ECLI:NL:RBBRE:2003:AF2962
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen beslissing van de officier van justitie inzake verkeerssanctie
In deze zaak heeft betrokkene beroep aangetekend tegen een beslissing van de officier van justitie, die op 31 mei 2002 een eerder beroep ongegrond verklaarde. Betrokkene ontving de bekeuring pas vijf maanden na de gedraging, wat het voor hem moeilijk maakte om te achterhalen wie van de vennoten van de vennootschap onder firma de auto had gebruikt. De officier concludeerde dat de besloten vennootschap als kentekenhouder aansprakelijk was voor de gedraging, ongeacht de vertraging in de kennisgeving van de bekeuring.
De kantonrechter heeft het beroep van betrokkene ontvankelijk verklaard, maar oordeelde dat het onduidelijk was wie de overtreding had begaan. De officier had in de officiële stukken niet duidelijk gemaakt welke rechtspersoon verantwoordelijk was voor de gedraging. Hierdoor was het voor de kantonrechter niet mogelijk om de aansprakelijkheid vast te stellen. De kantonrechter heeft daarom de beslissing van de officier vernietigd en het beroep van betrokkene gegrond verklaard.
De kantonrechter heeft bepaald dat het bedrag dat door betrokkene op grond van artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) was betaald, aan hem moet worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door mr. W.E.M. Verjans op 2 januari 2003, in aanwezigheid van de griffier. Aangezien de opgelegde sanctie minder dan € 70,00 bedroeg, was hoger beroep tegen deze beslissing in beginsel niet mogelijk.