3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
a. In 1995 heeft de gemeente Breda aan Koninklijke Aannemingsmaatschappij Van Drunen B.V. opdracht verstrekt tot de aanleg van een bergbezinkbassin met bijbehorende (riolerings)werkzaamheden in onder andere de Weilustlaan te Breda. De uitvoering van deze werkzaamheden heeft plaatsgevonden tussen 20 september 1995 en eind 1995. Op 2 januari 1996 is het werk opgeleverd.
b. Na afloop van de hiervoor genoemde werkzaamheden is er door de gemeente in de Weilustlaan een noodbestrating aangelegd, bestaande uit betonklinkers. Van eind 1997 tot begin 1998 is deze noodweg gebruikt door zwaar vrachtverkeer in verband met de renovatie van de Molenleyflat.
c. Op 20 maart 1998 heeft [eiser] contact opgenomen met wethouder Oomen van de gemeente, stellende dat er scheuren in zijn woning zijn ontstaan door trillingen als gevolg van het aan- en afrijden van vrachtwagens met bouwmateriaal in verband met de renovatie van de Molenleyflat. De wethouder is dezelfde dag naar [eiser] toegekomen en heeft hem gezegd dat de gemeente tegen schade verzekerd is.
d. [eiser] heeft, mede namens de overige eisers, de gemeente op 3 april 1998 aansprakelijk gesteld voor de schade aan de woningen van eisers. De gemeente heeft Centraal Beheer Schadeverzekering N.V. (hierna te noemen: Centraal Beheer) verzocht de behandeling van deze aansprakelijkstelling over te nemen.
e. Ing. Vermeltfoort van Centraal Beheer heeft [eiser] op 5 mei 1998 bezocht en is vervolgens op 13 mei 1998 wederom ter plaatse geweest. Hierna is de maatregel getroffen dat het voor vrachtauto's verboden is om door de Weilustlaan te rijden. Op 8 juni 1998 is de gemeente begonnen met de voorbereidende werkzaamheden voor het aanbrengen van een nieuwe asfaltverharding.
f. Bij brief van 14 juli 1998 deelt Centraal Beheer [eiser] o.a. het volgende mede:
"Wij stelden vast, dat een deel van de in uw woning aanwezige scheuren oud is. Tevens heeft een deel van de scheuren duidelijk een andere oorzaak. Deze scheuren staan dan ook niet in causaal verband met de trillingen. Van de door u ingediende schade-claim kunnen wij zodoende slechts een deel toerekenen aan de trillingen. Gezien deze bevindingen hebben wij de schade vastgesteld op fl 2.784,-- incl. BTW (…)"
g. Tussen [eiser] en Centraal Beheer is vervolgens gecorrespondeerd. Bij brief van 28 september 1998 deelt Centraal Beheer aan [eiser] mede:
"Wij hebben een onderzoek uitgevoerd en vastgesteld, dat er géén causaal verband bestaat tussen de in de bovengenoemde woningen geconstateerde scheuren en de verkeerstrillingen. Evenmin bestaat er een causaal verband met, de in opdracht van Gemeente Breda, uitgevoerde werkzaamheden aan het bergbezinkbassin. (…)
Indien u onze mening inzake het ontbreken van causaliteit niet deelt, verzoeken wij u om ons in het bezit te stellen van een met berekeningen onderbouwde tegenstellingname. Als mogelijke handreiking stellen wij nogmaals voor, om de kosten van dit rapport op basis van ongelijk in de schade-vaststelling op te nemen."
h. Bij brief van 2 oktober 1998 schrijft mr. C.J. Vermeer van de stichting Rechtsbijstand aan [eiser] het volgende:
"Vandaag heb ik telefonisch contact gehad met expert Hartveld die de scheurvorming in uw woning heeft bekeken.
Hij deelde mij mede dat het bewijs van het causale verband tussen de scheurvorming en de aanleg van de bestrating door de gemeente niet door hem kan worden bewezen. (…) De expert stelde verder dat de scheurvorming in uw woning niet overdreven moet worden. Constructief is er volgens hem in elk geval niets aan de hand."
i. TNO Bouw schrijft [eiser] bij brief van 14 oktober 1998:
"Uw woning ligt op ongeveer 7 m van de weg en de wegoneffenheden waren ongeveer 0.045 m hoog. In het algemeen is het onwaarschijnlijk dat op een afstand van 7 m tussen wegoneffenheden en gebouwen, trillingsschade optreedt. Het is echter geenszins uit te sluiten.
