ECLI:NL:RBBRE:2003:AN8050
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst van werknemer in voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 10 november 2003 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer, die in voorlopige hechtenis was genomen. De verzoekster, Vriesveem B.V., stelde dat er gewichtige redenen waren voor ontbinding, met name een verandering van omstandigheden door het voorarrest van de werknemer. De werknemer, aangeduid als [verweerder], was sinds 1 januari 1988 in dienst en had zijn werkzaamheden altijd naar tevredenheid verricht. Hij was op 25 maart 2003 in voorarrest genomen op verdenking van een levensdelict, en Vriesveem had zijn loondoorbetaling geschorst.
De kantonrechter oordeelde dat zolang de werknemer niet schuldig was bevonden, er vanuit zijn onschuld moest worden gegaan. De kantonrechter wees erop dat het belang van de werknemer bij behoud van zijn baan, in het geval van een vrijspraak, zwaarwegend was. Vriesveem had niet aangetoond dat zij schade leed door de afwezigheid van de werknemer, en het argument van vertrouwensbreuk werd niet steekhoudend geacht. De kantonrechter concludeerde dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet kon worden toegewezen, omdat de omstandigheden niet in de risicosfeer van Vriesveem lagen en het belang van de werknemer zwaarder woog.
De beslissing van de kantonrechter was dat het verzoek van Vriesveem werd afgewezen en dat iedere partij de eigen proceskosten diende te dragen. Deze uitspraak benadrukt de bescherming van werknemersrechten, vooral in situaties waarin een werknemer in voorlopige hechtenis is genomen, en bevestigt de noodzaak om de onschuldpresumptie te respecteren.