusief vakantietoeslag, tot op de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
3. te vermeerderen met de maximale boeterente groot 50% als bedoeld in artikel 7:625 BW;
4. te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid, althans de dag van dagvaarding;
5. [eiser] binnen 7 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis te rehabiliteren door middel van een publicatie in het ‘Aldi-verkoopbericht’ waarin wordt uiteengezet dat het vermoeden, dat tot schorsing leidde, achteraf ongegrond blijkt te zijn en eiser derhalve onterecht is geschorst, op straffe van een dwangsom van € 350,00 voor iedere dag dat Aldi daarmee in gebreke blijft;
6. met veroordeling van Aldi in de proceskosten, het salaris van de gemachtigde van [eiser] daaronder begrepen.
Aldi heeft ter terechtzitting de vorderingen van [eiser] betwist.
3. De beoordeling.
3.1
De kantonrechter is absoluut en relatief bevoegd om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen. [eiser] heeft voorts voldoende aangetoond, dat hij een spoedeisend belang heeft en is in zoverre ontvankelijk in zijn vorderingen.
3.2
De kantonrechter gaat verder uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten:
- De thans 35-jarige [eiser] is op 22 mei 1995 in dienst getreden van Aldi voor onbepaalde tijd (productie 1 bij dagvaarding). Laatstelijk was [eiser] werkzaam in de functie van filiaalleider tegen een salaris van € 2.272,44 bruto per maand, exclusief emolumenten, waaronder een filiaalpremie van gemiddeld € 450,50 bruto per maand, een omzetpremie van gemiddeld € 430,00 bruto per maand en 8% vakantietoeslag;
- Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor Winkelpersoneel van Grootwinkelbedrijven in Levensmiddelen van toepassing (hierna te noemen “VGL-CAO”);
- Sedert juni 2002 is [eiser] voorzitter van de ondernemingsraad van Aldi;
- [eiser] is op 28 februari 2004 na afloop van zijn werkdag om 16.30 uur door drie districtsleiders van Aldi gehoord ter zake verdenking van frauduleus handelen. Dit horen door deze districtleiders heeft 2 tot 2 1/2 uur geduurd;
- Op 28 februari 2004 is [eiser] door Aldi mondeling geschorst vanwege verdenking van frauduleus handelen;
- Aldi heeft om haar moverende redenen afgezien van het doen van aangifte bij de politie tegen
[eiser] inzake haar verdenking van frauduleus handelen door [eiser];
- Bij brief van 1 maart 2004 (productie 3 bij dagvaarding) heeft Aldi [eiser] de schorsing op basis van artikel 19 lid 1 sub d van de VGL-CAO voor de duur van vier weken bevestigd en daarbij aangezegd dat het salaris voor de duur van drie weken zal worden ingehouden. Het salaris van [eiser] is vervolgens daadwerkelijk drie weken ingehouden;
- Artikel 19 lid 1 aanhef en sub d en artikel 19 lid 2 van de VGL-CAO luiden voor zover hier van belang:
“1. De werkgever mag in afwijking van artikel 7:628 van het Burgerlijk Wetboek een werknemer schorsen met inhouding van loon bij:
d. verdenking van een grond, dat een dringende reden tot ontslag, alsbedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk wetboek zou kunnen zijn, met een maximum van vier weken, de inhouding van loon kan maximaal drie weken duren.
2. In het in lid 1 onder d bedoelde geval zal onmiddellijk een onderzoek worden ingesteld of het vergrijp inderdaad is begaan. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan zal het ingehouden loon alsnog worden uitbetaald en zal de werknemer worden gerehabiliteerd.”;
- Bij brief van 4 maart 2004 (productie 5 bij dagvaarding) van zijn gemachtigde heeft [eiser] geprotesteerd tegen de aangezegde schorsing en zich bereid en beschikbaar gesteld voor zijn werk;
- Bij brief van 8 maart 2004 (productie 8 bij dagvaarding) reageert (de gemachtigde van) Aldi op voormelde brief van [eiser] van 4 maart 2004, hierin wordt onder meer aangekondigd, dat [eiser] nogmaals in de gelegenheid zal worden gesteld om zich jegens de verdenking van frauduleus handelen te verweren;
- Op 12 maart 2004 heeft [eiser] bij de politie district Bergen op Zoom / Team Bergen op Zoom aangifte gedaan van bedreiging door drie districtsleiders op 28 februari 2004 (productie 14 bij dagvaarding);
- Op 15 maart 2004 heeft [eiser] zich in het bijzijn van zijn gemachtigde ten kantore van Aldi kunnen verweren tegen reeds genoemde verdenking. Op het moment van de mondelinge behandeling bestond hiervan nog geen verslag;
- Op het moment van de mondelinge behandeling, te weten 18 maart 2004, had Aldi nog geen nadere (rechtspositionele) beslissing genomen met betrekking tot de geschorste [eiser].
