ECLI:NL:RBBRE:2002:AE5554

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
106498 / KG ZA 02-151
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. van Andel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over onderhandelingen tussen anesthesiologen en ziekenhuis

In deze zaak, die op 17 juli 2002 door de Rechtbank Breda is behandeld, hebben de Oosterhoutse anesthesiologen (eisers) een kort geding aangespannen tegen de Bredase anesthesiologen (gedaagde sub 1) en de Stichting Amphia (gedaagde sub 2). De eisers vorderden onder andere dat gedaagde sub 1 zou worden verplicht om de onderhandelingen over de vorming van een regiomaatschap op redelijke wijze voort te zetten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat hij bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, ondanks het verweer van Amphia dat het Scheidsgerecht voor het Ziekenhuiswezen bevoegd zou zijn. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een dringende noodzaak is voor de vorming van een regiomaatschap, gezien de fusie van verschillende ziekenhuizen en de noodzaak tot integratie van de maatschappen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis bepaald dat gedaagde sub 1 de onderhandelingen met de eisers op redelijke wijze moet voortzetten. Tevens zijn de proceskosten tussen de partijen gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vorderingen van de eisers om gedaagden te verplichten tot het opstellen van een roosterplanning en waarneemregeling zijn afgewezen, omdat deze te complex zijn en niet voor een kort geding geschikt zijn. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de onderhandelingen op maatschapsniveau moeten plaatsvinden en dat de emotionele blokkades die zijn ontstaan door eerdere onderhandelingen niet in de weg mogen staan van een constructieve voortzetting van de gesprekken.

Het vonnis is uitgesproken in het openbaar en ondertekend door de voorzieningenrechter, M. van Andel, en de waarnemend griffier, I.A.P. Hulshof. De zaak is van belang voor de betrokken partijen, omdat het de basis legt voor verdere onderhandelingen en de vorming van een regiomaatschap, wat essentieel is voor de samenwerking en zorgverlening in de regio.

Uitspraak

106498 / KG ZA 02-151 RECHTBANK BREDA
17 juli 2002 Sector Handelsrecht
Voorzieningenrechter
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
1. [eiser 1],
wonende te Ulvenhout, gemeente Breda,
2. [eiser 2],
wonende te Oosterhout,
3. [eiser 3],
wonende te Oosterhout,
allen kantoorhoudende te Oosterhout,
e i s e r s bij dagvaarding van 28 maart 2002,
procureur: mr. E.C.M. Wagemakers,
advocaat : mr. B.P.H. Leijnse,
t e g e n :
1. de maatschap naar burgerlijk recht BREDASE OOSTERHOUTSE ANESTHESISTEN (maatschap BOA),
kantoorhoudende te Breda,
procureur: mr. R.A.H. Post,
2. de stichting STICHTING AMPHIA,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
procureur: mr. M.F.IJ.J. Kramer,
g e d a a g d e n.
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
- de dagvaarding;
- de pleitnota's van mr. Leijnse en de door hem in het geding gebrachte producties;
- de pleitnota van mr. Post en de door hem in het geding gebrachte producties;
- de pleitnota van mr. Kramer en de door hem in het geding gebrachte producties.
Partijen hebben voorts hun standpunten mondeling toegelicht ter terechtzittingen van 26 april en 3 juli 2002.
Ter zitting van 3 juli 2002 zijn de punten van geschil uitvoerig met partijen besproken. Mr. Leijnse heeft zijn 2e pleitnota overhandigd, doch niet voorgedragen. Er is door
mr. Post en mr. Kramer niet gedupliceerd.
Eisers worden hierna mede aangeduid als de Oosterhoutse anesthesiologen of de Oosterhoutse maatschap, gedaagde sub 1 als de Bredase anesthesiologen of de Bredase maatschap BOA en gedaagde sub 2 als Amphia.
