ECLI:NL:RBBRE:2003:AF6978

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
002311-02
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van den Heuvel
  • J. Pellikaan
  • R. Luijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een motorvoertuig

Op 8 april 2003 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in de zaak tegen R. B., die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft de gedingstukken en het verweer van de verdachte en zijn raadslieden in overweging genomen. De verdachte werd ervan beschuldigd op 22 november 2002 in Alphen-Chaam, met opzet een slachtoffer te hebben achtervolgd en aangereden met een jeep, met de intentie om deze van het leven te beroven. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot moord, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte de poging tot doodslag wel bewezen, gezien de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De rechtbank baseerde haar oordeel op forensisch bewijs, waaronder sporen op de jeep en letsel aan het slachtoffer, dat niet overeenkwam met de door de verdediging geschetste alternatieve scenario's. De rechtbank concludeerde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het slachtoffer ernstig letsel zou oplopen, wat ook daadwerkelijk gebeurde. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en ontzegde hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, zowel fysiek als psychisch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer: 002311-02
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
B., R.,
geboren op te,
wonende te,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, het Huis van Bewaring Koning Willen II te Tilburg,
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadslieden.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij op of omstreeks 22 november 2002 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en (al dan
niet) met voorbedachten rade slachtoffer van het leven te beroven, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en (al
dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, met een auto (jeep) die slachtoffer
heeft achtervolgd en/of achterna gereden en/of die slachtoffer met onverminderde
en/of hoge, althans enige snelheid is genaderd en/of op die slachtoffer is
ingereden, althans die slachtoffer heeft aangereden en/of over die slachtoffer is
gereden en/of niet (tijdig) heeft geremd en/of niet (tijdig) is gestopt,
althans dat/zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2002 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam,
althans in het arrondissement Breda, althans in Nederland aan een persoon
genaamd slachtoffer, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken rug
en/of meerdere schaafwonden en/of bloeduitstortingen), heeft toegebracht, door
deze opzettelijk:
- met een auto (jeep/terreinwagen) die slachtoffer te achtervolgen, althans
achterna te rijden en/of
- met hoge, althans met onverminderde, althans met enige snelheid die slachtoffer
te naderen en/of
- (tegen) die slachtoffer aan te rijden en/of
- die slachtoffer te overrijden en/of
- niet (tijdig) te remmen en/of te stoppen, althans het/zijn voertuig tot
stilstand te brengen;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2002 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig
met een auto (jeep) meerdere, althans een perso(o)n(en)/jongen(s), althans
slachtoffer, heeft achtervolgd/achterna gereden en/of die perso(o)n(en) en/of
die slachtoffer met onverminderde en/of hoge, althans enige snelheid is genaderd
en/of op die slachtoffer is ingereden, althans die slachtoffer heeft aangereden en/of
over die slachtoffer is gereden, althans niet (tijdig) heeft geremd en/of niet
(tijdig) is gestopt, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat
slachtoffer zwaar lichamelijk letsel, te weten (een gebroken rug en/of meerdere
schaafwonden en/of bloeduitstortingen), heeft bekomen, althans zodanig
lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de
uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan;
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor.
Verdachte is primair poging tot moord ten laste gelegd. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg gepoogd heeft slachtoffer van het leven te beroven. De voorhanden zijnde bewijsmiddelen bieden onvoldoende aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat verdachte een dergelijk wilsbesluit heeft genomen.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot moord.
7.2 Hetgeen bewezen is.
Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
Primair
op 22 november 2002 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk slachtoffer van het leven te beroven, met dat opzet met een auto (jeep) die slachtoffer heeft achtervolgd en achterna gereden en die slachtoffer met enige snelheid is genaderd en die slachtoffer heeft aangereden en over die slachtoffer is gereden en niet tijdig heeft geremd en niet tijdig is gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Namens verdachte heeft de verdediging ter terechtzitting aangevoerd dat er een alternatief scenario te schetsen valt dat past bij de constateringen van de politie, het letsel en de getuigenverklaringen. Volgens de verdediging zou het letsel eveneens te verklaren zijn door het tegen een boom aanlopen door het slachtoffer. Daarbij wordt onder meer aangevoerd dat de bevindingen uit de technische rapportages onvoldoende zijn om tot de conclusie te komen dat slachtoffer door de door verdachte bestuurde jeep is overreden. De verdediging acht het scenario dusdanig aannemelijk dat verdachte van het hem ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden.
Naar het oordeel van de rechtbank treft het verweer geen doel. De rechtbank wijst er in dit verband op dat blijkens het proces-verbaal van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek (hierna: FTO) op de voor- en onderzijde van de cardanklok van de vooras van de jeep een contactspoor aanwezig was dat een ribbelspoor vertoonde. Voorts heeft FTO op de onderzijde van de cardanklok van de achteras veegsporen die een ribbelprofiel vertoonden geconstateerd en werd op de achterzijde van de cardanklok een fragment van een contactspoor van vermoedelijk ribstof waargenomen. Tenslotte zaten op de achterbumper aan de rechteronderzijde veeg/contactsporen die een ribbelprofiel vertoonden. Volgens FTO kunnen deze kledingsporen veroorzaakt zijn door het ribstof jack van het slachtoffer.
