ECLI:NL:RBBRE:2003:AO0996

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03 / 1107 WAO
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot vaststellen gedifferentieerde WAO-premie voor werkgevers

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 17 november 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen Brokx Schalken B.V. en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de gedifferentieerde WAO-premie voor het premiejaar 2003. Eiseres, Brokx Schalken B.V., heeft beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 25 november 2002, waarin de gedifferentieerde premie voor kleine werkgevers werd vastgesteld op 2,38%. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een gedifferentieerde premie is neergelegd in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank oordeelt dat de wijziging van het Besluit premiedifferentiatie WAO, die per 1 januari 2003 in werking trad, in strijd is met de wet, omdat deze wijziging de gedifferentieerde premie voor kleine werkgevers op nihil stelde, zonder dat hiervoor een wettelijke grondslag bestond. De rechtbank concludeert dat de wetgever heeft beoogd dat voor alle werkgevers een gedifferentieerde premie wordt berekend op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt het griffierecht aan eiseres vergoed en worden de proceskosten van eiseres vergoed door verweerder.

Uitspraak

03 / 1107 WAO RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Meervoudige kamer
UITSPRAAK
in de zaak van
Brokx Schalken B.V., gevestigd te Tilburg, eiseres,
gemachtigde mr. J.P.M. van Zijl,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoerings-instituut werknemers-verzekeringen (UWV Gak Amsterdam), verweerder.
1. Het procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 25 november 2002, inzake de vaststelling van de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2003.
Bij besluit van 23 mei 2003 heeft verweerder alsnog op het bezwaarschrift beslist (bestreden besluit).
Op basis van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit. Eiseres heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 oktober 2003, waarbij aanwezig waren de gemachtigde van eiseres en namens verweerder mr. C.J.M. Kluijtmans.
Belanghebbende [B.] is niet verschenen.
2. De beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 25 november 2002 heeft verweerder eiseres voor het premiejaar 2003 ingedeeld in de categorie kleine werkgevers. Gelet op de met ingang van 1 januari 2003 geldende regelgeving is daarmee voor het premiejaar 2003 de gedifferentieerde WAO-premie van 2,38% van toepassing geworden.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 januari 2003 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 25 november 2002 gehandhaafd. Daarbij is, samengevat, overwogen dat het
Besluit premiedifferentiatie WAO (Besluit PDI WAO) bij Besluit van 19 november 2002 tot wijziging van het Besluit PDI WAO in verband met het afschaffen van de geïndividualiseerde opslag of korting voor kleine werkgevers, gepubliceerd in Staatsblad 2002/585, met ingang van 1 januari 2003 ingrijpend is gewijzigd. Voor alle kleine werkgevers geldt ten gevolge van die wijziging een gelijk premiepercentage, het rekenpercentage 2,38 in 2003. In artikel 78, zesde lid, onder b, van de WAO wordt de opdracht gegeven om nadere regels te stellen omtrent de wijze waarop de opslag of korting op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt berekend. Dit is zodanig uitgewerkt in artikel 4a van het Besluit PDI WAO dat voor de kleine werkgevers vanaf 1 januari 2003 geen rekening wordt gehouden met het arbeidsongeschiktheidsrisico bij de vaststelling van het percentage van de gedifferentieerde WAO-premie. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze uitwerking voldoet aan de in artikel 78, zesde lid, onder b, van de WAO gegeven opdracht.
2.2 Eiseres heeft, samengevat, tegen het bestreden besluit aangevoerd dat artikel 4a van het Besluit PDI WAO, zoals dat vanaf 1 januari 2003 luidt, onverbindend is, omdat met die bepaling niet is voldaan aan de opdracht in artikel 78, zesde lid, van de WAO dat regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de opslag of korting door verweerder op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt berekend. Artikel 78, derde lid, van de WAO schrijft namelijk voor dat het rekenpercentage wordt verhoogd of verlaagd met een opslag of korting. Artikel 78, zesde lid, van de WAO laat de wijze waarop de opslag of korting door verweerder op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt berekend ter regeling over aan het Besluit PDI WAO. Sinds 1 januari 2003 vindt echter door de bepaling van artikel 4a van het Besluit PDI WAO voor kleine werkgevers ten onrechte geen verhoging of verlaging meer plaats en wordt met het arbeidsongeschiktheidsrisico ten onrechte geen rekening gehouden. Ter ondersteuning van haar standpunt stelt eiseres:
- dat een taalkundige uitleg van artikel 78, zesde lid, onder b, van de WAO, zich verzet tegen een gedifferentieerde premie die voor alle kleine werkgevers gelijk is.
- dat artikel 78, zesde lid, van de WAO de minister niet de bevoegdheid geeft om van de wet afwijkende regels te stellen.