2. Het geschil.
Eisers vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. gedaagde sub 1 te gebieden de onderhandelingen met eisers op redelijke wijze voort te zetten met inachtneming van de uitgangspunten zoals geformuleerd in de dagvaarding sub 5.3, althans met inachtneming van uitgangspunten welke de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, opdat overeenstemming over regiomaatschapsvorming wordt bereikt;
II. gedaagden te gebieden medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een roosterplanning en corresponderende waarneemregeling voor de anesthesiologie in het Amphiaziekenhuis, welke regeling van dusdanige inhoud is dat:
a. de werklast van de Bredase anesthesiologen en de Oosterhoutse anesthesiologen gelijkwaardig is;
b. anesthesiologische verrichtingen en behandelingen, welke op de locatie Pasteurlaan plaatsvinden, behoudens noodgevallen primair zullen worden verricht door de Oosterhoutse anesthesiologen, zulks voor de duur van de onderhandelingen en uiterlijk tot 1 januari 2003;
subsidiair:
III. gedaagden te gebieden medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een roosterplanning en corresponderende waarneemregeling voor de anesthesiologie in het Amphiaziekenhuis, welke regeling van dusdanige inhoud is dat:
a. de werklast van de Bredase anesthesiologen en de Oosterhoutse anesthesiologen gelijkwaardig is;
b. de anesthesiologische verrichtingen en behandelingen van patiënten in het Amphiaziekenhuis welke op de locatie Pasteurlaan plaatsvinden, zoveel mogelijk zullen kunnen worden verricht door de Oosterhoutse anesthesiologen;
c. de Oosterhoutse anesthesiologen in de gelegenheid zijn anesthesiologische verrichtingen en behandelingen van patiënten in het Amphiaziekenhuis op andere Amphialocaties dan de locatie Pasteurlaan te verrichten;
primair en subsidiair:
IV. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
Gedaagden hebben daartegen verweer gevoerd.
3. De voorlopige beoordeling en de gronden daarvoor.
3.1
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
- Na een fusie van drie Bredase ziekenhuizen en één Oosterhouts ziekenhuis exploiteert Amphia sinds 1 januari 2001 het Amphiaziekenhuis op drie locaties te Breda en één locatie te Oosterhout.
- De fusie beoogde doelmatig werken te bevorderen door bepaalde activiteiten op één locatie te concentreren en andere activiteiten juist over de locaties te verspreiden. Uitgangspunt voor de specialisten daarbij is het beginsel "man volgt werk".
- Door deze fusie was en is integratie van de vier bestaande maatschappen in één regiomaatschap dringend gewenst als beste optie van samenwerking ten behoeve van een adequate en efficiënte zorgverlening. Partijen onderschrijven dit uitgangspunt ook en vanaf eind 1999 zijn de eerste besprekingen gestart om te komen tot een regiomaatschap. De intentieverklaring is uiteindelijk op 8 april 2001 door allen getekend.
- De grote inkomensverschillen tussen de maatschappen moesten geharmoniseerd worden, waarbij op de Oosterhoutse anesthesisten de zwaarste lasten rustten om toe te treden tot de regiomaatschap middels betaling van een inkoopsom. De Oosterhoutse maatschap wenste zekerheden voor de risico's ten aanzien van het te verwachten praktijkinkomen en de ontwikkelingen daarin, gegeven het feit dat zij zich in de schulden moest steken teneinde tot de regiomaatschap te kunnen toe treden.
- Ten aanzien van de financiële regeling werd overeenstemming bereikt over de uitgangspunten: basis voor de harmonisatie is boekjaar 2000; harmonisatieperiode 3 jaar; voor de goodwillwaarde geldt factor 0,85 en voor de inkomensharmonisatie factor 3, in totaal dus 3,85.
Een en ander via betaling ineens bij toetreding, voorgefinancierd door Amphia. Toetreding tot de regiomaatschap was voorzien per 1 januari 2001.
- Punten van onderhandeling tegen de achtergrond van deze regeling waren onder meer:
- een door Amphia te verstrekken inkomensgarantie,
- een kwijtscheldings-regeling ten aanzien van de harmonisatieschuld ingeval van
ziekte, overlijden, tussentijds vertrek etc.,
- ontbindende voorwaarde met betrekking tot de zorgfunctie in de Klokkenberg en
- nacalculatie aan de hand van de gerealiseerde inkomens.
