ECLI:NL:RBBRE:2003:AN8050

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
10 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
276168 \ AZ 03-832
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst van werknemer in voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 10 november 2003 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer, die in voorlopige hechtenis was genomen. De verzoekster, Vriesveem B.V., stelde dat er gewichtige redenen waren voor ontbinding, met name een verandering van omstandigheden door het voorarrest van de werknemer. De werknemer, aangeduid als [verweerder], was sinds 1 januari 1988 in dienst en had zijn werkzaamheden altijd naar tevredenheid verricht. Hij was op 25 maart 2003 in voorarrest genomen op verdenking van een levensdelict, en Vriesveem had zijn loondoorbetaling geschorst.

De kantonrechter oordeelde dat zolang de werknemer niet schuldig was bevonden, er vanuit zijn onschuld moest worden gegaan. De kantonrechter wees erop dat het belang van de werknemer bij behoud van zijn baan, in het geval van een vrijspraak, zwaarwegend was. Vriesveem had niet aangetoond dat zij schade leed door de afwezigheid van de werknemer, en het argument van vertrouwensbreuk werd niet steekhoudend geacht. De kantonrechter concludeerde dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet kon worden toegewezen, omdat de omstandigheden niet in de risicosfeer van Vriesveem lagen en het belang van de werknemer zwaarder woog.

De beslissing van de kantonrechter was dat het verzoek van Vriesveem werd afgewezen en dat iedere partij de eigen proceskosten diende te dragen. Deze uitspraak benadrukt de bescherming van werknemersrechten, vooral in situaties waarin een werknemer in voorlopige hechtenis is genomen, en bevestigt de noodzaak om de onschuldpresumptie te respecteren.