- dat blijkens de parlementaire geschiedenis van de Wet pemba en uit de nota van toelichting bij het Besluit PDI WAO de wetgever indertijd uitdrukkelijk beoogd heeft dat de premie zou worden gedifferentieerd op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico;
- dat uit verschillende documenten blijkt dat de minister met de wijziging van het Besluit op korte termijn (per 1 januari 2003) de feitelijke afschaffing van de premiedifferentiatie beoogt, omdat de wijziging van de WAO (wet in formele zin) te lang zou duren; voorts blijkt dat de minister de noodzaak voor een wijziging van de wet wel ziet, maar niet wil toegeven.
Eiseres vordert op grond van het voorgaande primair dat de gedifferentieerde WAO-premie van eiseres voor 2003 op 0% gesteld dient te worden, subsidiair op 0,59% en meer subsidiair op 1,31%.
2.3 In artikel 78, eerste lid, van de WAO, voor zover hier van belang, is bepaald dat de gedifferentieerde premie door het UWV wordt geheven in een overeenkomstig dit artikel vastgesteld percentage van het loon dat, in het tijdvak waarover de betaling loopt, is genoten door de werknemer.
In het tweede lid is bepaald dat het UWV, onder goedkeuring van Onze Minister
a. voor de berekening van de gedifferentieerde premie een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage vaststelt, alsmede de periode waarover dit percentage zal gelden; en
b. b. voor de berekening van het rekenpercentage, bedoeld in onderdeel a, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk gemiddeld percentage vaststelt, alsmede de periode waarover dit percentage zal gelden.
Voorts is in de eerste zin van het derde lid van artikel 78 van de WAO bepaald dat het UWV elk jaar met ingang van 1 januari voor elke werkgever een opslag of korting vaststelt waarmee voor die werkgever het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde percentage wordt verhoogd respectievelijk verlaagd.
Het zesde lid bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld:
a. omtrent de wijze waarop het rekenpercentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het gemiddelde percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, worden vastgesteld;
b. omtrent de wijze waarop de in het derde of vierde lid bedoelde opslag of korting door het UWV op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt berekend; en
c. omtrent de percentages die op grond van dit artikel ten hoogste aan een werkgever in rekening mogen worden gebracht en omtrent de percentages die op grond van dit artikel ten minste aan een werkgever in rekening moeten worden gebracht.
De algemene maatregel van bestuur waarin een en ander is uitgewerkt is het eerder genoemde Besluit PDI WAO.
Bij besluit van 24 juni 2002 (Besluit gedifferentieerde premie WAO 2003, Stcrt. 2002, 125) heeft verweerder het rekenpercentage voor 2003 vastgesteld op 2,38% en de parameters vastgesteld met behulp waarvan de gedifferentieerde WAO-premie over het jaar 2003 zal worden berekend. De grens tussen kleine en grote werkgevers is vastgesteld op fl.795.000,-. De Minister heeft dit besluit goedgekeurd voor zover het de vaststelling van het rekenpercentage en het gemiddelde percentage betreft (Staatscourant 2002, 192).
Bij Besluit van 19 november 2002 (Staatsblad 2002, 585) is artikel 4a van het Besluit PDI WAO ingevoerd, waarin is bepaald dat de in artikel 78, derde lid, van de Wet bedoelde opslag of korting voor een kleine werkgever wordt vastgesteld op nihil.
Verweerder heeft op 16 december 2002 het Besluit gedifferentieerde premie WAO 2003 van 24 juni 2002 gewijzigd (Staatscourant 2002, 247) in die zin dat de grens tussen kleine en grote werkgevers wordt bepaald op fl.1.325.000,-. Verder zijn de vaststelling van de minimumpremie kleine werkgevers en van de maximumpremie kleine werkgevers vervallen.
2.4 De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of eiseres nog een belang heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift tegen het besluit van 25 november 2002.
Nu het beroep van eiseres tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb mede gericht is tegen het reële besluit van 23 mei 2003, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van het fictieve besluit. Het beroep van eiseres dient dan ook in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De regels zoals die tot 1 januari 2003 in het besluit PDI WAO voor grote en kleine werkgevers golden bepaalden dat de berekening van de opslag en de korting waren gebaseerd op het arbeidsongeschiktheidsrisico, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming is met het gestelde in artikel 78, derde en zesde lid, van de WAO.
De rechtbank stelt vast dat met de invoering van artikel 4a van het besluit PDI WAO per 1 januari 2003 de in artikel 78, derde lid, van de WAO bedoelde opslag of korting voor kleine werkgevers op nihil is gesteld. De rechtbank concludeert daaruit dat kleine werkgevers vanaf 1 januari 2003 niet langer een opslag of korting op hun gedifferentieerde premie krijgen die is gebaseerd op het arbeidsongeschiktheidsrisico binnen hun bedrijf.
