ECLI:NL:RBBRE:2002:AF0777

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
19 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
240688 \ OV VERZ 02-1860
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om tijdelijk en definitief gebruik van de woning na beëindiging van de gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Breda op 19 november 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen, aangeduid als verzoeker en verweerster, die sinds eind 1992 een gezamenlijke huishouding voerden. De relatie tussen hen is begin augustus 2002 beëindigd, waarna de verweerster de woning heeft verlaten. De verzoeker, die lijdt aan de ziekte van Parkinson, heeft verzocht om het definitieve gebruik van de woning, terwijl de verweerster heeft verzocht om het gebruik van de woning met uitsluiting van de verzoeker. De verzoeker heeft aangegeven dat hij tijdelijk in de woning wil blijven wonen totdat hij een aangepaste woning kan verkrijgen. De verweerster heeft echter betoogd dat zij recht heeft op de woning, aangezien zij deze al 20 jaar bewoont en financieel in staat is om de huur te betalen. De kantonrechter heeft in zijn overwegingen de belangen van beide partijen afgewogen en besloten dat het definitieve gebruik van de woning aan de verweerster wordt toegewezen met ingang van 1 maart 2003. Voor de periode van 1 december 2002 tot 1 maart 2003 is een tijdelijke 'op-en-af'-regeling vastgesteld, waarbij beide partijen om de beurt de woning kunnen gebruiken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat iedere partij zijn eigen kosten draagt en heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton - locatie Bergen op Zoom
B E S C H I K K I N G in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 6 september 2002,
nader te noemen "[verzoeker]",
gemachtigde: mr. H. Weinans, advocaat te Roosendaal,
tegen
[verweerster],
wonende te [adres], doch feitelijk verblijvend op wisselende adressen,
verweerster,
nader te noemen "[verweerster]",
gemachtigde: mw. mr. D.R.E. van Wezel, advocaat te Roosendaal.
1. Procesgang
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de mondelinge behandeling van het verzoek ter terechtzitting van 1 oktober 2002, waarbij aanwezig waren [verzoeker], bijgestaan door mr. Weinans en [verweerster], bijgestaan door mr. Van Wezel;
- de brief van mr. Weinans d.d. 6 november 2002;
- de fax van mr. Van Wezel d.d. 8 november 2002.
De inhoud van genoemde stukken -alsmede van de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota van mr. Van Wezel- geldt hier als ingelast. Op die inhoud -en hetgeen overigens ter zitting is aangevoerd- wordt voor zover nodig hierna ingegaan.
2. Geschil
[verzoeker] heeft zich tot de kantonrechter gericht met het verzoek te bepalen dat hij -met uitsluiting van [verweerster]- nog zes maanden mag blijven wonen in de woning aan de [adres] en dat [verweerster] met een bedrag van € 300,00 per maand bijdraagt in de betaling van de voor voornoemde woning verschuldigde maandelijkse huur;
[verweerster] heeft zich gemotiveerd verweerd tegen het verzoek van [verzoeker] en heeft bij tegeneis de kantonrechter verzocht te bepalen dat [verweerster] -met uitsluiting van [verzoeker]- de betreffende woning nog zes maanden mag bewonen en dat tevens het definitief gebruik van de woning aan haar wordt toegewezen na afloop van de periode van zes maanden.
3. Beoordeling
3.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
- [verzoeker] en [verweerster] voeren sedert eind december 1992 een gezamenlijke huishouding in de woning aan de [adres], één en ander ingevolge een samenlevingsovereenkomst;
- omstreeks begin augustus 2002 is de samenleving als gevolg van een verstoring van de relatie beëindigd en heeft de vrouw haar intrek genomen afwisselend bij haar zoon in Roosendaal en haar zoon in Culemborg;
- [verzoeker] is blijven wonen in de woning aan de [adres];
- per brief van 5 september 2002 is door [verzoeker] de samenlevingsovereenkomst opgezegd.
3.2
Ter terechtzitting heeft [verzoeker] aangegeven dat hij vanwege de ziekte van Parkinson niet lang meer in staat zal zijn om zelfstandig in de onderhavige woning te blijven wonen. Hij is druk doende om middels een urgentieverklaring op korte termijn een aangepaste woning te verkrijgen. Als gevolg hiervan heeft hij geen belang meer bij zijn aanvankelijke verzoek om het definitieve gebruik van de woning toegewezen te krijgen. Hij wenst echter wel totdat hij vervangende woonruimte heeft, aan de [adres] te blijven wonen. Nu hij zelf uit Zeeland komt stelt hij niet over alternatieve woonruimte in de omgeving van Roosendaal te beschikken waar hij tijdelijk zijn intrek zou kunnen nemen. Daarnaast is het voor hem van belang dat hij in de buurt van Roosendaal blijft, gezien het frequente contact dat hij heeft met zijn huisarts en met de specialist in verband met zijn ziekte. Volgens [verzoeker] is [verweerster] wel in staat om tijdelijk alternatieve woonruimte te betrekken, aangezien zij daarin sinds begin augustus 2002 is geslaagd.
Aangezien [verzoeker] over onvoldoende inkomsten beschikt om aan zijn (huur)verplichtingen te kunnen voldoen, verzoekt hij te bepalen dat [verweerster] een deel van de huurpenningen dient te betalen.
De gemachtigde van [verzoeker] vindt de bij pleitnota ingediende tegeneis van [verweerster] processueel niet juist en maakt daar bezwaar tegen.