- De drie Bredase maatschappen hebben op 22 augustus 2001 een concept-maatschapsovereenkomst op basis van de onderhandelingsresultaten voorgelegd aan de Oosterhoutse maatschap. Met het ter tafel liggende voorstel hebben de Oosterhoutse anesthesiologen niet ingestemd in verband met de voor hen geldende investeringslasten. Zij hielden vast aan hun voorwaarden met betrekking tot nacalculatie en inkomensgarantie.
- Teneinde meer inkomenszekerheid te verkrijgen hebben de Oosterhoutse anesthesiologen zich vervolgens gewend tot de Raad van Bestuur van Amphia. Dit heeft geleid tot een nadere inkomensgarantieregeling zijdens Amphia die voor de Oosterhoutse maatschap acceptabel was. Hiermee was voor de Oosterhoutse anesthesiologen in december 2001 de weg vrij om alsnog akkoord te gaan met de op 22 augustus 2001 ter tafel liggende concept-maatschapsovereenkomst, die op hoofdlijnen inhield: maatschapsvorming per 1 januari 2001 en vergoedingsfactor 3,85 over de inkomenscijfers van 2000.
- De Bredase anesthesiologen konden met die ingangsdatum niet (meer) instemmen. Bij brief van 15 januari 2002 hebben zij voorgesteld te streven naar maatschapsvorming per 1 januari 2003 en berekening van de toetredingsvergoeding over de cijfers van 2002.
- Met een latere ingangsdatum konden de Oosterhoutse anesthesiologen slechts instemmen bij verlaging van de vergoedingsfactor.
- De Bredase anesthesiologen zijn daarmee niet akkoord gegaan.
- In februari 2002 heeft de Raad van Bestuur van Amphia het volgende voorgesteld: maatschapsvorming per 1 januari 2002 en goodwill-factor 3,85, te berekenen over de cijfers van 2001.
- De Oosterhoutse anesthesiologen hebben daartegen bezwaren geuit en zijn bij brief van 20 februari 2002 met een geheel nieuw voorstel gekomen.
- De Bredase anesthesiologen, die wel akkoord konden gaan met het voorstel van de Raad van Bestuur van februari 2002, hebben dit nieuwe voorstel afgewezen.
- In deze impasse heeft de Oosterhoutse maatschap dit geding aangespannen. De door de voorzieningenrechter in overweging gegeven mediation als vorm van conflictoplossing is niet van de grond gekomen.
3.2
De Oosterhoutse anesthesiologen leggen aan hun vordering onder I ten grondslag dat de handelwijze zowel van de Bredase anesthesiologen als van Amphia onrechtmatig dan wel strijdig met de redelijkheid en de billijkheid is. Zij stellen dat de voorstellen van de Bredase anesthesiologen van januari 2002 (maatschapsvorming per 1 januari 2003, vergoedingsfactor 3,85 over de cijfers van 2002) en van de Raad van Bestuur van februari 2002 (maatschapsvorming per 1 januari 2002, vergoedingsfactor 3,85 over de cijfers van 2001) niet redelijk zijn, daar zij dan gedurende twee respectievelijk één jaar langer geconfronteerd worden met inkomensverschillen.
3.3
De Bredase anesthesiologen betwisten dat de gedane voorstellen onredelijk zouden zijn. Zij stellen daarentegen dat het onredelijk is om thans nog te onderhandelen over maatschapsvorming per 1 januari 2001, nu sedertdien geruime tijd is verstreken. Zij wijzen er daarbij op dat het modelcontract uitgaat van gelijke inbreng van arbeid, hetgeen achteraf niet kan worden vastgesteld.
3.4
De voorzieningenrechter stelt voorop dat van alle zijden is bevestigd dat het dringend gewenst is dat tot de vorming van een regiomaatschap wordt overgegaan. Daarmee is de zaak voldoende spoedeisend voor behandeling in kort geding.