De sterkte van trillingen in een woning is afhankelijk van vele factoren. (…)
Gegeven dat de trillingen bepaald kunnen worden, is het nog de vraag of deze trillingen tot schade aan de woning kunnen leiden. Algemeen aanvaard is om voor de beoordeling van de trillingen de SBR-richtlijn-1 te hanteren. In deze richtlijn staan grenswaarden voor de topwaarde van de trillingssnelheid vermeld. Als de trillingen onder de grenswaarden blijven is uit te sluiten dat deze schade veroorzaken. Het overschrijden van de grenswaarde betekent echter geenszins dat zeker schade zal optreden. Eerst bij een aanzienlijke overschrijding, waarbij gedacht moet worden aan een factor 3 à 4, wordt schade waarschijnlijk.
Op uw verzoek heb ik een (fictieve) berekening uitgevoerd (…) De resultaten geven aan dat de grenswaarde wordt overschreden. (…)
"Voor een onderzoek naar een causaal verband tussen de opgetreden trillingen en de schade dienen alle in de eerste alinea genoemde factoren onderzocht te worden. De trillingen moeten hoger zijn dan de grenswaarden volgens SBR-richtlijn-1 en andere oorzaken dienen uitgesloten te worden. De kosten van een dergelijk onderzoek bedragen f 6.000,- (excl. BTW). TNO voert een dergelijk onderzoek alleen uit als deskundigenonderzoek."
j. Bij brief van 18 november 1998 bericht Centraal Beheer aan [eiser] - kort weergegeven - dat zij aan TNO gecorrigeerde invoergegevens heeft doen toekomen ten behoeve van de berekening, en dat uit de nieuwe berekening blijkt dat de meetgegevens ruimschoots onder de SBR-norm met betrekking tot schade aan bouwwerken blijven. Causaal verband tussen de scheuren en de verkeerstrillingen acht Centraal Beheer dan ook niet aanwezig.
k. TNO Bouw deelt [eiser] bij brief van 22 maart 1999 o.a. het volgende mede:
"In de brief is alleen voor deze fictieve situatie aangegeven dat het niet onmogelijk is dat vrachtwagens op 7 m afstand rijdend over een oneffenheid van 0,04 m schade door trillingen kunnen veroorzaken. Het enige doel hiervan was aan te tonen dat er situaties denkbaar zijn waarbij wel schade optreedt.
In de brief van Centraal Beheer, (…) van 27 januari j.l. wordt gesteld dat een aantal gegevens in de berekening niet juist zouden zijn. Gezien het feit dat het een fictieve situatie betreft, kunnen de gegevens nooit onjuist zijn. Het kan hoogstens zo zijn ze niet passen bij uw specifieke situatie. Voor het laatste is echter nooit door TNO een berekening uitgevoerd.
Overigens ben ik het wel eens met de stelling van Centraal Beheer dat er geen causaal verband bestaat tussen de scheurvorming en de trillingen afkomstig van het rijden met een vrachtwagen over een oneffenheid van 0.04 m in uw specifieke situatie. Het kan wel zo zijn dat deze trillingen als katalysator van de scheurvorming hebben opgetreden maar dat de werkelijke oorzaak ergens anders moet worden gezocht."
l. Na verdere correspondentie tussen [eiser] en Centraal Beheer heeft laatstgenoemde nog een expertise-onderzoek laten verrichten door GAB Robins Takkenberg B.V., die op 5 december 2000 [eiser] als volgt bericht:
"Ons is gevraagd om 'sans préjudice' ook tot het vaststellen van de herstelkosten over te gaan. (…) Tijdens een nauwkeurige beoordeling van de voor aanvang van de werkzaamheden van de relevante gevels gemaakte foto's/vergrotingen is ons gebleken dat een aantal scheuren daarop al zichtbaar is. De kosten voor herstel van de scheuren die niet op de foto's zichtbaar zijn, begroten wij op globaal f 9.000,00 exclusief BTW. Volledigheidshalve vermelden wij nog dat wij van mening zijn dat de in de binnenmuur van het pand Weilustlaan 127 aan ons getoonde scheurvorming verband houdt met krimp/thermische invloeden. De plaatselijk verzakte tegels in de achtertuin zullen een gevolg zijn van natuurlijke invloeden. In dit kader is nog van belang dat wij vernamen dat de tegels zeker gedurende de afgelopen 14 jaar niet meer herlegd werden. Ter vastlegging van de kosten voor herstel van de in de gemetselde gevels gereclameerde scheuren ontvangen wij bijgaande kopiebrief door u en de andere tegenpartijen ondertekend retour."
Eisers zijn met dit voorstel niet accoord gegaan.