ECLI:NL:RBBRE:2003:AO0666

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2000/03
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Janssen
  • mr. Veldhuizen
  • mr. De Kroon-Biewenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door messteek tijdens ruzie onder invloed van drugs

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 22 december 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op S.K. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 30 augustus 2003 ontstond er een ruzie tussen de verdachte en het slachtoffer, die onder invloed van paddo's verkeerde. De ruzie escaleerde toen het slachtoffer de vriend van de verdachte, T.K., een klap gaf. De verdachte, die boos werd, pakte een mes en stak het slachtoffer in de borst, wat leidde tot de dood van S.K. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er sprake was van noodweer en dat de verdachte geen opzet had om te doden. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn handelen, ook al verkeerde hij in een toestand van functionele bewustzijnsvernauwing door het gebruik van alcohol en speed. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er geen sprake was van voorbedachten rade, maar dat de doodslag wel bewezen was. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes jaar op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 1.072,67 te betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van het misdrijf en de impact op de nabestaanden, die met een groot verlies moesten omgaan.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer(s): 2000/03
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij op of omstreeks 30 augustus 2003 te Etten-Leur, althans in Nederland,
opzettelijk en met voorbedachten r[K.] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, die [K.] (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp in zijn (linker)borst en/of (linker)borststreek en/of borstkas
en/of hart en/of hartzakje en/of middenrif, althans bovenlichaam gestoken
en/of geprikt en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [K.] is
overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 30 augustus 2003 te Etten-Leur, opzettelijk [S.K. ] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [K.] met kracht met een mes in zijn borst gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [K.] is overleden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [K.] met voorbedachten rade heeft gedood, omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1. De bewijsmiddelen.
8.2. De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De raadsman heeft aangevoerd dat het opzet van verdachte niet gericht was op de dood van [S.K. ]. Ook heeft hij opgemerkt dat verdachte in een reflex heeft gehandeld en dat hij verkeerde in een toestand van functionele bewustzijnsvernauwing. Volgens de raadsman kan onder deze omstandigheden geen sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft zijn handelen niet kunnen overdenken en hij is niet in de mogelijkheid geweest om erbij stil te staan dat zijn handelen de dood van [K.] tot gevolg zou kunnen hebben, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat [K.] onder invloed van paddo's was en zich luidruchtig en wild gedroeg. Dit gedrag wekte de belangstelling van verdachte en zijn groepje vrienden, o[T.]ie [T.K.]. [K.] werd door deze laatste op zijn gedrag aangesproken. Daarbij heeft [K.] [T.] een klap gegeven. Dit wekte de woede van verdachte. Hij rende [K.] achterna. Deze maakte een trappende beweging, waarbij hij verdachte raakte tegen zijn borst. Verdachte heeft daarop zijn mes getrokken en geopend en hij heeft daarmee gestoken. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat verdachte zich, door [K.] met kracht met een mes in de borst te steken, welbewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij hem dodelijk zou treffen. Als verdachte op het moment dat hij [K.] met een mes in de borst stak in een toestand van functionele bewustzijnsvernauwing verkeerde, wil dat niet zeggen dat hij zich niet heeft kunnen en moeten realiseren wat de gevolgen van zijn handelen zouden kunnen zijn. Ook als hij in een reflex heeft gehandeld, zoals de raadsman heeft aangevoerd, betekent dat nog niet dat hij niet gedurende een hele korte tijd voor de duidelijke keuze heeft gestaan om wel of niet te doen wat er in hem opkwam en dat hij bij het maken van die keuze welbewust voorbij is gegaan aan de evidente risico's daarvan. Het is immers algemeen bekend dat zich in de borst kwetsbare organen bevinden, zoals hart en longen en dat een door een messteek toegebrachte verwonding van die organen onmiddellijk en in hoge mate levensbedreigend is.
