ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9894
Rechtbank Breda
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de voorzieningenrechter bij arbitrageovereenkomst en merkdepot te kwader trouw
In deze zaak, die op 3 december 2003 door de Rechtbank Breda is behandeld, gaat het om een kort geding tussen verschillende partijen, waaronder Ritec International Limited en Ritec Holland B.V. De eisers, bestaande uit twee natuurlijke personen en de vennootschap Ritec International, hebben vorderingen ingesteld tegen Ritec Holland, die hen beschuldigen van merkinbreuk en onrechtmatige daad. De voorzieningenrechter heeft op 3 december 2003 uitspraak gedaan na een zitting op 17 november 2003, waarin beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.
De kern van het geschil betreft de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, ondanks dat partijen een arbitrageovereenkomst hebben gesloten. De voorzieningenrechter oordeelt dat hij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen, omdat deze niet alleen op wanprestatie zijn gebaseerd, maar ook op merkinbreuk en onrechtmatige daad. De rechter stelt vast dat Ritec Holland haar merkdepots te kwader trouw heeft verricht, aangezien zij de merken RITEC en CLEARSHIELD heeft gedeponeerd zonder de vereiste toestemming van Ritec International.
De voorzieningenrechter heeft verschillende vorderingen van eisers toegewezen, waaronder de overdracht van merkregistraties en het staken van het gebruik van de handelsnaam RITEC door Ritec Holland. Tevens zijn er dwangsommen opgelegd voor het niet naleven van de veroordelingen. De rechter heeft geoordeeld dat Ritec Holland inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van eisers en dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door producten onder de naam ClearShield te verkopen die niet overeenkomen met de originele producten van Ritec International. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de termijn voor het instellen van een bodemprocedure is vastgesteld op drie maanden na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.