ECLI:NL:RBBRE:2003:AO0580
Rechtbank Breda
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Huurrecht geschil over gebruik en genot van gehuurde woning na beëindiging van samenwoning
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 17 december 2003, betreft het een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde over de ontruiming van een woning. De eiseres, die sinds 1981 huurster is van de woning, heeft samen met de gedaagde, met wie zij een affectieve relatie heeft gehad, sinds 1985 in de woning gewoond. De relatie is inmiddels verslechterd, en de eiseres heeft de gedaagde verzocht de woning te verlaten. De gedaagde heeft hieraan geen gehoor gegeven, wat heeft geleid tot de vordering van de eiseres om de gedaagde te ontruimen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet als medehuurder kan worden aangemerkt, aangezien hij niet geregistreerd is als medehuurder en er geen verzoek tot medehuurderschap is ingediend. De rechter heeft geoordeeld dat er geen grond is voor analoge toepassing van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, die alleen van toepassing zijn op gehuwden of geregistreerde partners. De rechter heeft ook overwogen dat de gedaagde geen recht heeft op het gebruik van de woning, omdat de eiseres als enige huurster wordt aangemerkt.
De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om de woning binnen acht weken na betekening van het vonnis te verlaten, met een dwangsom van €150 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van €50.000. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad. De rechter heeft de belangenafweging die de gedaagde heeft voorgesteld, niet gehonoreerd, omdat de eiseres een spoedeisend belang heeft aangetoond voor de ontruiming.