Het staat vast dat verdachte vóór de confrontatie met [K.] alcohol en speed had gebruikt. Het effect van het gebruik van deze stoffen op het oordeelsvermogen, de agressieregulering en de impulsbeheersing is algemeen bekend. Voor zover het gebruik van deze stoffen van invloed is geweest op het handelen van verdachte, overweegt de rechtbank dat degene die zichzelf door het gebruik van dergelijke stoffen in een toestand brengt waarin hij niet langer adequaat kan reageren, naderhand niet met succes ter verdediging kan aanvoeren dat zijn oordeelsvermogen, zijn agressieregulering of zijn impulsbeheersing vertroebeld waren op het moment dat hij een misdrijf pleegde.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
De raadsman heeft namens verdachte een beroep op noodweer gedaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door het slachtoffer [K.] op zijn borst getrapt werd en dat hij daardoor geen lucht meer kreeg en op de grond viel. Volgens de raadsman kon verdachte op dat moment niet weglopen en heeft verdachte het slachtoffer [K.] toen in een reflex met een mes gestoken, uit vrees dat hij nog een keer door [K.] op zijn borst getrapt zou worden.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt in verband daarmee het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich tijdens de confrontatie met [K.] op diverse momenten uit de voeten had kunnen maken. Zo had hij bijvoorbeeld kunnen weglopen na het incident dat plaatsvond tussen [T.] en [K.]. Ook nadat hij naar eigen zeggen door [K.] op de borst getrapt was, had hij nog kunnen weglopen. Uit de zich in het dossier van de politie bevindende verklaringen, waaronder ook die van verdachte zelf, blijkt namelijk niet dat hij op de grond gevallen is na de trap die hij naar eigen zeggen van [K.] kreeg. Verdachte heeft pas ter terechtzitting en op duidelijk aangeven van zijn raadsman verklaard dat hij door de trap van [K.] is komen te vallen. Voor de stelling van de raadsman dat verdachte door de trap van [K.] gevallen is en dat hij daardoor in de feitelijke onmogelijkheid verkeerde om snel weg te komen, zijn in de ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen geen aanknopingspunten te vinden. Als verdachte werkelijk zou zijn gevallen als gevolg van de trap van [K.], had het voor de hand gelegen dat dit door hemzelf en door getuigen ten overstaan van de politie reeds zou zijn verklaard.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
Doodslag.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [S.K. ] door hem met een mes in de borst te steken. Misdrijven tegen het leven gericht behoren tot de ernstigste misdrijven die het wetboek van strafrecht kent. Een ander van het leven beroven is het meest vergaande wat aan die ander kan worden aangedaan en is onomkeerbaar.
[S.K. ] was pas 21 jaar en stond nog maar aan het begin van zijn leven op het moment dat hij door verdachte met een mes gestoken werd. Zijn dood betekent een groot verlies en een blijvend verdriet voor zijn familieleden, in het bijzonder voor zijn moeder. Zij zal door een moeizaam rouwproces moeten gaan waarbij zij er uiteindelijk in zal moeten zien te slagen om een en ander een plaats te geven in haar eigen leven. Als [K.] zou zijn overleden aan de gevolgen van een ziekte of als gevolg van een ongeval zou het al heel moeilijk zijn geweest voor de nabestaanden om dit te accepteren en te verwerken. Nu zijn dood het gevolg is van een ruzie om niets, zal dat nog veel moeilijker zijn.
Verdachte is slechts één keer eerder met justitie in aanraking gekomen en heeft bij die gelegenheid in het kader van een transactie een leerproject gevolgd. Dit eerdere contact met justitie vond plaats naar aanleiding van een mishandeling.
Dr. Boeykens, zenuwarts, heeft omtrent verdachte een psychiatrisch rapport opgemaakt. Hij is in dat rapport tot de conclusie gekomen dat verdachte ten tijde van de confrontatie met [K.] niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht moet worden. De rechtbank neemt die conclusie over en maakt die tot de hare.
Hoewel het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin op de dood van [K.] gericht was, neemt de rechtbank aan dat verdachte de trieste afloop van zijn confrontatie met [K.] niet daadwerkelijk gewild heeft. De rechtbank gelooft ook dat hij oprecht spijt heeft van hetgeen gebeurd is en dat het besef dat hij een ander mens gedood heeft ook voor hemzelf heel moeilijk is en dat dit besef hem nog lang zal achtervolgen. De rechtbank heeft hiermee bij de strafbepaling rekening gehouden. Ook heeft zij bij de strafbepaling de nog zeer jeugdige leeftijd van verdachte betrokken.
De officier van justitie heeft oplegging van een gevangenisstraf van acht jaar gevorderd, met aftrek van de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. Hij heeft deze eis gebaseerd op de impliciet primair tenlaste gelegde moord.
Om redenen als hiervoor reeds overwogen, acht de rechtbank moord niet bewezen. Zij zal daarom een substantieel lagere straf opleggen dan de straf die door de officier van justitie werd gevorderd. Zij is echter van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lagere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
12 De overwegingen omtrent onttrekking aan het verkeer.
De op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde onder verdachte inbeslaggenomen speed is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer omdat speed een harddrug is die onder de verbodsbepalingen van de Opiumwet valt.
13 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij M.J. [K.] heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van
€ 1.072,67 terzake van hetgeen is bewezen verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreekse schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Daarom kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van het slachtoffer M.J. [K.], nu verdachte jegens deze naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan deze door het bewezenverklaard strafbare feit is toegebracht.
14 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 91 en 287 van het wetboek van strafrecht en op artikel 13a van de Opiumwet.
15 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder het vermelde strafbare feit.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAAR.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf.
Zij verklaart verbeurd de onder 12 omschreven speed.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij M.J. [K.] toe en veroordeelt verdachte bij wijze van voorschot tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.072,67, te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering. (BP.06)
Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer M.J. [K.], te betalen een som geld ten bedrage van € 1.072,67, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van EENENTWINTIG DAGEN, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen. Indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, komt daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Janssen, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. De Kroon-Biewenga, rechters, in tegenwoordigheid van Klostermann, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 december 2003.