3.3
[verweerster] voert aan dat zij uit angst en derhalve niet vrijwillig de woning in augustus 2002 heeft verlaten. Zij meent dat zij de meeste aanspraken kan maken op de woning, aangezien zij deze al 20 jaar bewoont. [verzoeker] is sinds 10 jaar mede-huurder. [verweerster] zegt de woning financieel op te kunnen brengen, zoals zij dat ook vòòr de samenleving met [verzoeker] heeft gedaan. Volgens [verweerster] zijn de mogelijkheden voor haar om alternatieve woonruimte te betrekken -alhoewel ze daar tot nu toe in is geslaagd- vanwege uiteenlopende redenen, beperkt. Zij is van mening dat [verzoeker] ook alternatieve woonruimte kan vinden, bijvoorbeeld bij zijn alleenstaande zus in Delft. Nu [verweerster] reeds enkele maanden alternatieve woonruimte heeft betrokken, vindt zij het redelijk dat [verzoeker] daartoe ook overgaat, zodat zij de woning aan de [adres] kan bewonen. Volgens [verweerster] kan het nog wel maanden duren voordat [verzoeker] een aangepaste woning van de woningstichting krijgt toegewezen. Zij wil daar niet op wachten en wenst een uitspraak van de kantonrechter ten aanzien van het tijdelijke en definitieve gebruik van de onderhavige woning. Als compromis kan zij zich vinden in een zogenaamde tijdelijke 'op-en-af'-regeling, in die zin dat partijen om de beurt -tot de datum van de toewijzing van het definitieve woongenot- het gebruik van de woning krijgen.
Voor een geldelijke bijdrage in de kosten als [verzoeker] in de woning verblijft, ziet [verweerster] geen gronden, nu zij aanvoert dat [verzoeker] zijn eigen vermogen hiertoe kan aanspreken en nu zij zelf vanwege de alternatieve woonruimte ook extra kosten moet maken.
3.4
Ter terechtzitting heeft de kantonrechter reeds kenbaar gemaakt dat hij het bezwaar van [verzoeker] tegen de tegenvordering afwijst, aangezien door het op deze wijze indienen van een tegeneis de beginselen van een goede procesorde niet worden geschonden.
3.5
De kantonrechter overweegt als volgt.
Ten aanzien van het definitieve gebruik van de woning zijn partijen het erover eens dat dit aan [verweerster] toekomt. Gezien het tijdverloop vanaf het indienen van het verzoek -begin september 2002- en het feit dat beide partijen spreken over een tijdelijke periode van zes maanden, zal het definitieve gebruik van de woning aan [verweerster] met ingang van 1 maart 2003 worden toegewezen.
3.6
Ten aanzien van het tijdelijke gebruik van de woning dient in het kader van deze procedure een belangenafweging plaats te vinden om te beoordelen wie van partijen het meeste recht heeft op het gebruik van de woning, waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van partijen om alternatieve woonruimte te betrekken.
Nu het voor beide partijen lastig, doch niet onmogelijk blijkt te zijn om alternatieve woonruimte te vinden, heeft de kantonrechter ter terechtzitting als compromis uitdrukkelijk de mogelijkheid van een zogenaamde 'op-en-af'-regeling besproken, waarbij partijen bij toerbeurt, met uitsluiting van de ander, gedurende enige tijd in de woning verblijven. Aan de ene kant spelen aan de zijde van [verzoeker] de medische problemen die het voor hem wellicht lastiger maken de woning aan de [adres] te verlaten, doch hierop moet ingespeeld kunnen worden. Aan de andere kant heeft [verzoeker] sinds het vertrek van [verweerster] in augustus 2002 het woongenot van de woning gehad en zou het niet redelijk zijn als er alleen van de zijde van [verweerster] inspanningen worden verricht in verband met het vinden van alternatieve woonruimte. Hierbij wordt rekening gehouden met het gegeven dat [verweerster] ook reeds vòòr de samenleving de woning bewoond heeft en dat aan haar, zoals hierboven onder rechtsoverweging 3.5 is overwogen, het definitieve gebruik van de woning zal worden toegewezen.
Aanvankelijk is deze zaak aangehouden tot 8 november 2002 teneinde te bezien of [verzoeker] erin is geslaagd om een aangepaste woning via de woningstichting te betrekken. Nu dit (nog) niet blijkt te zijn gelukt, ziet de kantonrechter geen soulaas in een nadere aanhouding van de zaak en zal hij de 'op-en-af'-regeling voor de tijdelijke situatie -te weten van 1 december 2002 tot 1 maart 2003- ingang laten vinden. Met dien verstande dat iedere partij, met uitsluiting van de ander, gedurende een periode van 14 dagen het gebruik van de woning krijgt, te beginnen met [verweerster].
3.7
Gezien deze regeling, die ertoe leidt dat iedere partij gedurende de betreffende periode zijn eigen kosten draagt, ziet de kantonrechter geen termen aanwezig om [verweerster] te veroordelen in een bijdrage in de kosten van [verzoeker].
4. Proceskosten
Gezien de aard van de procedure en de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
5. Beslissing
De kantonrechter:
- bepaalt dat aan [verweerster] met ingang van 1 maart 2003 het definitief gebruik van de woning aan de [adres] wordt toegewezen, met uitsluiting van [verzoeker];
- verstaat dat aan [verzoeker] en [verweerster], ingaande 1 december 2002 tot 1 maart 2003, bij toerbeurt en met uitsluiting van de ander, het voorlopig gebruik van voornoemde woning toekomt, telkens voor een periode van 14 dagen, te beginnen met [verweerster];
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2002 door
mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.