95013/KG ZA 01-231 PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTS-
RECHTBANK TE BREDA
27 april 2001
VONNIS IN KORT GEDING
1. de besloten vennootschap BANDENSPECIALISTEN HOFKA + SAMPERMANS B.V.,
gevestigd te Breda,
2. de besloten vennootschap DE HOEVE AUTOBANDEN B.V.,
gevestigd te Woerden,
e i s e r e s s e n bij dagvaarding van 6 april 2001,
procureur: mr. J.A. Velenturf,
1. de besloten vennootschap A.B.C. (AALBURGSE BANDEN CENTRALE) B.V., handelende onder de naam DBS Bandenservice,
gevestigd te Wijk en Aalburg, gemeente Aalburg,
v e r s c h e n e n in de persoon van haar directeur D. van Dijk,
advocaat : mr. M.P.P. van Buuren te Amsterdam,
2. [werknemer 1],
wonende te Eethen, gemeente Aalburg,
3. [werknemer 2],
wonende te Nieuwendijk, gemeente Werkendam,
4. [werknemer 3],
wonende te Wijk en Aalburg, gemeente Aalburg,
5. [werknemer 4],
wonende te Aalst, gemeente Zaltbommel,
procureur: mr. M.P.M. Meuwese,
g e d a a g d e n.
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
- de dagvaarding;
- de pleitnota van mr. Velenturf en de door eiseressen, hierna ook te noemen Hofka en De Hoeve, in het geding gebrachte producties;
de pleitnota van mr. Van Buuren en de door gedaagde sub 1, hierna te noemen ABC/DBS, in het geding gebrachte producties;
de pleitnota van mr. Meuwese en de door gedaagden sub 2 tot en met 5, hierna te noemen de werknemers, in het geding gebrachte producties.
Partijen hebben voorts ter zitting hun stellingen mondeling nader toegelicht.
Eiseressen vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. ABC/DBS te verbieden om:
1. gebruik te maken van de diensten van de werknemers, direct of indirect;
2. te leveren aan of diensten te verrichten voor klanten die door de werknemers bij hen zijn weggelokt.
B. de werknemers te gebieden om:
1. alle werkzaamheden voor ABC/DBS, direct of indirect, alsmede alle overige werkzaamheden die in strijd zijn met het voor ieder van hen geldende non-concurrentiebeding, te staken en gestaakt te houden;
2. het benaderen en weglokken van de klanten van eiseressen alsmede het leveren of verrichten van diensten aan hun klanten of aan van hen weggelokte klanten te staken en gestaakt te houden,
een ander telkens op straffe van een dwangsom van ¦.5.000,-- voor elke overtreding en elke dag dat een overtreding voortduurt.
Gedaagden hebben de vorderingen bestreden.
3. De voorlopige beoordeling en de gronden daarvoor.
3.1
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
De werknemers zijn in loondienst geweest van De Hoeve krachtens een schriftelijke arbeidsovereenkomst, waarin opgenomen een non-concurrentie-beding. De Hoeve behoorde tot de overname door Hofka tot de franchiseorganisatie Profile Tyrecenter (PTC).
Bij schriftelijke overeenkomst gedateerd 10 november 2000 zijn alle activa, passiva, activiteiten en de onderneming van onder meer De Hoeve te Wijk en Aalburg per 1 november 2000 overgedragen aan Hofka die een concurrent is van PTC.
Op 30 november 2000 heeft in het bowlingcentrum te Waalwijk een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij de werknemers door De Hoeve en Hofka zijn in- en voorgelicht omtrent voormelde overname.
Bij brieven van 15 december 2000 hebben de werknemers aan De Hoeve aangegeven dat zij niet bereid waren voor Hofka te gaan werken.
Bij brief van 19 december 2000 hebben de werknemers Hofka het volgende medegedeeld: “Voor het geval we toch al bij Hofka in dienst mochten zijn, dan is dat tegen onze uitdrukkelijke wil en zeggen wij ieder voor zich door deze brief dat dienstverband op met inachtneming van de daarvoor geldende kortste opzegtermijn”.
