ECLI:NL:RBBRE:2001:AB1491

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
27 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
94662/KG ZA 01-208
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot benoeming van een bindend adviseur in het kader van een koopovereenkomst

In deze zaak vordert de naamloze vennootschap De Vries Robbé Groep N.V. (DVRG) in kort geding dat de besloten vennootschap Ten Have B.V. wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan de benoeming van een bindend adviseur, zoals overeengekomen in een koopovereenkomst van 4 november 2000. De koopovereenkomst betreft de verkoop van aandelen in de besloten vennootschap BTG S & C Holding B.V. (Bailey). De partijen zijn het niet eens over de intrinsieke waarde van de aandelen, wat leidt tot een geschil over de koopsom. DVRG stelt dat Ten Have niet meewerkt aan de benoeming van een bindend adviseur, wat de nakoming van de betalingsverplichtingen frustreert. Ten Have betwist de vorderingen van DVRG en stelt dat er een mondelinge vaststellingsovereenkomst is gesloten waarin de koopsom is vastgesteld op f 350.000,--. De President van de Rechtbank te Breda heeft de vorderingen van DVRG afgewezen, omdat er voorshands geen belang is bij de gevraagde voorzieningen. De President oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de koopprijs, en dat de communicatie tussen de betrokken partijen niet adequaat is geweest. Het vonnis is gewezen op 27 april 2001 door mr. G.J.E. Poerink, fungerend-president, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

94662/KG ZA 01-208 PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTS--
27 april 2001 RECHTBANK TE BREDA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap DE VRIES ROBBÉ GROEP N.V.,
gevestigd te Gorinchem,
e i s e r e s bij dagvaarding
van 30 maart 2001,
procureur: mr. R.P.M.J. Rijppaert,
advocaat : mr. I.M. Graal,
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TEN HAVE B.V.,
gevestigd te Oosterhout,
g e d a a g d e ,
procureur: mr. J.G.L.M. Schiffeleers.
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
de dagvaarding;
de door mr. Graal in het geding gebrachte producties;
de door mr. Schiffeleers in het geding gebrachte producties;
de pleitnota van mr. Graal, tevens houdende wijziging van eis;
de pleitnota van mr. Schiffeleers met productie.
Partijen hebben voorts hun standpunten ter terechtzitting mondeling toegelicht.
2. Het geschil.
Eiseres, verder te noemen DVRG, vordert bij wege van onverwijlde maatregel:
I gedaagde, verder te noemen Ten Have, te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking te verlenen aan de benoeming door de voorzitter van het NIVRA van een bindend adviseur zoals bedoeld in de tussen partijen gesloten koopovereenkomst van 4 november 2000, zulks op straffe van een dwangsom van f 50.000,-- per dag dat Ten Have in gebreke is aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van f 1.000.000,--;
II DVRG te machtigen om zich mede namens Ten Have tot de voorzitter van het NIVRA te wenden met het verzoek een bindend adviseur te benoemen zoals bedoeld in de koopovereenkomst tussen partijen van 4 november 2000,
indien Ten Have binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis weigerachtig blijft aan het sub I gestelde te voldoen;
III iedere dusdanige voorziening die de President in goede justitie zal vermenen te behoren ten einde de tussen partijen ontstane impasse te doorbreken ten gevolge van het weigeren van Ten Have redelijke medewerking te geven aan de benoeming van een bindend adviseur;
IV alles met veroordeling van Ten Have in de kosten van dit geding.
Ten Have heeft de vorderingen betwist.
3. De voorlopige beoordeling en de gronden daarvoor.
3.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
Partijen hebben op 4 november 2000 een koopovereenkomst gesloten,welke
overeenkomst op 6 november 2000 is aangevuld;
Tussen partijen is overeen gekomen dat Ten Have van DVRG alle geplaatste aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap BTG S & C Holding B.V., nader te noemen Bailey, zal kopen;
Artikel 1 van de overeenkomst bepaalt: “Ten Have koopt, zoals DVRG verkoopt, ingaande 1-11-2000, alle aandelen in het geplaatste kapitaal van BTG S & C Holding B.V. voor een koopprijs gelijk aan de intrinsieke waarde per 1-1-2000, bedragende f 4.047.928,--, verminderd met de sindsdien opgetreden verliezen tot en met 31-10-2000, hierna te noemen de ‘intrinsieke waarde’.
Ter bepaling van de definitieve koopprijs zal de intrinsieke waarde worden vastgesteld door Arthur Andersen op basis van een door dit accountants-kantoor samen te stellen balans per 31-10-2000, op basis van de huidige waarderingsgrondslagen, welke volgens een bestendige gedragslijn zullen worden gehanteerd. Deze balans zal uiterlijk 30 dagen ná de levering van de aandelen worden samengesteld en opgemaakt en ter beschikking worden gesteld van partijen.
Na het ter beschikking stellen van de balans aan Ten Have, dient zij binnen 15 dagen schriftelijk en gemotiveerd aan DVRG te berichten, indien zij zich niet met de intrinsieke waarde kan verenigen, onder opgaaf van de omvang van de geconstateerde afwijkingen.
DVRG zal haar accountant Arthur Andersen opdracht geven zoveel mogelijk medewerking te verlenen en informatie te verschaffen bij een eventueel onderzoek door Ten Have c.q. haar accountant, gedurende deze periode van 15 dagen.
Indien Ten Have binnen de periode van 15 dagen een afwijking op de balans aan DVRG meedeelt zullen de registeraccountants van partijen gezamenlijk binnen 10 dagen na de meldingsdatum door Ten Have een derde registeraccountant benoemen.
De opdracht aan deze derde registeraccountant zal luiden dat hij binnen 21
dagen na zijn benoeming bij wijze van bindend advies tussen partijen de intrinsieke waarde per 31-10-2000 vaststelt. Deze termijn van 21 dagen kan eenmaal met 14 dagen verlengd worden, indien daartoe zwaarwegende redenen zijn zulks naar het oordeel van de derde accountant.
De intrinsieke waarde wordt door partijen voorlopig vastgesteld op
f 1.500.000,--, zodat de voorlopige koopprijs op dit bedrag wordt bepaald.”;
Bij akte van 24 november 2000 zijn genoemde aandelen geleverd;
Op 20 december 2000 is door H.H.H. Wieleman van Arthur Andersen Accountants, accountant van DVRG, een balans van Bailey aan Ten Have afgegeven. Dit accountantskantoor concludeert dat op basis van de samengestelde en beoordeelde balans de intrinsieke waarde van de aandelen per 31 oktober 2000 f 1.293.000,-- bedraagt;
Bij fax van 3 januari 2001 heeft Ten Have aan DVRG laten weten dat zij zich niet kan vinden in de uit de door Arthur Andersen Accountants samengestelde balans blijkende intrinsieke waarde van de aandelen Bailey per 31 oktober 2000;
Ingevolge het bepaalde in artikel 1 van meergenoemde overeenkomst hebben de accountant van DVRG, H.H.H. Wieleman van Arthur Andersen Accountants, en van Ten Have, A.F.V. Merckx van Merckx Register-accountants, tevergeefs, getracht gezamenlijk een derde accountant aan te wijzen die bij wijze van bindend advies de intrinsieke waarde van de aandelen Bailey per 31 oktober 2000 zal dienen vast te stellen;
Nu de accountants van partijen er niet in slaagden in onderling overleg tot de benoeming van een bindend adviseur te komen, heeft DVRG op 16 maart 2001 het beding ontbonden dat bepaalt dat de accountants van partijen gezamenlijk de bindend adviseur aanwijzen. Daarbij is door DVRG aan Ten Have voorgesteld teneinde tot een oplossing te komen gezamenlijk de voorzitter van het NIVRA te verzoeken de bindend adviseur aan te wijzen. Op dit voorstel is door Ten Have afwijzend gereageerd;
De door Ten Have gestelde bankgarantie voor het restant van de koopsom is door de heer Blom op 26 januari 2001 op verzoek van Ten Have geretourneerd aan de Rabobank;
C.G.A. Blom is tot 26 februari 2001 bij DVRG werkzaam geweest als gedelegeerd commissaris;
Vanaf 28 februari 2001 is P. Tersteeg bij DVRG als directeur in dienst getreden.
3.2.
Spoedeisendheid is, gelet op de aard van de gevraagde voorzieningen, gegeven.
3.3.
DVRG stelt dat partijen thans niet meer kunnen komen tot een definieve vaststelling van de intrinsieke waarde van de aandelen van meergenoemde onderneming per 31 oktober 2000 en daarmee van die van de koopsom. Zij meent dat daardoor de nakoming van de resterende betalingsverplichting van Ten Have wordt gefrustreerd. Ter onderbouwing van deze stelling wijst DVRG er op dat Ten Have krachtens de overeenkomst reeds een voorschot op de koopsom van f 850.000,-- heeft voldaan. Zij stelt zich op het standpunt dat de
intrinsieke waarde en daarmede de koopsom vastgesteld dient te worden op een
bedrag van f 1.293.000,--, zodat zij, afhankelijk van de bevindingen van de bindend adviseur, nog f 443.000,-- van Ten Have heeft te vorderen.