3.3
[Eiser] baseert zijn vorderingen mede op genoemde vaststaande feiten en heeft naast het protest tegen de schorsing ook de gronden die aan de schorsing ten grondslag liggen betwist. [eiser] betwist en ontkent, dat hij zich zou hebben schuldig gemaakt aan de door Aldi gestelde diefstal en/of verduistering van twee kranen en € 10,00, alsmede het niet afrekenen van meegenomen suikertaai. [eiser] stelt dat Aldi gehouden is het loon door te betalen tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst is rechtsgeldig geëindigd. Namens [eiser] wordt verder de positie van [eiser] als voorzitter OR benadrukt. Volgens [eiser] is de houding van Aldi ten opzichte van hem beduidend gewijzigd sinds hij als voorzitter van de OR een aantal zaken aan de orde heeft gesteld.
3.4
Aldi betwist de stellingen van [eiser] en zij heeft voorts haar standpunt gehandhaafd dat de aangezegde schorsing gerechtvaardigd is. De loonvordering wordt dan ook door Aldi betwist. Aldi betwist verder nadrukkelijk, dat er enig verband bestaat tussen het voorzitterschap van [eiser] van de OR en de onderhavige schorsing. Aldi heeft [eiser] kort gezegd geschorst in afwachting van de resultaten van het onderzoek naar frauduleus handelen. [eiser] wordt concreet door Aldi verdacht van (een poging tot) diefstal van een bad- en douchekraan, het niet afrekenen van twee (mogelijk halfvolle) dozen suikertaai en de ontvreemding van bedrag van € 10,00, zijnde het kasoverschot van een medewerkster van Aldi.
Aldi achtte en acht deze feiten (nog steeds) dermate ernstig dat naast de schorsing ook de loondoorbetaling voor de periode van drie weken behoorde te worden stopgezet.
3.5
De kantonrechter stelt allereerst voorop, dat van een verband tussen het voorzitterschap van de OR van [eiser] en de onderhavige schorsing voorshands volstrekt in rechte niet is gebleken.
3.6
Voorts merkt de kantonrechter op, dat een procedure als de onderhavige zich niet leent voor uitvoerige bewijsvoering middels getuigenbewijs. Deze vorm van bewijsvoering hoort in een bodemprocedure thuis. Wat betreft zijn oordeelsvorming zal de kantonrechter het moeten doen met het aanwezige dossier en hetgeen de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling is gebleken.
3.7
De kantonrechter stelt verder vast, dat partijen een zeer verschillende lezing geven van hetgeen precies tijdens het horen van [eiser] op 28 februari 2004 heeft plaatsgevonden. Feiten en/of omstandigheden worden over en weer betwist. De exacte toedracht op 28 februari 2004 zal in deze procedure in elk geval niet komen vast te staan. Of de aangifte van [eiser] zal leiden tot een strafrechtelijke procedure dient te worden afgewacht. Deze procedure zal daarvoor in elk geval niet worden aangehouden.
3.8
Vast staat verder, dat tot en met het moment van de mondelinge behandeling van 18 maart 2004 door Aldi nog niet nader was beslist over het voortduren van de onderhavige schorsing c.q. beëindiging hiervan.
Feit is, dat de schorsing inmiddels sinds 28 februari 2004 voortduurt. Aldi is kennelijk nog steeds bezig met haar onderzoek of [eiser] de strafbare feiten, bedoeld in 7:678, lid 2 sub d BW, wel of niet heeft begaan. De kantonrechter zal echter hebben te oordelen over hetgeen nu voorligt. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter dusdanig weinig, dat onderhavige schorsing niet gehandhaafd mag blijven en zo snel mogelijk opgeheven dient te worden. De kantonrechter benadrukt, dat het hierbij niet gaat om een strafrechtelijke toetsing maar om een civielrechtelijke, waarbij Aldi in rechte voldoende aannemelijk dient te maken, dat [eiser] de verweten feiten heeft begaan. Uitgangspunt hierbij is, dat Aldi dient te bewijzen, dat [eiser] de verweten feiten heeft begaan en niet dat [eiser] moet bewijzen, dat hij de onderhavige feiten niet heeft begaan. [eiser] dient mitsdien zo snel mogelijk weer te worden toegelaten tot zijn werkplek. De vordering op dit punt ligt voor toewijzing gereed met dien verstande dat de kantonrechter de totaal te verbeuren dwangsom zal maximaliseren, als hierna geformuleerd.