Bij telefaxbrief van 29 december 2000 hebben de werknemers aan eiseressen bericht dat zij, bij gebreke van enige reactie op hun brief van 19 december 2000, hun dienstverband bij De Hoeve dan wel Hofka met onmiddellijke ingang opzegden.
ABC/DBS is op of omstreeks 15 december 2000 toegetreden tot de Profile Tyrecenter organisatie.
De werknemers zijn inmiddels in dienst getreden van DBS Bandenservice.
3.2
Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de werknemers op grond van artikel 7:663 BW per 1 november 2000, zijnde de datum waarop economisch de overdracht heeft plaatsgevonden, in dienst zijn gekomen van Hofka en dat daarom bij beëindiging van de dienstbetrekking de gewone opzeggingsregels in acht moeten worden genomen. Volgens Hofka zijn de werknemers tevens gebonden aan het voor ieder van hen geldend non-concurrentie beding.
Voorts stelt Hofka dat de klanten die zij van De Hoeve heeft overgenomen, stelselmatig door de werknemers, met name door Versteeg, worden benaderd en weggelokt, waardoor zij aanzienlijke schade lijdt.
De werknemers overtreden daarmee volgens eiseressen niet alleen het non-concurrentiebeding, maar handelen daarmee ook onrechtmatig jegens Hofka en plegen zij -subsidiair- wanprestatie respectievelijk handelen zij onrechtmatig jegens De Hoeve, omdat die haar gehele onderneming, inclusief personeel en klanten aan Hofka heeft overgedragen.
ABC/DBS wordt verweten dat zij profiteert van het onrechtmatig handelen van de werknemers en dat zij de klanten van eiseressen heeft aangeschreven en misleidende borden heeft geplaatst.
3.3
De werknemers hebben aangevoerd, dat aan hen op 30 november 2000 is medegedeeld dat zij nog gewoon in dienst waren van PTC De Hoeve en dat ten aanzien van de overname pas omstreeks 13 december 2000 toestemming is verkregen van de Nederlandse Mededingings Autoriteit (NMA), zodat zij nooit op 1 november 2000 in dienst van Hofka kunnen zijn getreden. Door eiseressen is, aldus de werknemers, ook steeds verklaard dat zij vrij waren in hun keuze voor wie zij wilden werken. Duidelijk hebben zij te kennen gegeven niet voor Hofka te willen werken.
De werknemers zijn van oordeel, dat zij op grond hiervan, alsmede omdat zij het dienstverband met De Hoeve oeveHoeve tijdig hebben opgezegd, nimmer in dienst zijn gekomen van Hofka en zij, nu De Hoeve geen onderneming meer voert, niet meer gebonden zijn aan enig concurrentiebeding.
Ook bestrijden de werknemers uitdrukkelijk dat zij ex artikel 7:663 BW per 1 november 2000 bij Hofka in dienst gekomen zouden zijn. Zij stellen evenmin op enig ander moment bij Hofka in dienst te zijn gekomen en derhalve jegens Hofka geen contractuele verbintenis en/of contractuele verplichtingen te hebben.
Met betrekking tot de gestelde terugwerkende kracht van de overeenkomst hebben de werknemers verwezen naar artikel 6 van de EG-richtlijn ter zake bedrijfsovernemingen, waarbij onder meer is bepaald dat de vervreemder de werknemers tijdig vóór de totstandkoming van de overgang de in dat artikel nader aangegeven informatie dient te verstrekken en dat dit niet is gebeurd.
De werknemers hebben voorts gesteld dat blijkens vaste jurisprudentie artikel 7:663 BW niet de voortzetting van de arbeidsovereenkomst met de vervreemder beoogt indien de in de onderneming aangestelde werknemers niet in dienst van de verkrijger willen blijven. Volgens de werknemers betekent dit dat hun arbeidsovereenkomst met PTC De Hoeve per tijdstip van de overgang een einde heeft genomen nu zij duidelijk te kennen hebben gegeven niet in dienst van Hofka te willen komen.
Ten slotte betwisten de werknemers uitdrukkelijk dat zij door Hofka van De Hoeve overgenomen klanten actief en/of stelselmatig hebben benaderd en/of hebben weggelokt
3.4
ABC/DBS heeft betoogd, dat De Hoeve geen enkel in rechte te respecteren belang heeft bij haar vordering, omdat zij aan Hofka geen garantie heeft gegeven omtrent het blijven van bepaalde klanten of omtrent de naleving door de werknemers van het non-concurrentiebeding en De Hoeve bovendien geen onderneming meer drijft.
Mede gelet op het door de werknemers gevoerd verweer, waaraan zij zich stelt te conformeren, is ABC/DBS van mening dat, nu er geen sprake is van enige wanprestatie of onrechtmatige daad aan de zijde van de werknemers, er evenmin sprake kan zijn van enige onrechtmatigheid aan haar zijde.
Voorts heeft ABC/DBS aangevoerd dat in de bandenbranche geen langdurige contractuele relaties met klanten bestaan. Zij betwist op die grond dat er exclusieve klanten zouden bestaan die mee overgenomen konden worden.
Dat de PTC-organisatie mailings en een verhuisbericht heeft verzonden kan haar, aldus ABS/DBS, niet worden toegerekend. Overigens is ABC/DBS van mening dat die berichten geen onwaarheden bevatten.
Op grond van het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat tussen Hofka en de werknemers geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en derhalve tussen hen geen (non)concurrentiebeding geldt.
3.5
Zowel ABC/DBS als de werknemers hebben het spoedeisend belang van eiseressen bij hun vorderingen betwist. Zij hebben hierbij met name gewezen op het tijdsverloop tussen het tijdstip van dagvaarden en het tijdstip waarop de werknemers bij haar in dienst zijn getreden.
3.6
Gegeven de aard van de verzochte voorzieningen staat het spoedeisend belang voldoende vast.
3.7
Op grond van de overgelegde arbeidscontracten staat voorts voldoende vast dat voor alle vier de werknemers een non-concurrentiebeding gold bij hun voormalige werkgever PTC De Hoeve.
Met de werknemers wordt evenwel, op grond van artikel 6 van de EG Richtlijn, geoordeeld dat er een duidelijk moment diende te zijn waarop zij hun keuze kenbaar konden maken of zij al dan niet over wilden gaan naar de nieuwe eigenaar en mee dienden te delen of zij ontslag wensten te nemen.
Nu de salarissen nog tot 1 januari 2001 door de oude werkgever zijn uitbetaald en er tot die datum nog op naam van de oude werkgever is gefactureerd is het aannemelijk dat het voor de werknemers niet helder was per wanneer de overgang van de onderneming zou plaatsvinden.
De stelling van Hofka dat het moment van bedrijfsovername is gelegen op 1 november 2000 is, mede gelet op de omstandigheid dat van de NMA pas op 13 december 2000 de formele toestemming voor de overname is ontvangen, bovendien vooralsnog niet aannemelijk geworden.
Toen zij op 19 december 2000 te kennen gaven tegen de eerst mogelijke datum ontslag te willen nemen, mochten de werknemers er daarom nog vanuit gaan dat zij op dat moment vrij waren te kiezen of zij in dienst van Hofka wilden komen.
Voorshands is aannemelijk dat het ontslag tengevolge van de opzegging op of omstreeks 29 december 2000 is ingegaan, te meer nu het GAK aan de werknemers heeft medegedeeld dat zij per 1 januari 2001 bij Hofka in dienst zouden zijn getreden.
Bij gebreke van een duidelijk moment waarop onderneming de facto zou zijn overgenomen en bij gebreke van enige mededeling waarop men kon aangeven ontslag te willen nemen, moet een opzegging per 19 december 2000 voorshands als niet tardief worden beschouwd. Evenmin is gebleken of aannemelijk geworden dat de werknemers stilzwijgend Hofka als nieuwe werkgever hebben aanvaard.
Nu de opzegging aan hun oude werkgever dus doel heeft getroffen, kan de nieuwe werkgever dus geen rechten ontlenen aan het non-concurrentiebeding.
De Hoeve heeft, als oude werkgever, geen belang meer heeft bij haar vorderingen. Zij heeft immers de hele onderneming reeds overgedragen. Zij heeft weliswaar gewezen op artikel 6 van de overnameovereenkomst, maar op grond hiervan behoeft zij slechts die werknemers over te dragen die op het moment van overdracht bij haar in dienst waren. Zoals hiervoor overwogen waren de werknemers niet meer in dienst in verband met hun ontslagname.
Evenmin valt in artikel 6 een garantie te lezen dat werknemers zich moeten houden aan hun non-concurrentiebeding ten gunste van overnemende partij.
3.8
Van een stelselmatig benaderen en/of weglokken van klanten door ABC of haar huidige werknemers is onvoldoende gesteld of gebleken.
Geoordeeld kan weliswaar worden dat het verhuisbericht en het richtingsbord tot misverstanden aanleiding kan geven, nu daaruit ten onrechte kan worden afgeleid dat op het oude adres alle activiteiten zouden zijn gestaakt en klanten alleen nog bij ABC/DBS, dat al in dezelfde straat is gevestigd, geholpen konden worden, doch ook dit is geen onderbouwing van het gevraagde verbod sub A onder 1 en 2.
3.9
Ook ten aanzien van de werknemers geldt dat van een stelselmatig benaderen en/of weglokken van klanten door ABC naar hun nieuwe werkgever onvoldoende is gesteld of gebleken.
95013/KG ZA 01-231 PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTS--
RECHTBANK TE BREDA
27 april 2001
VONNIS IN KORT GEDING
1. de besloten vennootschap BANDENSPECIALISTEN HOFKA + SAMPERMANS B.V.,
gevestigd te Breda,
2. de besloten vennootschap DE HOEVE AUTOBANDEN B.V.,
gevestigd te Woerden,
e i s e r e s s e n bij dagvaarding van 6 april 2001,
procureur: mr. J.A. Velenturf,
1. de besloten vennootschap A.B.C. (AALBURGSE BANDEN CENTRALE) B.V., handelende onder de naam DBS Bandenservice,
gevestigd te Wijk en Aalburg, gemeente Aalburg,
v e r s c h e n e n in de persoon van haar directeur D. van Dijk,
advocaat : mr. M.P.P. van Buuren te Amsterdam,
2. [werknemer 1],
[adres],
3. [werknemer 2],
[adres],
4. [werknemer 3],
[adres],
5. [werknemer 4],
[adres],
procureur: mr. M.P.M. Meuwese,
g e d a a g d e n.
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
- de dagvaarding;
- de pleitnota van mr. Velenturf en de door eiseressen, hierna ook te noemen Hofka en De Hoeve, in het geding gebrachte producties;
de pleitnota van mr. Van Buuren en de door gedaagde sub 1, hierna te noemen ABC/DBS, in het geding gebrachte producties;
de pleitnota van mr. Meuwese en de door gedaagden sub 2 tot en met 5, hierna te noemen de werknemers, in het geding gebrachte producties.
Partijen hebben voorts ter zitting hun stellingen mondeling nader toegelicht.
Eiseressen vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. ABC/DBS te verbieden om:
1. gebruik te maken van de diensten van de werknemers, direct of indirect;
2. te leveren aan of diensten te verrichten voor klanten die door de werknemers bij hen zijn weggelokt.
B. de werknemers te gebieden om:
1. alle werkzaamheden voor ABC/DBS, direct of indirect, alsmede alle overige werkzaamheden die in strijd zijn met het voor ieder van hen geldende non-concurrentiebeding, te staken en gestaakt te houden;
2. het benaderen en weglokken van de klanten van eiseressen alsmede het leveren of verrichten van diensten aan hun klanten of aan van hen weggelokte klanten te staken en gestaakt te houden,
een ander telkens op straffe van een dwangsom van ¦.5.000,-- voor elke overtreding en elke dag dat een overtreding voortduurt.
Gedaagden hebben de vorderingen bestreden.
3. De voorlopige beoordeling en de gronden daarvoor.
3.1
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
De werknemers zijn in loondienst geweest van De Hoeve krachtens een schriftelijke arbeidsovereenkomst, waarin opgenomen een non-concurrentie-beding. De Hoeve behoorde tot de overname door Hofka tot de franchiseorganisatie Profile Tyrecenter (PTC).
Bij schriftelijke overeenkomst gedateerd 10 november 2000 zijn alle activa, passiva, activiteiten en de onderneming van onder meer De Hoeve te Wijk en Aalburg per 1 november 2000 overgedragen aan Hofka die een concurrent is van PTC.
Op 30 november 2000 heeft in het bowlingcentrum te Waalwijk een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij de werknemers door De Hoeve en Hofka zijn in- en voorgelicht omtrent voormelde overname.
Bij brieven van 15 december 2000 hebben de werknemers aan De Hoeve aangegeven dat zij niet bereid waren voor Hofka te gaan werken.
Bij brief van 19 december 2000 hebben de werknemers Hofka het volgende medegedeeld: “Voor het geval we toch al bij Hofka in dienst mochten zijn, dan is dat tegen onze uitdrukkelijke wil en zeggen wij ieder voor zich door deze brief dat dienstverband op met inachtneming van de daarvoor geldende kortste opzegtermijn”.
Bij telefaxbrief van 29 december 2000 hebben de werknemers aan eiseressen bericht dat zij, bij gebreke van enige reactie op hun brief van 19 december 2000, hun dienstverband bij De Hoeve dan wel Hofka met onmiddellijke ingang opzegden.
ABC/DBS is op of omstreeks 15 december 2000 toegetreden tot de Profile Tyrecenter organisatie.
De werknemers zijn inmiddels in dienst getreden van DBS Bandenservice.
3.2
Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de werknemers op grond van artikel 7:663 BW per 1 november 2000, zijnde de datum waarop economisch de overdracht heeft plaatsgevonden, in dienst zijn gekomen van Hofka en dat daarom bij beëindiging van de dienstbetrekking de gewone opzeggingsregels in acht moeten worden genomen. Volgens Hofka zijn de werknemers tevens gebonden aan het voor ieder van hen geldend non-concurrentie beding.
Voorts stelt Hofka dat de klanten die zij van De Hoeve heeft overgenomen, stelselmatig door de werknemers, met name door Versteeg, worden benaderd en weggelokt, waardoor zij aanzienlijke schade lijdt.
De werknemers overtreden daarmee volgens eiseressen niet alleen het non-concurrentiebeding, maar handelen daarmee ook onrechtmatig jegens Hofka en plegen zij -subsidiair- wanprestatie respectievelijk handelen zij onrechtmatig jegens De Hoeve, omdat die haar gehele onderneming, inclusief personeel en klanten aan Hofka heeft overgedragen.
ABC/DBS wordt verweten dat zij profiteert van het onrechtmatig handelen van de werknemers en dat zij de klanten van eiseressen heeft aangeschreven en misleidende borden heeft geplaatst.
3.3
De werknemers hebben aangevoerd, dat aan hen op 30 november 2000 is medegedeeld dat zij nog gewoon in dienst waren van PTC De Hoeve en dat ten aanzien van de overname pas omstreeks 13 december 2000 toestemming is verkregen van de Nederlandse Mededingings Autoriteit (NMA), zodat zij nooit op 1 november 2000 in dienst van Hofka kunnen zijn getreden. Door eiseressen is, aldus de werknemers, ook steeds verklaard dat zij vrij waren in hun keuze voor wie zij wilden werken. Duidelijk hebben zij te kennen gegeven niet voor Hofka te willen werken.
