ECLI:NL:RBBRE:2001:AD3558

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98542/KG ZA 01-444
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot contact en verblijf in bepaalde gebieden na bedreigingen en intimidatie

In deze zaak, die op 17 september 2001 door de Rechtbank Breda werd behandeld, is een kort geding aanhangig gemaakt door eiseres tegen gedaagde. Eiseres vordert een verbod voor gedaagde om haar te achtervolgen, aan te spreken of contact met haar te zoeken gedurende drie jaar na betekening van het vonnis. Dit verzoek is ingegeven door eerdere bedreigingen en intimidaties door gedaagde, waaronder een incident op 3 april 2001 waarbij gedaagde eiseres volgde en haar moeder bedreigde. Eiseres heeft verklaard dat zij door de herhaalde confrontaties met gedaagde ernstige psychische klachten ervaart, waaronder angst en slapeloosheid. De president van de rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde in het verleden al een contactverbod opgelegd heeft gekregen en dat er voldoende aanleiding is om te vrezen voor herhaling van dergelijk gedrag.

Tijdens de zitting heeft gedaagde zijn stellingen verdedigd, maar de president heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang van eiseres voldoende is aangetoond. De president heeft besloten dat gedaagde gedurende drie jaar niet in de nabijheid van eiseres mag komen en dat hij voor iedere overtreding van dit verbod een dwangsom verbeurt. Daarnaast is bepaald dat gedaagde in de kosten van het geding wordt verwezen, aangezien hij als de in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd. De uitspraak is gedaan door mr. C.J.G.M. van der Weide, fungerend president, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

98542/KG ZA 01-444
PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA
17 september 2001
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiseres], wonende te [eiseres],
e i s e r e s bij dagvaarding van 18 juli 2001,
procureur: mr. D.J. Merhottein,
advocaat : mw. mr. M.H. Vaandrager te Utrecht,
t e g e n :
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e ,
procureur: mr. R.M. Poublon.
Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
- de dagvaarding;
- de door eiseres in het geding gebrachte producties;
- de pleitnota van mr. Poublon.
Partijen hebben voorts ter zitting hun stellingen mondeling nader toegelicht.
2. Het geschil.
Eiseres vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. gedaagde te verbieden gedurende drie jaar na betekening van het in deze te wijzen vonnis eiseres te achtervolgen, haar aan te spreken, haar lastig te vallen of contact met haar te zoeken, op welke manier dan ook;
b. gedaagde te verbieden om gedurende drie jaar na bedoelde betekening zich te bevinden in Lopik (dorp), welke gebied begrensd wordt door de straten: Lopikerweg West/Dorpsstraat/Lopikerweg Oost, Vrijheidslaan (inclusief de Dijkslag), M.A. Reinaldaweg, Europasingel/Herman de Manpark/Zamenhoflaan,
Lopikerkapel, op de Lopikerweg Oost,
Uitweg: op de Lopikerweg Oost, het Korte Zandpad en de Uitweg,
Cabauw: op de Lopikerweg West en het gebied dat begrensd wordt door de straten: Cabauwsekade, Nicolaas van Catsweg en Kerklaan, e.e.a. zoals gearceerd op de bij de dagvaarding gevoegde plattegronden;
Schoonhoven: op het Doelenplein en de Koestraat;
c. te bepalen dat gedaagde voor iedere overtreding van de onder sub a en sub b gevorderde verboden, zulks ter keuze van eiseres, telkens hetzij een dwangsom verbeurt, hetzij voor de duur van vijfmaal 24 uur in gijzeling kan worden genomen;
d. te verstaan dat eiseres de kosten die zij in verband met de eventuele tenuitvoerlegging van de lijfsdwang verschuldigd zal zijn, op gedaagde kan verhalen.
Gedaagde heeft de vordering bestreden.
3. De voorlopige beoordeling en de gronden daarvoor.
3.1
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
· Eiseres woont op het adres [adres]. Gedaagde is tot in 1998 woonachtig geweest op het adres [adres].
· Bij vonnis van 18 augustus 1998 heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht gedaagde onder meer een contact- en een dorpsverbod opgelegd voor de duur van één jaar. Dit vonnis heeft geleid tot een gedwongen verhuizing van gedaagde. Thans is hij woonachtig te Oosterhout (N.Br.).
· In februari 2001 is er opnieuw contact geweest tussen gedaagde en eiseres.
· Op 3 april 2001 heeft gedaagde eiseres gevolgd vanaf de Lopikweg Oost tot aan de woning van eiseres. Daarmee geconfronteerd door de moeder van eiseres heeft hij de moeder bedreigd met de dood.
· De brief van de arts, mevrouw M.P.J. Boost, van 29 juli 2001 aan de raadsvrouw van eiseres, houdt onder meer het navolgende in:
“Met bovengenoemde patiënte heb ik weer kontakt gehad i.v.m. bedreigingen c.q. dreigende kontakten met haar ex-buurman. [X] heeft weer medicatie nodig om zich staande te houden. Zij durft niet alleen te zijn, maakt zich afhankelijk van anderen, heeft last van slecht slapen en hoofdpijn. Zij heeft angsten en is labiel door een terugval in haar klachtenpatroon
……..…..
[X] komt op deze manier nooit aan een harmonieus leven toe. En gezien haar voorgeschiedenis is de kans op ontwikkeling van een posttraumatisch stress-syndroom beslist aanwezig”.
3.2
Eiseres stelt dat gedaagde tot omstreeks de vakantieperiode aanbrak een tot drie maal per week in haar nabijheid verscheen en dat zij alleen al door het plotseling verschijnen van gedaagde op de plaats waar zij zich op enig moment bevindt, geestelijk en lichamelijk zo’n druk ervaart dat voor haar, evenals in 1998 het geval was, een normaal leven niet meer mogelijk is. In dit verband heeft eiseres mede verwezen naar vorenaangehaalde brief van mevr. Boost. Het benaderd worden door gedaagde ervaart en beschouwt zij, aldus eiseres, mede gelet op de ervaringen van drie jaar geleden, als een ernstige inbreuk op haar privacy.
3.3
Gedaagde heeft zich in de eerste plaats beroepen op de niet-ontvankelijkheid van eiseres in haar vordering wegens het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat zich tussen het incident op 3 april 2001 en het tijdstip van dagvaarden, dus gedurende ruim drie maanden, niets meer heeft afgespeeld wat de gevorderde verboden zou kunnen rechtvaardigen.
Ten principale heeft gedaagde aangevoerd dat het eerder tegen hem uitgesproken contact- en dorpsverbod op 19 augustus 1999 is komen te vervallen en dat hij zich daarom in Lopik en omgeving weer vrij mag bewegen. Gedaagde bestrijdt dat hij de keren dat hij in 1999 en 2000 bij zijn huisarts of bij familie en vrienden in Lopik is geweest, overlast zou hebben veroorzaakt.
Ook in februari 2001 te IJsselstein is er volgens gedaagde niets anders gebeurd dan dat hij eiseres heeft ontmoet in een café. Hetgeen op 3 april 2001 is voorgevallen betrof, aldus gedaagde, slechts één enkel incident en uit niets blijkt van een stelselmatig lastigvallen, wat zou worden bevestigd door het ontbreken van politiemutaties e.d.
Geheel subsidiair verzoekt gedaagde een eventueel verbod te beperken tot een contactverbod en/of een straatverbod beperkt tot de straat waarin eiseres woont, doch in alle gevallen onder afwijzing van de gevorderde lijfsdwang.
3.4
Het spoedeisend belang van eiseres staat voorshands voldoende vast. Zij heeft gesteld dat gedaagde ook na 3 april 2001 nog, en wel een- tot driemaal per week tot omstreeks begin juli 2001, in haar omgeving is opgedoken. Gedaagde heeft dit niet, althans onvoldoende weersproken.
Aannemelijk is derhalve dat het op 3 april 2001 gebeurde niet als een op zichzelf staand incident te beschouwen is, maar dat gedaagde in ieder geval is doorgegaan met het benaderen van eiseres tot het tijdstip waarop hij met vakantie ging.
In de loop van de zitting heeft gedaagde op enig moment zijn stoel demonstratief richting eiseres gewend en is vervolgens in haar richting blijven kijken. Onder de omstandigheden van het geval is een dergelijke opstelling als jegens eiseres intimiderend aan te merken. De president heeft ter zitting persoonlijk opgemerkt dat dit feit een negatief effect op eiseres had.
Op een vraag van de president of hij onder psychiatrische behandeling stond heeft gedaagde in gebrekkig Nederlands gesproken over een mogelijke hartoperatie, terwijl hij het antwoord op genoemde vraag in het midden heeft gelaten door daar in het geheel niet op in te gaan. Weer later tijdens de zitting sloeg hij in een mengsel van gebrekkig Nederlands en/of Engels met stemverheffing wartaal uit.
Gedaagde heeft niet ontkend dat hij in 1998 eiseres met de dood heeft bedreigd en dat over die kwestie nog een strafzaak tegen hem loopt, alsmede dat hij eiseres op 3 april 2001 opnieuw op indringende wijze is gevolgd vanaf de toneelvereniging tot aan de woning van eiseres.