Uit de nota van toelichting (paragraaf 2, artikel I, onderdeel B) van het Besluit van 19 november 2002 maakt de rechtbank op dat de invoering van artikel 4a van het besluit PDI WAO is gebaseerd op het Strategisch Akkoord van 3 juli 2002 waarin is overeengekomen dat per 1 januari 2003 de gedifferentieerde premie op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt afgeschaft voor kleine werkgevers. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is van opvatting is dat voor voornoemde afschaffing een wijziging van de wet niet nodig is en dat kan worden volstaan met een wijziging van het Besluit PDI WAO, omdat die bepalingen naar zijn mening voldoende ruimte bieden voor een wijziging van de wijze van premieberekening voor kleine werkgevers. De rechtbank verwijst in dit verband naar de brieven van de Minister van SZW van 28 januari 2003, SV/A&L/02/101001, aan de vaste commissie voor SZW en van 13 mei 2003, Tweede Kamer 22187, nr. 137.
Nu vanaf 1 januari 2003 voor kleine werkgevers de afschaffing van de gedifferentieerde premie op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico is neergelegd in artikel 4a van het besluit PDI WAO zal de rechtbank de vraag moeten beantwoorden of met deze wijziging de grenzen van de in artikel 78, zesde lid, onder b van de WAO, gegeven regelgevende bevoegdheid zijn overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres terecht aanvoert dat uit de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Wet Pemba slechts kan worden afgeleid dat de wetgever heeft bedoeld een stelsel in het leven te roepen waarbij voor werkgevers - en derhalve ook voor kleine werkgevers - een gedifferentieerde premie wordt berekend met vaststelling van een korting of opslag op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico. Zulks is ook vastgelegd in artikel 78, derde lid, van de WAO waaruit niet anders kan worden afgeleid dan dat verweerder elk jaar een opslag of een korting vaststelt waarmee het rekenpercentage van de gedifferentieerde premie wordt verhoogd respectievelijk wordt verlaagd. Uit artikel 78, zesde lid, onder b, van de WAO volgt vervolgens dat die opslag of korting wordt berekend op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico binnen het bedrijf. Bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit PDI WAO) worden alleen regels gesteld over de wijze waarop de opslag of korting door verweerder op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico worden berekend. De bevoegdheid in artikel 78, zesde lid, van de WAO om de wijze van premiedifferentiatie nader vast te stellen gaat echter naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat in het Besluit PDI WAO een opslag of korting op nihil kan worden gesteld waarmee kleine werkgevers - in afwijking van grote werkgevers - geen gedifferentieerde premie meer betalen gebaseerd op het arbeidsongeschiktheidsrisico binnen hun bedrijf. Daarmee zouden kleine werkgevers met weinig arbeidsongeschikten niet meer kunnen profiteren van een korting en kleine werkgevers met veel arbeidsongeschikten geen opslag meer krijgen hetgeen in strijd is met de tekst en de ratio van de bij de Wet Pemba ingevoerde gedifferentieerde premie in de WAO.
De rechtbank ziet noch in de tekst van artikel 78 WAO noch in de bedoeling van de wetgever zoals deze uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid, ruimte voor het door verweerder ingenomen standpunt dat geen sprake is van strijd met de in artikel 78, zesde lid, van de WAO gegeven opdracht als bij de vaststelling van de premie voor kleine werkgevers niet langer rekening wordt gehouden met het arbeidsongeschiktheidsrisico van de werkgever, in verband waarmee de opslag of korting op nihil kunnen worden gesteld. De afschaffing van de gedifferentieerde premie op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico voor kleine werkgevers behoeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook een wettelijke grondslag in een formele wet. Het is de rechtbank niet gebleken dat de formele wetgever inmiddels een ander standpunt terzake van de wijze van berekening van de premie voor kleine werkgevers heeft ingenomen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat de wijziging van de premieberekening voor kleine werkgevers door de invoering van artikel 4a van het besluit PDI WAO bij Koninklijk Besluit van 19 november 2002, Staatsblad 585, strijdig is met hetgeen de wetgever met betrekking tot de wijze van premieberekening voor werkgevers bedoeld heeft te bepalen in artikel 78 van de WAO. Dit kan slechts tot het oordeel leiden dat artikel 4a van het Besluit PDI WAO buiten toepassing dient te blijven.
2.5 Verweerder heeft bij het bestreden besluit gehandhaafd de in het primaire besluit vastgestelde premieberekening voor het jaar 2003 op basis van artikel 4a van het Besluit PDI WAO. Hetgeen hiervoor door de rechtbank is geconcludeerd leidt er toe dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van hetgeen door de rechtbank is overwogen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien zoals door eiseres is verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan verweerder om zich thans te beraden omtrent de wijze waarop de premieberekening dient plaats te vinden, rekening houdende met het standpunt van de rechtbank. Verweerder kan zich hieromtrent in een nieuw besluit op het bezwaarschrift uitlaten. Het feit dat eiseres en verweerder afspraken hebben gemaakt omtrent het instellen van hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep kan de rechtbank niet tot een ander oordeel brengen.
2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proces-kosten van eiseres, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vast-gesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de fictieve weigering;
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 232,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het UWV.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J.G.M. Wouters, C.J.M. Volkers en H.W.M. Pulskens, rechters, en door mr. J.G.M. Wouters, voorzitter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 november 2003.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: