3. De verdere beoordeling
in het incident:
3.1 Bij repliek heeft de Ontvanger zijn incidentele verzoek om [V.] als partij te mogen oproe-pen, ingetrokken en gesteld dat om die reden niet meer op het verzoek behoeft te worden beslist. Uit het feit dat de Curatoren zich hierover bij dupliek niet hebben uitge-laten, leidt de rechtbank af dat ook zij geen beslissing in het incident (en omtrent de kosten daarvan) meer ver-langen. De rechtbank ziet daartoe ook ambtshalve geen aanleiding.
in de hoofdzaak:
3.2 Bij tussenvonnis van 9 april 2002 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de (ambtshalve opgeworpen) vraag of de Ontvanger, gelet op het stelsel van de faillissementswet, wel in zijn vordering in de hoofdzaak kan worden ont-vangen.
3.3 Deze vraag is voor de Curatoren mede aanleiding geweest in het faillissement van Femis Bank (Anguilla) Ltd. een derde uitdelingslijst te deponeren, waartegen de Ontvanger overeenkomstig het als productie 9 bij repliek overgelegde verzet-schrift op de voet van het bepaalde in artikel 186 lid 1 Fw in verzet is gekomen. In het verzetschrift heeft de Ontvanger zich op het standpunt gesteld dat hij ten onrechte niet op de uitdelingslijst is opgenomen als concurrent schuldeiser voor een bedrag van in totaal fl. 26.264.879,78, zijnde - volgens opgave van de Curatoren - het totaal van de saldi van de vijf coderekeningen. Tijdens de hierop volgende verificatievergadering van 8 mei 2003 hebben de Curatoren de betwisting van voor-noemde vordering gehandhaafd, waarna de rechter-commissaris ter verificatievergadering partijen heeft verwezen naar een terechtzitting van deze rechtbank om het onderhavige geding weer te activeren. Bij beschikking in verzet van 13 mei 2003 heeft de rechtbank deze verwijzing van de rechter-commissaris in haar overwegingen betrokken, waarbij de behandeling van het door de Ontvanger aangetekende verzet geacht moet worden te zijn geschorst totdat in de onderhavige procedure is beslist. De verwijzing naar de onderhavige procedure sluit aan bij de artikelen 122 en 29 Fw, dient de proceseconomie en gaat niet ten koste van belangen van derden. Aldus dient de onderhavige procedure in de systematiek van de faillissementswet als een ren-vooiprocedure te worden beschouwd.
3.4 De Ontvanger heeft aangevoerd dat de onderhavige procedure in essentie een beslagprocedure blijft als bedoeld in artikel 477a lid 2 Rv (repliek onder 5.2). Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze procedure in zoverre als een verklaringsprocedure (ex ar-tikel 477a Rv) te gelden, dat in deze procedure het standpunt van de Ontvanger neerkomt op een betwisting van de juistheid van de door de Curatoren als derde-beslagene op 27 sep-tember 1999 afgelegde verklaring en dat de vordering van de Ontvanger strekt tot afgifte aan hem van de beslagen gelden. Voorts kan de Ontvanger worden gevolgd in zijn stelling (dagvaarding 2.5 en noot 4) dat de in artikel 477a Rv genoemde vervaltermijn van twee maanden voor dagvaarding in dit geval geen toepassing kan vinden. Een ander oordeel zou tot het onaanvaardbare gevolg leiden dat naast de als gevolg van de verwijzing door de rechter-commissaris te voeren renvooiprocedure (in casu de onderhavige procedure; zie hiervoor onder 3.3) een afzonderlijke verklaringsprocedure zou moeten worden geëntameerd binnen voormelde termijn, hetgeen in strijd met een goede procesorde moet worden geacht. Dat geldt temeer nu thans het zwaartepunt moet worden gelegd bij de renvooiprocedure, zulks met het oog op de systematiek van de faillissementswet (waarin in beginsel alle cre-diteuren worden betrokken bij de verificatie) bezien in samenhang met hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 7 ja-nuari 1983 (NJ 1983, 542) heeft overwogen.
3.5 In aanvulling op hetgeen in overweging 3.1 van voornoemd tussenvonnis reeds als vast-staand werd aangemerkt, staat tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgeleg-de producties thans ook het volgende vast:
a. Femis hanteerde met betrekking tot de door derden ingelegde gelden een nummerreke-ning-systeem, hetgeen impliceert dat in haar administratie geen namen van rekeninghouders voorkwamen. Rekeninghouders konden uitsluitend toegang verkrijgen tot hun rekening via een persoonlijke geheime telefooncode of met behulp van een van de twee aan hen uitgereikte telebankpassen;
b. aanvankelijk hebben de Curatoren met instemming van de rechter-commissaris bij de verificatie van vorderingen van rekeninghouders een op het Femis-systeem gebaseerd stelsel gehanteerd, dat als volgt kan worden omschreven:
A. (voorlopige) erkenning na opgaaf en akkoordbevinding van rekening-num-mer, saldo en telefooncode;
B. uitbetaling tegen afgifte van de telebankpassen A en B en een Bewijs van Inschrijving (hierna: BVI) (later gemitigeerd tot één pas en een BVI).
De aanvankelijke bereidheid van de Curatoren om overeenkomstig het bepaalde onder A toondervorderingen te erkennen zonder dat de naam van de schuldeiser bekend was, is door de rechtbank bij uitspraak van 31 augustus 1993 een halt toegeroepen. Nadien zijn alleen vorderingen van bij naam bekend gemaakte schuldeisers erkend. Na afgifte van de sub B bedoelde stukken geven de Curatoren een toon-der-papier af, voorzien van een aantekening dat de vordering is erkend, waarna dit toon-der-papier verhandeld kan worden. Uitbetaling vindt plaats aan de houder van het toonderpapier;
c. de onderhavige procedure betreft de volgende rekeningen met daaraan gekoppeld de volgende telefooncodes en saldi (hierna: de coderekeningen):
nummer telefooncode saldo
............ [......] NLG 3.750.850,48
[.......] [.......] NLG 2.493.234,67
[.......] [.......] NLG 10.080.234,63
[........] [.......] NLG 2.472.645,47
[.......] [.......] NLG 7.467.914,53
d. begin jaren 90 is van de coderekeningen een bedrag van in totaal 17,5 miljoen gulden - via de rekening van een derde - overgeboekt naar een rekening bij een Zwitserse bank van S. G. en/of diens onderneming Espanda Investments Ltd. De curatoren hebben (het grootste deel van) dit bedrag via gerechtelijke procedures weten terug te halen naar de boedel. In die procedures is vastgesteld dat vorenbedoelde overboekingen plaatsvonden binnen het kader van een (schijn)constructie om de criminele herkomst van deze gelden te verdoezelen.
e. op 30 januari 1998 is V. door het Gerechtshof te Amsterdam (arrestnummer 117/98, rolnummer 23-00445-97) veroordeeld wegens deelname aan een criminele organisatie die zich toelegde op de handel in hasjiesj en van welke organisatie ook deel uitmaakten T.R., L.K, D.C. de G., R. G., A. K., C.H. G., A. van O., F.H. A. A. en anderen. Volgens het Hof heeft V. binnen die organisatie een rol als bestuurder vervuld. Voorts heeft het Hof overwogen dat V. ook in financiële zin een spilfunctie vervulde (zie productie 15 bij repliek, pagina 14);
f. de sub e bedoelde criminele organisatie heeft de coderekeningen gebruikt om er uit misdaad verkregen gelden op te storten en heeft via de coderekeningen betalingen verricht;
g. bij brief van 7 juni 2001 hebben de curatoren zich gewend tot mr. F. Teeven - als officier van justitie te Amsterdam op 16 maart 1994 betrokken bij de inbeslagname van o.a. de pasjes en BVI's, behorend bij de coderekeningen ten kantore van mr. O. [H.] (zie ook 3.1 van voornoemd tussenvonnis) - met het verzoek te onderzoeken hoe het kon dat de Ontvanger over de bij [H.] in beslaggenomen stukken beschikte, althans zich daarvan in het kader van zijn vordering bediende (zie pro-ductie 12 bij re-pliek). Bij brief van 6 juli 2001 heeft Teeven aan de curatoren geant-woord dat voornoemde zaken zich nog steeds onder beheer van de FIOD/ OM Amsterdam in de kluis van de FIOD te Haarlem bevonden. In reactie op een verzoek daartoe d.d. 13 juli 2001 heeft Teeven vervolgens bij brief van 30 juli 2001 aan de Curatoren laten weten dat de Ontvanger hem tot op heden niet had verzocht de originele bankpassen en BVI's te gebruiken en dat hij daartoe ook geen toestemming had verleend (zie productie 1 t/m 3 bij dupliek);