Amphia heeft zich beroepen, met verwijzing naar het toelatingscontract, op de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter ten aanzien van de vorderingen II en III. Het Scheidsgerecht voor het Ziekenhuiswezen is bevoegd en kent ook een kort gedingprocedure.
De voorzieningenrechter acht zich bevoegd van de vorderingen tegen Amphia kennis te nemen, gelet op de samenhang met het aan de voorzieningenrechter voorgelegde hoofdgeschil tussen de maatschappen omtrent de vorming van een regiomaatschap.
3.5
Geconstateerd wordt dat partijen na langdurig en intensief onderhandelen, waarbij Amphia vanuit het ziekenhuisbelang een faciliterende en bemiddelende rol heeft gespeeld en dat nog steeds doet, reeds een grote mate van overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden waaronder een integrale maatschap moet worden aangegaan. In december 2001, na het bedingen en alsnog verkrijgen van een nadere inkomensgarantie, was het voorstel van 22 augustus 2001 ook voor de Oosterhoutse maatschap akkoord.
3.6
Voor de inmiddels gevormde Bredase maatschap BOA was 1 januari 2001 als ingangsdatum van de regiomaatschap niet meer acceptabel. Uit de toelichting ter zitting heeft de voorzieningenrechter begrepen dat met name emotionele factoren daarbij een rol speelden, alsmede het feit dat om belastingtechnische redenen de inkoopsom voor 1 september 2001 betaald moest zijn. Er was eindeloos onderhandeld, de Oosterhoutse maatschap wilde steeds zekerheden ter afdekking van het ondernemersrisico hetgeen gevoeld is als een gebrek aan vertrouwen en er werd door de Oosterhoutse maatschap te weinig bijdrage geleverd aan en inzet getoond voor de tot stand te brengen regio-maatschap in het afgelopen jaar 2001.
3.7
De Oosterhoutse maatschap hield vast aan het oorspronkelijk voorstel en was slechts bereid tot een latere ingangsdatum als dit gepaard zou gaan met een verlaging van de vergoedingsfactor voor de inkomensharmonisatie.
3.8 Gelet op de langdurige onderhandelingen, de in de loop van de besprekingen bereikte resultaten, en het feit dat de Oosterhoutse maatschap na nadere onderhandelingen met Amphia - waarvan de Bredase maatschap op de hoogte was - en na verkrijging van een nadere inkomensgarantie in december 2001 alsnog akkoord was met de concept-maatschapsovereenkomst voorgesteld op 22 augustus 2001, alsmede gelet op het door alle partijen onderschreven belang van een regiomaatschap dienen de onderhandelingen omtrent het vormen van een regiomaatschap voortgezet te worden, met in principe als uitgangspunt de inmiddels bereikte onderhandelings-resultaten al dan niet aangepast vanwege het tijdsverloop of andere blokkades.
In feite wordt de voorzieningenrechter gevraagd de onderhandelingen uit het slop te halen en haar oordeel te geven over de voorwaarden c.q de uitgangspunten voor verdere onderhandeling.
3.9
Het geschil beperkte zich in het begin van 2002 in feite tot de ingangsdatum en in verband daarmee met de vergoedingsfactor.
In dit licht bezien kan het als onrechtmatig noch als in strijd met de redelijkheid en de billijkheid worden geacht dat de Bredase anesthesiologen op dat moment inhoudelijk niet zijn ingegaan op het geheel nieuwe voorstel van de Oosterhoutse anesthesiologen zoals vervat in de brief van 20 februari 2002. Aan de voorwaarden waarover overeenstemming was bereikt, was reeds een lang traject van onderhandelingen vooraf gegaan. Onder deze omstandigheden verdiende het de voorkeur op de ingeslagen weg verder te gaan en te trachten ten aanzien van de overgebleven geschilpunten (de ingangsdatum en in verband daarmee de vergoedingsfactor) overeenstemming te bereiken.
