ECLI:NL:RBBRE:2003:AL1765

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
7 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/070195-03
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Bakx
  • J. de Beukelaer
  • K. Kockx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van opsporingsambtenaren bij betreding van een woning onder de Opiumwet

In deze zaak, behandeld door de politierechter op 7 juli 2003, stond de verdachte terecht in verband met de Opiumwet. De politierechter oordeelde over de rechtmatigheid van de betreding van de woning door opsporingsambtenaren. De politie had de woning betreden op basis van meldingen en had een penetrante hennepgeur waargenomen. De politierechter stelde vast dat de bevoegdheid om de woning te betreden volgens artikel 9 van de Opiumwet impliceert dat opsporingsambtenaren toegang hebben tot alle kamers in de woning, zelfs door het forceren van een deur. Echter, het zoekend rondkijken naar voor inbeslagneming vatbare zaken omvat niet het openen van kastdeuren of het bekijken van de inhoud van tassen. Dit werd beschouwd als een doorzoeking, waarvoor geen wettelijke basis bestond.

De politierechter concludeerde dat de gevonden softdrugs onrechtmatig waren verkregen, omdat de doorzoeking niet door een daartoe bevoegde autoriteit was uitgevoerd. De bekennende verklaring van de verdachte was ook verkregen na confrontatie met de gevonden drugs, waardoor deze verklaring niet als bewijs kon worden gebruikt. Gezien het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

De uitspraak benadrukt de grenzen van de bevoegdheden van opsporingsambtenaren en de noodzaak om de rechten van verdachten te waarborgen, vooral in zaken die de Opiumwet betreffen. De politierechter wees erop dat de politie in deze zaak in strijd met de wet had gehandeld, wat leidde tot de uitsluiting van het bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING
Parketnummer: 02/070195-03
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in de bovengenoemde rechtbank, op 7 juli 2003 .
Tegenwoordig: mr. Bakx, politierechter,
mr. De Beukelaer, officier van justitie, en
Kockx, griffier.
De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres] in [woonplaats].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig, Mr. Drs. G.A.C. Beckers, advocaat te Stein.
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
De politierechter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
1. een uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte d.d. 2 juni 2003.
2. het proces-verbaal nr. PL2012/03-006086 van de politie regio Midden en West Brabant, district Bergen op Zoom, met alle daarin opgenomen processen-verbaal, alle bijlagen en alle overige daarin opgenomen en daarbij behorende stukken;
De verdachte verklaart ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, het volgende:
Ik ben eigenaar van een coffeeshop, die gedoogd wordt door de gemeente. Normaal sla ik niet zoveel op, maar omdat mijn leverancier op vakantie ging heb ik meer ingekocht. Ik had ook kleinere hoeveelheden kunnen kopen bij een growshop maar ik kon een mooi prijsje krijgen, de inkoopprijs bedroeg 2800 Euro per kilo.
De officier van justitie voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan de politierechter over.
De raadsman voert het woord tot verdediging en voert daartoe, zakelijk weergegeven, aan:
Het Ministerie van Justitie heeft de kweek, niet de bevoorrading als prioriteit gesteld. De politie ging er vanuit dat er een illegale hennepkwekerij in de woning aanwezig was. De woning werd betreden en men rook een hennepgeur. Er werden kasten en tassen geopend. Met de machtiging die zij hadden mochten zij zoekend rondkijken, niet doorzoeken. Er is in strijd met de wet gehandeld en daarmee moet dit bewijs uitgesloten worden omdat het onrechtmatig verkregen is.
Daarnaast ben ik van mening dat de eis van de officier van justitie geheel voorbij gaat aan de hoedanigheid van de verdachte. Hij is een coffeeshophouder, maar omdat de bevoorrading niet is geregeld wordt hij behandeld als ieder ander. De enige passende reactie hierop is van economische aard.
De officier van justitie repliceert en voert, zakelijk weergegeven, aan:
De politie gaat af op meldingen en zijn in het kader van de Opiumwet binnengetreden. Zij ruiken een penetrante hennepgeur. Zij mogen hun handen gebruiken, een deur forceren gaat inderdaad wel wat ver maar met de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 28 mei 1985 (NJ 1985, 822, Cocaïne in het keukenkastje) in het achterhoofd ben ik van mening dat de politie rechtmatig gehandeld heeft. De verdachte is al eens met een geldboete gewaarschuwd, daarom is de werkstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf wel een passende reactie.
De raadsman van verdachte dupliceert en voert, zakelijk weergegeven, aan:
De uitspraak van de Hoge Raad was onder het oude regime, ernaar verwijzen is dus niet mogelijk. Een kwekerij zoek je nou eenmaal niet in een kast.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven. De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS
RECHTDOENDE beslist de politierechter als volgt.
1 Inhoud van de tenlastelegging.
Overeenkomstig de dagvaarding.
2 Vrijspraak.
Uit de processtukken blijkt dat de softdrugs zijn gevonden na opening van een niet afgesloten deur van een kast in de slaapkamer. De weed zat in shopper-tassen die in de kast stonden en de plakken hash werden gevonden op de planken van de kast. Na het vinden van de drugs is contact gezocht met de officier van justitie.
De politierechter is van oordeel dat de bevoegdheid om ingevolge artikel 9 Opiumwet de woning te betreden impliceert dat de opsporingsambtenaren toegang hebben tot alle kamers in die woning, desnoods -zoals in casu is gebeurd- door de toegangsdeur naar een (slaap)kamer te forceren. Deze betredingsbevoegdheid omvat mede het zoekend rondkijken naar voor inbeslagneming vatbare zaken. Tot dit zoekend rondkijken behoort naar het oordeel van de politierechter evenwel niet het openen van een kastdeur en het bekijken van de inhoud van tassen die in die kast staan. Dit zijn doorzoekingsactiviteiten. Deze doorzoeking heeft niet door een daartoe bevoegde autoriteit plaatsgevonden. Het bewijs in de vorm van de gevonden softdrugs is daarom onrechtmatig verkregen en dient ingevolge artikel 359a, eerste lid, aanhef en onder b, Sv, buiten beschouwing te worden gelaten.
Nu de bekennende verklaring van verdachte slechts is verkregen nadat hij met de gevonden softdrugs werd geconfronteerd, kan deze verklaring evenmin aan het bewijs meewerken.
Aldus ontbreekt voldoende wettig en overtuigend bewijs en zal verdachte van het hem tenlastegelegde worden vrijgesproken
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.