De werknemers zijn van oordeel, dat zij op grond hiervan, alsmede omdat zij het dienstverband met De Hoeve oeveHoeve tijdig hebben opgezegd, nimmer in dienst zijn gekomen van Hofka en zij, nu De Hoeve geen onderneming meer voert, niet meer gebonden zijn aan enig concurrentiebeding.
Ook bestrijden de werknemers uitdrukkelijk dat zij ex artikel 7:663 BW per 1 november 2000 bij Hofka in dienst gekomen zouden zijn. Zij stellen evenmin op enig ander moment bij Hofka in dienst te zijn gekomen en derhalve jegens Hofka geen contractuele verbintenis en/of contractuele verplichtingen te hebben.
Met betrekking tot de gestelde terugwerkende kracht van de overeenkomst hebben de werknemers verwezen naar artikel 6 van de EG-richtlijn ter zake bedrijfsovernemingen, waarbij onder meer is bepaald dat de vervreemder de werknemers tijdig vóór de totstandkoming van de overgang de in dat artikel nader aangegeven informatie dient te verstrekken en dat dit niet is gebeurd.
De werknemers hebben voorts gesteld dat blijkens vaste jurisprudentie artikel 7:663 BW niet de voortzetting van de arbeidsovereenkomst met de vervreemder beoogt indien de in de onderneming aangestelde werknemers niet in dienst van de verkrijger willen blijven. Volgens de werknemers betekent dit dat hun arbeidsovereenkomst met PTC De Hoeve per tijdstip van de overgang een einde heeft genomen nu zij duidelijk te kennen hebben gegeven niet in dienst van Hofka te willen komen.
Ten slotte betwisten de werknemers uitdrukkelijk dat zij door Hofka van De Hoeve overgenomen klanten actief en/of stelselmatig hebben benaderd en/of hebben weggelokt
3.4
ABC/DBS heeft betoogd, dat De Hoeve geen enkel in rechte te respecteren belang heeft bij haar vordering, omdat zij aan Hofka geen garantie heeft gegeven omtrent het blijven van bepaalde klanten of omtrent de naleving door de werknemers van het non-concurrentiebeding en De Hoeve bovendien geen onderneming meer drijft.
Mede gelet op het door de werknemers gevoerd verweer, waaraan zij zich stelt te conformeren, is ABC/DBS van mening dat, nu er geen sprake is van enige wanprestatie of onrechtmatige daad aan de zijde van de werknemers, er evenmin sprake kan zijn van enige onrechtmatigheid aan haar zijde.
Voorts heeft ABC/DBS aangevoerd dat in de bandenbranche geen langdurige contractuele relaties met klanten bestaan. Zij betwist op die grond dat er exclusieve klanten zouden bestaan die mee overgenomen konden worden.
Dat de PTC-organisatie mailings en een verhuisbericht heeft verzonden kan haar, aldus ABS/DBS, niet worden toegerekend. Overigens is ABC/DBS van mening dat die berichten geen onwaarheden bevatten.
Op grond van het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat tussen Hofka en de werknemers geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en derhalve tussen hen geen (non)concurrentiebeding geldt.
3.5
Zowel ABC/DBS als de werknemers hebben het spoedeisend belang van eiseressen bij hun vorderingen betwist. Zij hebben hierbij met name gewezen op het tijdsverloop tussen het tijdstip van dagvaarden en het tijdstip waarop de werknemers bij haar in dienst zijn getreden.
3.6
Gegeven de aard van de verzochte voorzieningen staat het spoedeisend belang voldoende vast.
3.7
Op grond van de overgelegde arbeidscontracten staat voorts voldoende vast dat voor alle vier de werknemers een non-concurrentiebeding gold bij hun voormalige werkgever PTC De Hoeve.
Met de werknemers wordt evenwel, op grond van artikel 6 van de EG Richtlijn, geoordeeld dat er een duidelijk moment diende te zijn waarop zij hun keuze kenbaar konden maken of zij al dan niet over wilden gaan naar de nieuwe eigenaar en mee dienden te delen of zij ontslag wensten te nemen.
Nu de salarissen nog tot 1 januari 2001 door de oude werkgever zijn uitbetaald en er tot die datum nog op naam van de oude werkgever is gefactureerd is het aannemelijk dat het voor de werknemers niet helder was per wanneer de overgang van de onderneming zou plaatsvinden.
De stelling van Hofka dat het moment van bedrijfsovername is gelegen op 1 november 2000 is, mede gelet op de omstandigheid dat van de NMA pas op 13 december 2000 de formele toestemming voor de overname is ontvangen, bovendien vooralsnog niet aannemelijk geworden.
Toen zij op 19 december 2000 te kennen gaven tegen de eerst mogelijke datum ontslag te willen nemen, mochten de werknemers er daarom nog vanuit gaan dat zij op dat moment vrij waren te kiezen of zij in dienst van Hofka wilden komen.
Voorshands is aannemelijk dat het ontslag tengevolge van de opzegging op of omstreeks 29 december 2000 is ingegaan, te meer nu het GAK aan de werknemers heeft medegedeeld dat zij per 1 januari 2001 bij Hofka in dienst zouden zijn getreden.
Bij gebreke van een duidelijk moment waarop onderneming de facto zou zijn overgenomen en bij gebreke van enige mededeling waarop men kon aangeven ontslag te willen nemen, moet een opzegging per 19 december 2000 voorshands als niet tardief worden beschouwd. Evenmin is gebleken of aannemelijk geworden dat de werknemers stilzwijgend Hofka als nieuwe werkgever hebben aanvaard.
Nu de opzegging aan hun oude werkgever dus doel heeft getroffen, kan de nieuwe werkgever dus geen rechten ontlenen aan het non-concurrentiebeding.
De Hoeve heeft, als oude werkgever, geen belang meer heeft bij haar vorderingen. Zij heeft immers de hele onderneming reeds overgedragen. Zij heeft weliswaar gewezen op artikel 6 van de overnameovereenkomst, maar op grond hiervan behoeft zij slechts die werknemers over te dragen die op het moment van overdracht bij haar in dienst waren. Zoals hiervoor overwogen waren de werknemers niet meer in dienst in verband met hun ontslagname.
Evenmin valt in artikel 6 een garantie te lezen dat werknemers zich moeten houden aan hun non-concurrentiebeding ten gunste van overnemende partij.
3.8
Van een stelselmatig benaderen en/of weglokken van klanten door ABC of haar huidige werknemers is onvoldoende gesteld of gebleken.
Geoordeeld kan weliswaar worden dat het verhuisbericht en het richtingsbord tot misverstanden aanleiding kan geven, nu daaruit ten onrechte kan worden afgeleid dat op het oude adres alle activiteiten zouden zijn gestaakt en klanten alleen nog bij ABC/DBS, dat al in dezelfde straat is gevestigd, geholpen konden worden, doch ook dit is geen onderbouwing van het gevraagde verbod sub A onder 1 en 2.
3.9
Ook ten aanzien van de werknemers geldt dat van een stelselmatig benaderen en/of weglokken van klanten door ABC naar hun nieuwe werkgever onvoldoende is gesteld of gebleken.
Eiseressen dienen als de in het ongelijk te stellen partij te worden verwezen in de kosten van het geding.
5. De beslissing in kort geding.
weigert de gevorderde voorzieningen;
veroordeelt eiseressen in de kosten van het geding, deze, voorzover aan de zijde van wederpartijen gevallen, tot op heden telkens begroot op ƒ.1.950,--, waaronder telkens begrepen een bedrag van ƒ.1.550,-- aan salaris;
verklaart dit vonnis ten aanzien van die kosten uitvoer-baar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.E. Poerink, fungerend president, en uitgesproken ter openba-re terecht-zit-ting in kort geding van vrijdag 27 april 2001, in tegenwoordig-heid van W.J.M. de Haan, waarne-mend griffier.