3.1
De Oosterhoutse anesthesiologen stellen zich op het standpunt dat maatschapsvorming per 1 januari 2002 of 1 januari 2003 alleen redelijk is indien de vergoedingsfactor wordt verlaagd met 1 respectievelijk 2, daar zij anders gedurende één respectievelijk twee jaar langer geconfronteerd worden met inkomensverschillen. Dit standpunt gaat uit van de veronderstelling dat er een recht bestaat op harmonisatie van de inkomens per 1 januari 2001, de datum van de fusie van de ziekenhuizen. Evenwel ontstaat een dergelijk recht niet uit het enkele feit van de fusie, doch slechts uit overeenkomst. Zolang geen regiomaatschap tot stand is gekomen is voor harmonisatie van de inkomens in beginsel geen plaats. Dit kan slechts anders zijn indien het niet tot stand komen van een overeenkomst uitsluitend is te wijten aan een opstelling van de wederpartij die in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarvan is in de onderhavige situatie geen sprake.
De Oosterhoutse anesthesiologen hebben in augustus 2001 om redenen van zekerheid niet, althans nog niet ingestemd met het voorgestelde maatschapscontract. Nadat zij van Amphia bepaalde nadere garanties hadden verkregen, konden zij alsnog instemmen met het voorstel. Het niet tot stand komen van een overeenkomst in augustus 2001 is dan ook mede een gevolg van door de Oosterhoutse anesthesiologen gemaakte keuzes. Deze keuzes, hoe plausibel ook vanuit hun belangen gezien, kunnen de Bredase anesthesiologen niet worden verweten. Het lange onderhandelingstraject en de verlenging daarvan na 22 augustus 2001 zijn aan de Oosterhoutse anesthesiologen toe te rekenen omstandigheden. Uiteraard staat het hen vrij zekerheden te bedingen en risico's af te dekken - in zoverre acht de voorzieningenrechter het aan mr. Leijnse gerichte verwijt dat hij de zaak onnodig heeft gejuridiseerd en bemoeilijkt niet terecht - maar dan komt het voortschrijden van de tijd en de emotionele weerstanden die daardoor opgewekt worden ook voor hun rekening en risico als te verwachten consequenties. Aldus is er geen reden een uitzondering aan te nemen op het beginsel dat eerst na de totstandkoming van een regiomaatschap een recht op harmonisatie van inkomens ontstaat. Voor een gebod tot dooronderhandelen over maatschapsvorming tegen vergoedingsfactor 2,85 (per 1 januari 2002) of vergoedingsfactor 1,85 (per 1 januari 2003) is dan ook geen plaats.
3.11
Amphia heeft na het verstrekken van de nadere inkomensgarantie, waarmee voor de Oosterhoutse maatschap de weg vrij was om in te stemmen met de concept-maatschapsovereenkomst zoals op 22 augustus 2001 voorgelegd, een bemiddelings-voorstel gedaan, inhoudende toetreding door de Oosterhoutse maatschap tot de regiomaatschap BOA per 1 januari 2002; goodwill- en harmonisatiefactor 3,85 op basis van de jaarcijfers 2001.
De Oosterhoutse anesthesiologen stemden hiermee niet in, stellende dat zij dan een jaar langer minder inkomen hadden dan de Bredase anesthesiologen, terwijl de harmonisatieperiode met de risico's van dien een jaar later inging, zonder dat de harmonisatiefactor werd bijgesteld. De Bredase maatschap was wel genegen dit tussenvoorstel te accepteren teneinde tot een regiomaatschap te komen.
3.12
De voorzieningenrechter acht deze opstelling van de Oosterhoutse maatschap gelet op het aan hen toe te rekenen tijdsverloop (zie r.o. 3.10) en gegeven de impasse en emotionele weerstanden die waren ontstaan niet redelijk. Het praktijkinkomen was in 2001 op het normale niveau gebleven, de productie was zelfs toegenomen en voor de risico's waren na langdurige onderhandelingen inkomensgaranties overeengekomen die voor de harmonisatieperiode golden. In het kader van geven en nemen teneinde het doel, de regiomaatschap, te realiseren werd van de Oosterhoutse maatschap met dit tussenvoorstel niet te veel gevraagd.