Op de onderzijde van de eerste uitlaatdemper heeft FTO een schroeivlek bestaande uit een residu van verbrand- en gesmolten materiaal geconstateerd en op de uitlaatpijp direct achter de uitlaatdemper was eveneens residu van verbrand en gesmolten materiaal aanwezig. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft vervolgens een textiel-, werktuigsporen en chemisch onderzoek verricht. Blijkens een rapportage van het NFI d.d. 21 maart 2003, waarin de bevindingen van de voornoemde onderzoeken zijn samengevat, betreft het gesmolten materiaal op de uitlaatdemper van de auto polyethyleentereftalaat (PET). Voorts zijn onder andere de elementen broom, antimoon en titaandioxide aangetroffen in het gesmolten materiaal, alsmede een textielachtige structuur. De trainingsbroek van het slachtoffer is eveneens gemaakt van PET en tevens zijn daarin broom, antimoon en titaandioxide aangetroffen. Tenslotte heeft het NFI vastgesteld dat de beschadigingen in de trainingsbroek van het slachtoffer en de smeltplekken op de uitlaatdemper van de auto van verdachte overeenkomsten vertonen in onderlinge afstand, oriëntatie, contouren en enkele onregelmatigheden. Volgens het NFI komt de combinatie van de bevindingen geheel overeen met de verwachting wanneer de trainingsbroek van het slachtoffer in contact is geweest met de hete uitlaatdemper van de auto van verdachte en is de combinatie van bevindingen bijzonder toevallig en tegen de verwachting in als een willekeurig ander voorwerp dan de trainingsbroek van het slachtoffer in contact is geweest met de uitlaatdemper.
Op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen van FTO en het NFI is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat verdachte over het slachtoffer heen is gereden. Het door de verdediging geschetste scenario geeft geen uitleg aan de hiervoor weergegeven technische sporen.
Overigens heeft ook de behandelend orthopedisch chirurg in een brief d.d. 20 maart 2003 aan de officier van justitie aangegeven dat het door hem geconstateerde letsel aan de wervelkolom van het slachtoffer niet past bij het door de verdediging geschetste scenario.
Het overige door de verdediging aangevoerde vindt zijn weerlegging in de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en behoeft derhalve geen bespreking.
Voorts overweegt de rechtbank het volgende op.
Voor het bewijs van de ten laste gelegde poging tot doodslag is opzet op de dood vereist, hetgeen impliceert de aanwezigheid van een wilselement en een kenniselement in één van de gradaties die in de rechtspraktijk worden erkend.
De ondergrens wordt daarbij gevormd door het 'voorwaardelijk opzet', oftewel het willens en wetens c.q. bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat het gevolg zal intreden door de ten laste gelegde handelingen.
Verdachte heeft met een jeep in het donker op oneffen terrein met enige snelheid achter het slachtoffer aan gereden. Het slachtoffer dat rennend trachtte te ontkomen. Verdachte is hierbij zelfs door een aantal hagen gereden. Door aldus te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toe genomen dat het slachtoffer aangereden zou kunnen worden, hetgeen ook is gebeurd, en als gevolg daarvan dodelijk verwond zou kunnen raken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewijsmiddelen voldoende zijn om de bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag te kunnen dragen.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
Primair
Poging tot doodslag.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf en maatregel behoren te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Op 22 november 2002 heeft het slachtoffer met zijn voetbalclub deelgenomen aan een “dropping”. Hij is met zijn teamgenoten in de avonduren in de bossen van Alphen afgezet.
Verdachte, die op dezelfde dag met een aantal mannen is gaan jagen, heeft op zeker moment te horen gekregen dat er inbrekers of stropers zouden zijn op een landgoed in de bossen van Alphen. Verdachte is met zijn jeep onmiddellijk naar het betreffende landgoed gereden. Aldaar heeft hij een groepje personen zien rennen, waarna hij met zijn jeep achter hen aan is gaan rijden.
Verdachte heeft het groepje, waaronder het slachtoffer, opgejaagd. Op enig moment heeft het slachtoffer zich van het groepje afgesplitst, waarna verdachte hem is blijven achtervolgen en uiteindelijk heeft overreden. Het slachtoffer heeft hierdoor zeer ernstig letsel opgelopen.
De rechtbank beschouwt het gebeurde als een zeer ernstig strafbaar feit.
Door aldus te handelen heeft verdachte het slachtoffer niet alleen ernstig lichamelijk letsel toegebracht, maar ook enorme angst bij hem veroorzaakt.
Door aldus te handelen heeft verdachte groot fysiek en psychisch leed veroorzaakt bij het slachtoffer. Het is nog maar de vraag hoe lang het zal duren voordat het slachtoffer zowel psychisch als fysiek helemaal hersteld zal zijn.
Voorts brengt dit soort feiten grote maatschappelijke onrust teweeg.
De officier van justitie heeft voor poging tot moord een gevangenisstraf van drie jaar gevorderd. Voorts is de officier van justitie van oordeel dat verdachte de bevoegdheid om een motorvoertuig te besturen, voor een periode van twee jaar ontzegd dient te worden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder, echter niet recent, met justitie in aanraking is geweest in verband met een dodelijk verkeersongeval.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het rapport van Kentron d.d. 19 maart 2003, waarin Kentron adviseert een deels voorwaardelijke straf gecombineerd met een werkstraf op te leggen.
De rechtbank ziet, gelet op de ernst van het feit, geen ruimte voor een werkstraf.
De rechtbank acht, gelet op de aard en ernst van het ten laste gelegde feit, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Een deel daarvan zal zij voorwaardelijk opleggen. Enerzijds wordt daarmee de ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking gebracht, anderzijds wordt deze strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Nu verdachte zijn auto op bijzonder onverantwoorde wijze heeft gebruikt, zal de rechtbank verdachte tevens de maatregel van ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen.
12 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 91 en 287 van het wetboek van strafrecht en de artikelen 179a en 188 van de Wegenverkeerswet 1994.
13 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder primair als poging tot moord is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG MAANDEN.
Zij beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte groot ZES MAANDEN niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Zij ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van ÉÉN JAAR.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel, voorzitter, mr. Pellikaan en mr. Luijks, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Tafazzul en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 april 2003.