ECLI:NL:RBBRE:2001:AD6716
Rechtbank Breda
- Kort geding
- P. Kooijman
- D.G.E.C.Th. Schütz
- Rechtspraak.nl
Vonnis in kort geding betreffende onrechtmatige hechtenis en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak vordert eiser, verblijvende in het Huis van Bewaring te Vught, dat de Staat der Nederlanden wordt bevolen hem onmiddellijk in vrijheid te stellen of hem binnen acht dagen te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Eiser is op 2 januari 2001 gearresteerd en heeft een maatregel opgelegd gekregen tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Eiser heeft echter een lange wachttijd ervaren voor opname in een psychiatrisch ziekenhuis, wat hij als onrechtmatig beschouwt. De Staat voert aan dat er een gerechtvaardigde verwachting bestaat dat eiser binnen enkele weken geplaatst zal worden, en dat de voorwaarden voor opname door de zorginstelling ten onrechte zijn gesteld.
De president van de rechtbank heeft geoordeeld dat het voortgezet verblijf van eiser in het huis van bewaring niet onrechtmatig is, gezien de omstandigheden en de verwachting van een spoedige plaatsing. Echter, de president heeft ook vastgesteld dat deze situatie niet onbeperkt kan voortduren en dat er een termijn van negen maanden geldt als maximum voor het verblijf in het huis van bewaring. Indien eiser niet binnen twee maanden na de uitspraak in een psychiatrisch ziekenhuis is geplaatst, dient hij in vrijheid te worden gesteld.
De vordering tot betaling van een voorschot op immateriële schadevergoeding is afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat eiser lijdt onder de omstandigheden in het huis van bewaring. De kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 5 december 2001 door mr. P. Kooijman, fungerend president, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.