3.13
Het doorlopen onderhandelingstraject, het bereikte onderhandelingsresultaat en de inmiddels bereikte overeenstemming over het concept-maatschapscontract - behoudens ten aanzien van de ingangsdatum - bevestigen het gerechtvaardigd vertrouwen dat de weg naar een spoedig tot stand te brengen regiomaatschap open lag. De goede trouw tussen contractpartners brengt met zich mee dat partijen dooronderhandelen op basis van de bereikte overeenstemming, waarbij het tussenvoorstel van Amphia een redelijke oplossing voor de resterende geschillen lijkt te zijn.
3.14
De Bredase anesthesiologen hebben aangegeven dat de weigering van de Oosterhoutse anesthesiologen in augustus 2001 bij hen emotionele blokkades heeft opgeworpen om nog met zijn allen verder te gaan. Niettemin erkennen zij het belang van de vorming van één maatschap. In dat kader hebben zij onlangs ieder van de Oosterhoutse anesthesiologen uitgenodigd voor een individueel gesprek. De Oosterhoutse anesthesiologen zijn daar niet op ingegaan, daar zij van mening zijn dat overleg niet op individueel maar op maatschapsniveau dient plaats te vinden.
3.15
De onderhandelingen zijn steeds op maatschapsniveau gevoerd. Het dooronder-handelen dient dan ook op die basis plaats te vinden. In zoverre is het niet onbegrijpelijk dat de Oosterhoutse maatschap geen gehoor heeft gegeven noch wenst te geven aan het verzoek om individuele gesprekken, die kennelijk tot doel hebben, zo begrijpt de voorzieningen-rechter, te onderzoeken of toetreding van alle leden van de Oosterhoutse maatschap tot de regiomaatschap nog wel aangewezen is. De eis van individuele gesprekken, gesteld als voorwaarde voor het dooronderhandelen, kan dan ook in redelijkheid niet in dit stadium van de onderhandelingen gesteld worden.
3.16
Aan hun vordering onder II leggen de Oosterhoutse anesthesiologen ten grondslag dat door het "man volgt werk"-beleid in Oosterhout waarnemingsproblemen ontstaan.
Gedaagden stellen dat eisers de mogelijkheid hebben de waarnemingsproblemen op te lossen door extra arbeidskracht in te kopen.
3.17
De voorzieningenrechter constateert dat op basis van de stellingen van eisers niet is vast te stellen of en zo ja, in welke mate waarnemingsproblemen (zijn) ontstaan. Het standpunt van eisers ter zake is onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het gevorderde onder II komt reeds hierom niet voor toewijzing in aanmerking. Overigens zijn een roosterplanning en een corresponderende waarneemregeling zozeer afhankelijk van de vorm waarin de samenwerking wordt gegoten, dat, indien daarover geen overeenstemming bestaat, toewijzing van het gevorderde niet goed denkbaar is. De materie is ook te complex en leent zich niet voor een voorziening in kort geding als door eisers gevorderd.
3.18
Hetgeen onder 3.17 is overwogen geldt eveneens ten aanzien van hetgeen onder III subsidiar is gevorderd.
3.19
Aangezien de Bredase en Oosterhoutse maatschappen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld zullen de kosten van het geding worden gecompenseerd als hierna vermeld.
Wel zullen eisers worden verwezen in de proceskosten van Amphia, nu de mede tegen het ziekenhuis gerichte vorderingen II en III zullen worden afgewezen.
4. De beslissing in kort geding.
De voorzieningenrechter:
veroordeelt gedaagde sub I de onderhandelingen met eisers op redelijke wijze voort te zetten met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen;
compenseert de kosten van het geding tussen eisers en gedaagde sub 1 aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
veroordeelt eisers tot betaling van de proceskosten aan de zijde van gedaagde sub 2 gevallen en tot op heden begroot op € 896,36, waaronder begrepen een bedrag van
€ 703,36 aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Andel, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van 17 juli 2002, in tegenwoordigheid van mr. I.A.P. Hulshof, waarnemend griffier.