h. op 26 juli 2001 heeft de Ontvanger ten laste van [V.] executoriaal derdenbeslag ge-legd onder de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) doch meer in het bijzonder: de officier van justitie in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meer in het bijzonder de belastingdienst/ Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) te Haarlem, teneinde afgifte van de bij de coderekeningen beho-ren-de telebankpassen en BVI's te bewerkstelligen;
i. op 20 augustus 2001 heeft de heer E.G. Lease, opsporingsambtenaar bij de FIOD, een formulier 'verklaring bij derdenbeslag' ondertekend, waarin staat dat de FIOD 5 reke-ningmapjes met bankpasjes en BVI's met betrekking tot de coderekeningen in zijn bezit heeft. In een toelichting op punt 3a van dit formulier (zie productie 14 bij repliek, pagina 3) wordt ten aanzien van deze bescheiden het volgende opgemerkt:
"Voornoemde zaken zijn ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek door de rechter-commissaris aan de FIOD te Haarlem ter beschikking gesteld en bevinden zich thans nog in de kluis van de FIOD te Haarlem. Tot op heden heeft er nog niemand van voornoemde zaken de eigendom opgeëist."
En voorts:
"Uit o.a. de navolgende onderzoeksresultaten: (…)
ontstond het vermoeden dat bovengenoemde 5 rekeningmapjes met inhoud aan de criminele organisatie, waaraan de heer [V.] leiding heeft gegeven, toebehoren, hetgeen niet door -de raadslieden van- de heer [V.] tijdens de behandeling van de strafzaak in 1e en 2e aanleg werd tegengesproken."
j. ingevolge het sub f genoemde beslag zijn voornoemde 5 rekeningmapjes met passen en BVI's door de FIOD aan de Ontvanger afgegeven. Sindsdien beschikt de Ontvanger over alle passen van de coderekeningen, met uitzondering van de rekening met code-naam [.....], waarvan de Ontvanger slechts één pas heeft;
k. behalve de Ontvanger heeft niemand zich als rechthebbende met betrekking tot de saldi van de coderekeningen bij de Curatoren gemeld.
3.6 Aan zijn vordering legt de Ontvanger primair ten grondslag dat hij beschikt over de gegevens en stukken die de Curatoren in verband met de andere bij Femis lopende rekeningen voldoende hebben geacht om de bezitter daarvan als concurrent schuldeiser te erkennen. Subsi-diair, dat wil zeggen: voor zover het enkele bezit van die stukken en gegevens daartoe onvoldoende zou zijn, stelt de Ontvanger dat sprake is van zodanige feiten en omstandigheden dat voldoende aannemelijk is dat [V.] rechthebbende is tot de saldi van de coderekeningen. Als beslaglegger is de Ontvanger bevoegd om de vordering van [V.] op Femis in het faillissement van Femis ter verificatie in te die-nen, aldus de Ontvanger.
3.7 De curatoren betwisten dat in dit geval het enkele bezit van de op de coderekeningen betrekking hebbende telefooncodes, passen en BVI's hen dwingen de Ontvanger (lees: [V.]; zie 2.2) als concurrent schuldeiser te erkennen. Daar-toe voeren zij primair aan, dat de Ontvanger niet op rechtmatige wijze in het bezit van deze stukken en gegevens is gekomen. De Curatoren zouden handelen in strijd met een op hen jegens de boedel en overige crediteuren rustende zorgvuldigheidsplicht - zo begrijpt de rechtbank hun stellingen - door de vordering van [V.] te verifiëren (en vervolgens aan de Ontvanger uit te keren) op basis van het enkele vertoon van deze stukken, terwijl zij weten dat die niet op recht-matige wijze door de Ontvanger zijn verkregen.
3.8 Voor zover de Curatoren betogen dat vorenbedoelde stukken - die immers in beslag zijn genomen in het kader van het strafrechtelijk vooronderzoek naar (o.a.) [H.] - na diens vrijspraak ten onrechte niet zijn geretourneerd aan [H.] en de FIOD deze stukken om die reden niet aan een ander dan [H.] had kunnen afgeven, wordt dit betoog verworpen. Zoals de Ontvanger onbetwist heeft gesteld, heeft niemand gebruik gemaakt van de rechtsgang ex artikel 552a Sv, waarlangs belanghebbenden in beslag genomen zaken kunnen terugvorderen. Het feit dat de strafrechtelijke inbeslagname niet correct zou zijn afgewikkeld kan de Ontvanger noch de FIOD worden tegengeworpen. Aan het feit dat Teeven als betrokken officier van justitie vóór het executoriaal derdenbeslag geen toestemming tot afgifte aan de Ontvanger heeft gegeven, komt evenmin betekenis toe. Zoals Teeven zelf al aangeeft in zijn brief van 30 juli 2001, is hem nooit om toestemming gevraagd. Voorts is gesteld noch gebleken dat Teeven - indien hij al in de positie zou zijn geweest om toestemming te verlenen of te weigeren - die toestem-ming zou hebben onthouden indien hem wèl een daartoe strekkend verzoek had bereikt.
3.9 Met het door hem op 26 juli 2001 gelegde executoriaal derdenbeslag (zie 3.5 sub g) heeft de Ontvanger een rechtsfiguur aangewend die de wet hem toekent teneinde afgif-te van voornoemde stukken te bewerkstelligen. Het staat vast dat de afgifte pas heeft plaatsgevonden nadat daartoe de door de wet voorgeschreven verklaring derdenbeslag is afgegeven. Hoewel aan de Curatoren kan worden toegegeven dat de Ontvanger en de FIOD als partijen met gelijke belangen kunnen worden aangemerkt, betekent dat - an-ders dan de Curatoren suggereren - nog niet dat de verklaring derdenbeslag op onei-gen-lijke gronden door de FIOD (lees: de heer Lease) zou zijn afgegeven. Dat de door Lease in de ver-kla-ring derdenbeslag aangedragen redenen om aan te nemen dat de pas-sen en BVI's aan [V.] toebehoren dezelfde zijn als die welke de Ontvanger aan de onderhavige vordering ten grondslag legt (en die door de Curatoren worden bestreden), maakt dat niet anders. Gelet op voornoemde omstandigheden kan slechts dan worden aangeno-men dat de Ontvanger niet op rechtmatige wijze in het bezit is gekomen van de pas-sen en BVI's, indien zou moeten worden geoordeeld dat de FIOD in redelijkheid niet tot de door haar afgegeven verklaring derdenbeslag heeft kunnen komen. Deze toets dient naar zijn aard terughoudend te worden uitgevoerd. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
3.10 Dat [V.] niet de (enige) rechthebbende tot de coderekeningen en de daarbij behorende passen en BVI's was, blijkt volgens de Curatoren uit het feit dat zich in het verleden verschillende kandidaten voor de saldi van deze rekeningen hebben gemeld, althans dat in verschillende (strafrechtelijke) (bewijs)stukken en rapportages van de FIOD ook andere personen, meer in het bijzonder: R. [G.], S. G., diens onderneming Espanda Investments Ltd. en/of [V.], [H.], [G.] en [R.] gezamenlijk, als mogelijke rekeninghouders worden genoemd. De stelling dat niet [V.] maar (één of meer van) voornoemde (rechts)personen (mede)rechthebbende zijn, wordt naar het oordeel van de Curatoren ondersteund door diverse - in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar de verschillende bij de criminele organisatie van [V.] betrokken personen - afgelegde verklaringen.
3.11 Zoals de rechtbank reeds onder 3.5 sub k heeft vastgesteld, heeft zich terzake de code-rekeningen - behalve de Ontvanger - niemand als schuldeiser gemeld. Nu (in verband met de drie uitdelingslijsten) inmiddels meer malen een verificatie-ver-gadering in het faillissement van Femis (Anguilla) Ltd. heeft plaatsgevonden en - zo de rechtbank ambts-halve bekend is - daar-van steeds op de door de wet voorgeschreven wijze aan-kondiging is gedaan in (o.a.) lande-lijke nieuwsbladen, levert dat feit een sterke aanwijzing op dat de door de Curatoren als mogelijke rekeninghouders genoemde (rechts)-personen geen rechtheb-benden tot de saldi van de coderekeningen (en dus ook tot de passen en BVI's) zijn. Dat geldt temeer nu deze (rechts)-personen geacht moeten worden in ieder geval reeds ten tijde van de tegen hen gevoerde (straf- en civiel-rechtelijke) procedures op de hoogte te zijn geweest van het faillissement van Femis, terwijl bovendien de codere-keningen en de inbeslagname van de bij de code-rekeningen horende passen en BVI's in die procedures aan de orde zijn geweest. Daarenboven geldt dat zij in verband met deze procedures waren voorzien van rechtsbijstand. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat zij in staat zouden zijn geweest hun rechten in het faillissement van Femis te doen gelden en de passen en BVI's op te eisen, indien zij inderdaad - zoals de Curatoren menen - aanspraak zouden kunnen maken op (een deel van) de saldi van de coderekeningen. Aan het enkele feit dat ook [V.] zich niet als schuld-eiser heeft gemeld en/of in verzet is gegaan tegen de uitdelingslijsten, kan - anders dan de Curatoren menen - niet de conclusie wor-den verbonden dat (ook) hij geen rechthebbende was. De Ontvanger had immers reeds voor het totale saldo van de coderekeningen ten laste van [V.] executoriaal derden-be-slag gelegd en oefende uit dien hoofde reeds de rechten van [V.] uit. Bij de indie-ning van een vordering of het doen van verzet op eigen naam had [V.] derhalve geen belang meer. De Curatoren hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die op dit punt tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
3.12 Het feit dat op het bij [H.] in beslag genomen papier (met daarop aangetekend de rekeningnummers en telefooncodes van de coderekeningen) een vingerafdruk van [V.] is aangetroffen en dat in de organiser van [V.] telefoonnummers van [H.] zijn aangetroffen, vormen een aanwijzing dat voornoemd papier en de eveneens bij [H.] in beslag genomen passen en BVI's aan [V.] toebehoorden.
3.13 Daarenboven is in de ge-rechtelijke procedures die hebben geleid tot terugstorting van de in 3.5 sub d genoemde 17,5 mil-joen gulden, komen vast te staan dat Guptar en/of diens onderneming Espanda Investments Ltd. geen rechthebbende was/waren tot voornoemd bedrag en evenmin tot de coderekeningen waarvan dat bedrag in gedeeltes was afgeboekt. De Curatoren hebben niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat de overboekingen van de coderekeningen naar (uiteindelijk) de Zwitserse bankrekening van G. en/of Espanda Investments deel uitmaakten van een schijnconstructie. Volgens het door de Curatoren overgelegde rapport van de FIOD d.d. 15 september 1995, waarvan de inhoud niet is betwist, heeft bovendien G. zelf verklaard geen rechthebbende te zijn tot meergenoemde 17,5 miljoen gulden en voorts dat hij bij Femis geen rekeningen had lopen (zie productie 5 bij ant-woord, pagina 13, alsmede productie 15 bij repliek, pagina 17). Het vorenstaande verklaart waarom G. en/of Espanda Investments zijn/haar vordering als vermeld in de brief van [H.] d.d. 28 april 1993 (productie 4 bij antwoord) nooit formeel ter verificatie heeft/ hebben ingediend en waarom hij/zij de passen en BVI's niet heeft/hebben opgeëist (zie productie 15 bij repliek, pagina 17, laatste alinea).
3.14 Dat [G.] enig rechthebbende zou zijn tot de saldi (hetgeen - zo staat als onweersproken vast - aanvankelijk de indruk was van justitie en de FIOD) wordt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate ondergraven door de diverse processen-verbaal waarin [G.] wordt genoemd als de boekhouder/ financiële man van [V.] (zie pro-ductie 15 bij repliek, pagina 7 en 13). In dat verband kent de rechtbank tevens gewicht toe aan het feit dat het Gerechtshof te Amsterdam [V.] heeft aange-merkt als leider van de cri-mi-nele organisatie en als de persoon die in financiële zin een spilunctie heeft vervuld (zie 3.5 sub e). Voorts is in diverse strafzaken vastgesteld dat de criminele organisatie van [V.] de coderekeningen gebruikte voor het verrichten van transacties met uit misdaad verkregen gelden. Het feit dat [G.] (en niet [V.]) direct betrokken was bij de overboeking van in totaal 17,5 miljoen gulden, laat zich verklaren door-dat [G.] de rol van boekhouder vervulde. Aanwijzingen dat [G.] terzake voor-noem-de transacties (uitsluitend) voor zich zelf handelde zijn door de Curatoren niet aangedragen noch anderszins gebleken.
3.15 Gelet op hetgeen hiervoor sub 3.10 tot en met 3.14 is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat de FIOD in redelijkheid de verklaring derdenbeslag d.d. 20 augustus 2001 heeft kunnen afleggen. De Ontvanger is derhalve, mede gelet op hetgeen sub 3.9 werd overwogen, rechtmatig in het bezit van de passen en BVI's gekomen.
3.16 De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de Curatoren vanwege het enkele feit dat de Ontvanger (rechtmatig) in het bezit is van alle sub 3.5 onder b ge-noem-de gegevens en stukken, gehouden is de door de Ontvanger ingediende vordering van [V.] te erkennen, hetgeen door de Ontvanger wordt gesteld, doch door de Curatoren betwist. Deze vraag dient bevestigend te worden beantwoord. Daartoe overweegt de rechtbank dat de aard van het door Femis gehanteerde nummerrekeningsysteem - meer in het bijzonder het feit dat in de administratie van Femis geen namen van rekeninghouders voorkomen en Femis als sluitend bewijs van rekeninghouderschap aanvaardde het noemen van de bij de rekening horende telefooncode en/of het vertoon van een van de telebankpassen en/of BVI - met zich brengt dat de vraag wie (materieel) rechthebbende is tot de verschillende saldi voor Femis nooit relevant is geweest. De vordering uit hoofde van de bij Femis lopende reke-ningen is een vordering aan toonder, in die zin dat Femis in beginsel op het enkele vertoon van de sub 3.5 onder b genoemde gegevens de door toonder gevraagde han-delingen met de tegoeden diende te verrichten. Aan het bewijs van het bestaan van de vordering zijn door de Curatoren - gelet op het bepaalde in artikel 123 Fw - terecht geen nadere eisen gesteld alvorens een vordering te erkennen. De eis dat de schuldeiser die verificatie wenst zich bij name bekend dient te maken, is niet gekoppeld aan de vraag wie rechthebbende tot het saldo is, doch is louter ingegeven door de uit de (faillissements)wet voortvloeiende onmogelijkheid dat anonie-me partijen een vordering indienen en daarover onderhandelen en/of procederen (zie meergenoemde uitspraak van de rechtbank Breda d.d. 31 augustus 1993). Verder dan het noemen van een naam strekt deze eis derhalve niet. De Curatoren hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die nopen tot het oordeel dat uitsluitend vanwege het feit dat de Ontvanger de vordering niet pro se heeft ingediend maar als beslaglegger namens [V.], nadere eisen aan het bewijs van de vordering kunnen worden gesteld.
3.17 Nu vaststaat dat de Ontvanger beschikt over alle gegevens die de Curatoren - net als destijds Femis - voldoende achten om te kunnen verifiëren en voorts vaststaat dat die stukken op rechtmatige wijze in het bezit van de Ontvanger zijn gekomen, dient de vordering te worden toegewezen.
3.18 De mede gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring wordt ten aanzien van de hoofd-vordering niet toegewezen, omdat toewijzing zinledig is; immers, de behandeling van het verzet wordt geschorst zolang er geen onherroepelijke uitspraak over de hoofd-vor-dering voor handen is.
3.19 Als de in het ongelijk gestelde partij dienen de Curatoren in de kosten, gevallen aan de zijde van de Ontvanger, te worden veroordeeld.
4. De beslissing