ECLI:NL:RBBRE:2001:AB2745
Rechtbank Breda
- Kort geding
- P. Kooijman
- C.H.D.M. van de Kar
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verbod van uitvoering van vonnis en standplaats op Tilburgse zomerkermis
In deze zaak vorderde eiser, wonende te [woonplaats], bij dagvaardingen van 11 juli 2001, een verbod voor gedaagde 2 om het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda d.d. 23 februari 2001 ten uitvoer te leggen. Dit vonnis was eerder bekrachtigd door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juli 2001. Eiser vorderde tevens dat gedaagde 2 gedurende de Tilburgse kermis van 21 tot en met 29 juli 2001 met hun reuzenrad “Rota Nostra” een standplaats op het Piusplein te Tilburg zou innemen, onder verbeurte van een boete van 1.000.000 Euro bij nalatigheid. De president van de rechtbank heeft op basis van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en overgelegde producties de feiten vastgesteld. Eiser had eerder een verzoekschrift ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, met het oog op een eventuele vordering tot schadevergoeding. Tijdens dit getuigenverhoor zijn vijf getuigen gehoord, waaronder ambtenaren van de gemeente Tilburg. Eiser stelde dat gedaagde 2 niet in staat was om met het reuzenrad op de kermis te verschijnen, omdat het rad zich op dat moment op een andere kermis bevond. De president oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij zelf met een ander rad kon verschijnen en dat hij geen belang had bij zijn vordering. De president verwierp ook de stelling van eiser dat gedaagde 2 misbruik maakte van zijn bevoegdheid door het vonnis te executeren. Uiteindelijk heeft de president de gevorderde voorzieningen geweigerd en eiser in de kosten van het geding verwezen. Het vonnis is uitgesproken door mr. P. Kooijman, fungerend-president, op 17 juli 2001.