Uitspraak

Zaaknr. : 276168 \ AZ 03-832
RECHTBANK BREDA
Sector Kanton - Locatie Bergen op Zoom
B E S C H I K K I N G in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte
aanspraakelijkheid VRIESVEEM B.V.,
verzoekster bij verzoekschrift, ingekomen ter
griffie op 13 augustus 2003, nader te
noemen "Vriesveem",
gemachtigde: dhr. J.C. Verwijs, Bureau voor
Arbeidsrecht, te Etten-Leur,
tegen
[verweerder], wonende te [woonplaats], aan
het adres [adres], thans verblijvende in het
Huis van Bewaring te Grave, Muntlaan 1,
verweerder, nader te noemen
"[verweerder]",
gemachtigde: mr. J.W. de Bruin te Oss.
1. Procesverloop
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties;
- het verweerschrift;
- de mondelinge behandeling van het verzoek ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2003, waarbij aanwezig waren namens Vriesveem de heer J.A.G. Broumels, hoofd administratie, bijgestaan door dhr. Verwijs, en mr. De Bruin.
De inhoud van voormelde stukken en van de ter zitting door dhr.Verwijs overgelegde pleitaantekeningen geldt hier als ingelast. Op die inhoud en hetgeen partijen overigens ter zitting hebben aangevoerd, wordt, voor zoveel nodig, hierna teruggekomen.
2. Inleiding
Het verzoekschrift van Vriesveem strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen, bestaande uit een verandering van omstandigheden.
In het verweerschrift concludeert [verweerder] primair tot afwijzing van het verzoek, en subsidiair, bij otnbinding van de arbeidsovereenkomst, toekenning van een passende vergoeding aan hem ten laste van Vriesveem.
3. Beoordeling
3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, danwel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud van de producties, het volgende vast:
- de thans 35-jarige [verweerder] is sedert 1 januari 1988 in dienst van Vriesveem, in de functie van vrieshuismedewerker tegen een salaris van € 1.848,00 bruto per maand;
- op 25 maart 2003 is [verweerder] in voorarrest genomen op verdenking van het plegen van een levensdelict; dit voorarrest duurt nog steeds voort;
- Vriesveem heeft nog gedurende enige tijd loon aan [verweerder] doorbetaald; inmiddels heeft zij de loondoorbetaling geschorst;
- [verweerder] heeft tenminste 10 jaar zijn arbeid naar tevredenheid van Vriesveem verricht.
3.2.
Vriesveem baseert haar verzoek op een verandering van omstandigheden, gelegen in onwettig verzuim van [verweerder] en het verlies van vertrouwen in hem als gevolg van commotie en krantenpublicaties.
3.3.
[verweerder] voert aan dat zijn verzuim niet onwettig is nu hij onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek en hierdoor onderworpen is aan door het Openbaar Ministerie uitgeoefende dwangmiddelen.
Het gestelde verlies van vertrouwen gaat voorbij aan de praesumptio innocentiae; zolang hij niet schuldig bevonden is, dient ervan uitgegaan te worden dat hij onschuldig is. Indien zijn arbeidsovereenkomst reeds nu zou worden ontbonden, zou hij -bij vrijspraak- nog extra schade ondervinden.
[verweerder] bestrijdt de noodzaak voor ontbinding op korte termijn en concludeert daarom tot afwijzing van het verzoek.
3.4.
Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld, is voor de kantonrechter voldoende vast komen te staan dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met één van de opzegverboden, genoemd in artikel 7: 685 van het Burgerlijk Wetboek.
3.5.
Vast staat dat [verweerder] sinds 25 maart 2003 geen arbeid meer verricht voor Vriesveem. De oorzaak van dit verzuim is kort na zijn arrestatie bekend geworden bij Vriesveem. Of dit verzuim nu als onwettig moet worden beschouwd of niet, de omstandigheden die hiertoe geleid hebben, liggen in ieder geval niet in de risicosfeer van Vriesveem. Echter, het argument van Vriesveem dat zij schade lijdt door de afwezigheid van [verweerder], is naar het oordeel van de kantonrechter niet steekhoudend, nu zij ingevolge artikel 7: 627 BW geen loon is verschuldigd over de periode dat [verweerder] geen werkzaamheden voor haar verricht. Wat betreft de werkzaamheden van [verweerder] heeft zij de mogelijkheid deze door een andere (tijdelijke) kracht te laten vervullen. Een dubbele financiële belasting is dan ook niet aan de orde, zodat de kantonrechter van oordeel is dat Vriesveem niet heeft aangetoond dat zij schade lijdt als gevolg van de afwezigheid van [verweerder]. Het belang van Vriesveem bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan dan ook niet gelegen zijn in het beperken van de schade.
Wat betreft de gestelde vertrouwensbreuk oordeelt de kanrechter als volgt.
Denkbaar is dat door de recente gebeurtenissen commotie onder de werknemers van Vriesveem is ontstaan. Vooropgesteld dient echter te worden dat [verweerder] in voorarrest zit en dat vooralsnog niet is bewezen dat hij het hem ten laste gelegde misdrijf heeft gepleegd. De kantonrechter neemt geen plaats op de stoel van de strafrechter en houdt rekening met de mogelijkheid dat [verweerder] op enig moment kan worden vrijgesproken. Het gaat naar het oordeel van de kantonrechter te ver dat hij in dat geval ook geen werk meer zou blijken te hebben, temeer nu hij al zo lang bij Vriesveem in dienst is en het overgrote deel van zijn dienstverband naar tevredenheid heeft gefunctioneerd.
Het belang van Vriesveem bij een spoedige beëindiging van het dienstverband is naar het oordeel van de kantonrechter niet aangetoond en weegt niet op tegen het belang van [verweerder] dat de situatie opnieuw wordt bezien tegen de tijd dat hij zou vrijkomen. Niet uit te sluiten valt dan dat op die termijn de heftigste emoties zijn bedaard en de daarmee samenhangende bezwaren van (de medewerkers van) Vriesveem zullen zijn weggeëbd. Het verzoek van Vriesveem zal dan ook worden afgewezen.
4. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten op na te melden wijze te compenseren.
5. Beslissing
De kantonrechter:
- wijst het verzoek van Vriesveem af;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.