3.9
Nu in deze procedure niet is komen vast te staan, dat de beweerdelijke feiten (vergrijpen) door [eiser] zijn begaan, dient het ingehouden loon alsnog aan [eiser] te worden uitbetaald. Dit mede gelet op artikel 19 tweede lid van de VGL-CAO. Dit gedeelte van de vordering ligt voor toewijzing gereed. Dat Aldi afgezien van genoemde inhouding het overeengekomen loon niet zou betalen, is niet gebleken.
3.1
Verder dient op grond van laatstgenoemd artikel uit de toepasselijke CAO [eiser] als werknemer te worden gerehabiliteerd. Dit dient plaats te vinden, zoals gevorderd, door middel van een publicatie op de voorpagina c.q. eerste pagina in het eerstvolgende “Aldi-verkoopbericht”, waarin door Aldi dient te worden uiteengezet, dat het vermoeden, dat tot de onderhavige schorsing leidde, achteraf ongegrond blijkt te zijn en dat [eiser] derhalve ten onrechte blijkt te zijn geschorst. De kantonrechter zal aan dit gedeelte van de vordering eveneens een te maximaliseren eventueel te verbeuren dwangsom verbinden.
3.11
De kantonrechter zal de door [eiser] gevorderde wettelijke verhoging eveneens toewijzen. De kantonrechter acht geen gronden aanwezig deze te matigen. Ook de gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, als hierna aangegeven.
3.12
De kantonrechter overweegt wellicht ten overvloede dat Aldi in casu heeft gekozen voor de zwaarste voorlopige maatregel c.q. ordemaatregel, die haar ter beschikking stond. Reeds geciteerd artikel 19 van de VGL CAO biedt inderdaad de bevoegdheid tot schorsing met inhouding van loon. Deze maatregel kan een werkgever nemen. Nergens staat, dat een werkgever deze maatregel ook moet nemen. In deze zaak staat onweersproken vast, dat [eiser] sinds 22 mei 1995 op een goede wijze functioneerde binnen Aldi, laatstelijk in de functie van filiaalleider. De kantonrechter is van oordeel, dat bij de beslissing om al dan niet de zwaarste ordemaatregel toe te passen niet alleen gekeken dient te worden naar de ernst van de feiten, maar ook naar alle andere omstandigheden van het geval, zoals onder meer het functioneren van de werknemer en diens privé-situatie. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Aldi deze afweging niet dan wel onvoldoende gemaakt.
4. De kosten
Aldi zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding.
5. De beslissing in kort geding.
De kantonrechter:
a. veroordeelt Aldi om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis [eiser] toe te laten tot zijn werkplek, met alle daarbij behorende bevoegdheden, op straffe van een dwangsom van € 350,00 voor iedere dag dat Aldi daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 100.000,00;
b. veroordeelt Aldi om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen het verschuldigde salaris en vakantiegeld gedurende reeds genoemde drie weken, ad € 2.225,38 bruto exclusief vakantietoeslag;
c. veroordeelt Aldi om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen de maximale boeterente groot 50% over onder sub b. genoemde bedrag als bedoeld in artikel 7:625 BW;
d. veroordeelt Aldi om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen de wettelijke rente over onder sub b. en sub c. genoemde bedragen vanaf 15 maart 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
e veroordeelt Aldi om [eiser] binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis te rehabiliteren door middel van een publicatie op de voorpagina c.q. de eerste pagina in het eerstvolgende ‘Aldi-verkoopbericht’ waarin wordt uiteengezet dat het vermoeden, dat tot schorsing leidde, achteraf ongegrond blijkt te zijn en [eiser] derhalve onterecht blijkt te zijn geschorst, op straffe van een dwangsom van € 350,00 voor iedere dag dat Aldi daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van €50.000,00;
f. veroordeelt Aldi in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van € 633,78, waaronder begrepen € 360,00 voor salaris van de gemachtigde van [eiser];
g. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
h. ontzegt het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 maart 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.