Op grond van de verklaring van eiseres, bevestigd bij voormelde brief van de arts mevrouw Roost, is voorshands voldoende aannemelijk dat eiseres, mede tengevolge van de in 1998 plaatsgevonden hebbende feitelijkheden, zoals vermeld in het vonnis van de president te Utrecht, ernstig lijdt onder iedere confrontatie met gedaagde.
Dit alles bij elkaar maakt dat de vrees dat gedaagde eiseres in de toekomst opnieuw, en mogelijk zelfs in toenemende mate, zal benaderen, voldoende gerechtvaardigd is. Eiseres hoeft dit niet te dulden, te meer niet gelet op de klachten die de hernieuwde confrontatie met gedaagde blijkens verklaring van de arts mevrouw Roost bij eiseres teweeg hebben gebracht.
Het belang van gedaagde, waaronder volgens hem met name het bezoeken van zijn huisarts in Lopik dient daarvoor te wijken. Niet betwist is dat hij in Oosterhout de voor hem met het oog op zijn psychische problemen vereiste medicatie ontvangt en dat het bezoeken van de huisarts in Lopik, in verband met de afstand Oosterhout - Lopik, naar verwachting spoedig een einde zal nemen, zoals de procureur van gedaagde als het oordeel van de betreffende huisarts heeft medegedeeld.
De vorderingen liggen daarom voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de dwangsom zal worden gematigd en worden gebonden aan na te melden maximum. De op te leggen lijfsdwang wordt voorlopig beperkt tot een periode van tweemaal 24 uur.
4. De kosten.
Gedaagde dient als de in het ongelijk te stellen partij te worden verwezen in de kosten van het geding.
5. De beslissing in kort geding.
De president
a. verbiedt gedaagde gedurende drie jaar na betekening van dit vonnis eiseres te achtervolgen, haar aan te spreken, haar lastig te vallen of contact met haar te zoeken, op welke manier dan ook;
b. verbiedt gedaagde om gedurende drie jaar na betekening van dit vonnis zich te bevinden in Lopik (dorp), welke gebied begrensd wordt door de straten: Lopikerweg West/Dorpsstraat/Lopikerweg Oost, Vrijheidslaan (inclusief de Dijkslag), M.A. Reinaldaweg, Europasingel/Herman de Manpark/Zamenhoflaan,
Lopikerkapel, op de Lopikerweg Oost,
Uitweg: op de Lopikerweg Oost, het Korte Zandpad en de Uitweg,
Cabauw: op de Lopikerweg West en het gebied dat begrensd wordt door de straten: Cabauwsekade, Nicolaas van Catsweg en Kerklaan, e.e.a. zoals gearceerd op de bijgevoegde plattegronden;
Schoonhoven: op het Doelenplein en de Koestraat;
c. bepaalt dat gedaagde voor iedere overtreding van de onder a en b gegeven verboden telkens hetzij een dwangsom van ƒ.250,-- verbeurt, onder vaststelling van de maximaal te verbeuren dwangsommen op ƒ.10.000,--, hetzij voor de duur van tweemaal 24 uur in gijzeling kan worden genomen;
d. bepaalt dat eiseres de kosten die zij in verband met de eventuele tenuitvoerlegging van de lijfsdwang verschuldigd zal zijn, op gedaagde kan verhalen;
bepaalt dat een in dit vonnis genoemde dwangsom vatbaar is voor matiging door de bodemrechter voorzover handhaving van verbeurte van die dwangsom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, deze, voorzover aan de zijde van eiseres gevallen, tot op heden begroot op ¦ 1.950,--, waaronder begrepen een bedrag van ¦ 1.550,-- aan salaris;
bepaalt dat, nu eiseres met een toevoeging procedeert, die kostenbetaling dient te geschieden door voldoening:
A aan de griffier van deze rechtbank, door middel van overschrijving op bankrekeningnummer 192325779, Rabobank Nederland N.V. ten name van DS 535 Arrondissement Breda:
- wegens het in debet gestelde deel griffierecht ƒ 300,--
- wegens procureurssalaris ƒ 1.550,--
- wegens kosten dagvaarding ƒ 167,23
met welke bedragen de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde bij art. 57b Rv;
B aan eiseres:
- het voor rekening van die partij gekomen deel
van het griffierecht ad ƒ 100,--
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.G.M. van der Weide, fungerend president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van maandag 17 september 2001, in tegenwoordigheid van W.J.M. de Haan, waarnemend griffier.