DVRG betwist de stelling van Ten Have dat er tussen partijen enige regeling omtrent de vaststelling van de koopsom bestaat. Zij wijst onder meer op de brief van de raadsman van Ten Have van 9 april 2001 aan de heer Blom, waarin eerstgenoemde informeert hoe de vork nu precies in de steel zit, hetgeen naar haar oordeel niet getuigt van enige definitieve regeling met betrekking tot de bepaling van de hoogte van de koopsom. DVRG meent dat het geheel onduidelijk blijft waar de beweerde regeling uit bestaat. De heer Blom en de heer Van Mook, directeur en groot aandeelhouder van Ten Have, hebben, aldus DVRG, gesprekken gevoerd, die hebben geleid tot de formulering van enkele uitgangspunten. Zij meent dan ook dat deze uitgangspunten nog in een overeenkomst moeten worden uitgewerkt. Als er een regeling tot stand zou zijn gekomen, dan zou het naar het oordeel van DVRG voor de hand hebben gelegen dat Ten Have haar tot nakoming zou hebben aangesproken. Tot slot merkt DVRG op dat de heer Blom bij zijn vertrek bij DVRG een verklaring heeft getekend waarin staat dat hij DVRG niet op een andere wijze gebonden heeft dan DVRG bekend is. Zij geeft in dat kader aan dat zij niet door de heer Blom op de hoogte is gebracht van een regeling met Ten Have.
3.4.
Ten Have stelt dat de aanwijzing van een bindend adviseur met opdracht aan deze de definitieve koopsom van de aandelen Bailey te bepalen, niet meer van belang is, nu partijen op 23 januari 2001 een mondelinge vaststellings-overeenkomst hebben gesloten, waarbij de koopsom is bepaald op f 350.000,--. Zij geeft aan dat deze overeenkomst nog niet op schrift is gesteld, hoewel de heer Blom dit bij fax van 10 april 2001 heeft toegezegd. Ter onderbouwing van haar stelling wijst Ten Have er op dat de heer Blom namens DVRG op basis van de gemaakte afspraken de de door Ten Have gestelde bankgarantie heeft geretourneerd aan de bankinstelling. Zij wijst er voorts op dat in de e-mail van de heer Blom van 22 februari 2001 wordt gesproken over terugbetaling van een bedrag van f 500.000,-- per 7 maart 2001, zijnde het verschil tussen het betaalde voorschot en de definitieve koopsom, alsmede over de toezending van de tekst van de vaststellingsovereenkomst.
3.5.
De President is van oordeel dat er, gelet op de door Ten Have overgelegde producties en hetgeen door de heer Blom als informant ter zitting is medegedeeld, naar het zich thans laat aanzien tussen partijen overeenstemming is bereikt over de koopprijs van de aandelen Bailey. Immers, in de brief van 25 januari 2001 aan de heer Van Mook refereert de heer Blom aan de op 23 januari 2001 gemaakte afspraken en retourneert de gestelde bankgarantie, hetgeen aannemelijk maakt dat DVRG geen claim meer op Ten Have pretendeert te hebben. Uit de bij dezelfde brief gevoegde concept vaststellingsovereenkomst vloeit voort dat partijen onder meer overeenstemming hebben bereikt over de intrinsieke waarde van de aandelen Bailey. Daarnaast volgt uit de e-mail van 22
februari 2001 van de heer Blom dat er onder andere afspraken zijn gemaakt
omtrent de betaling van f 500.000,-- per 7 maart a.s.. Ter zitting heeft de heer Blom aangegeven dat dit een betaling van DVRG aan Ten Have betreft. De heer Blom heeft voorts aangegeven dat hij met de heer Van Mook enkele gesprekken heeft gevoerd om te komen tot een afwikkeling van de tussen partijen bestaande rechtsverhouding, omdat er naast de kwestie van de intrinsieke waarde van de aandelen bijvoorbeeld ook nog een procedure bij de Ondernemingskamer te Amsterdam aanhangig is en er een rekening courant-verhouding tussen partijen bestaat. Hij deelde mee dat deze gesprekken hebben geresulteerd in een aantal uitgangspunten, die hij heeft weergegeven in het concept van de vaststellingsovereenkomst, welke voor de adviseurs van partijen als basis zouden dienen voor de op schriftstelling van een alles omvattende afwikkeling. Hij meent dat er over de koopprijs van f 350.000,-- tussen partijen overeenstemming bestaat en dat het door DVRG aan Ten Have terug te betalen bedrag van
f 500.000,-- in 3 termijnen zal plaatsvinden. Voorts heeft de heer Blom desgevraagd ter zitting medegedeeld dat er na deze overeenstemming geen andere geschilpunten ter bespreking tussen hem en de heer Van Mook resteerden.
De stelling van de huidige directeur van DVRG dat hij niet op de hoogte is van de inhoud van de gesprekken tussen de heer Blom en de heer Van Mook en de stelling dat DVRG blijkens de door de heer Blom getekende verklaring dat zij niet op een andere wijze gebonden is dan haar bekend is, maakt dit niet anders, nu een dergelijke verklaring niet aan een derde kan worden tegengeworpen en de heer Blom ter zitting heeft aangegeven dat aan de uitwerking van meergenoemde regeling geen gevolg is gegeven, louter omdat hij hierover door een slechte communicatie niet heeft gesproken met zijn opvolger.
Het vorenstaande leidt ertoe dat DVRG voorshands geen belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, zodat deze zullen worden afgewezen.
4. De kosten.
DVRG dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding.
5. De beslissing in kort geding.
De President
weigert de gevorderde voorzieningen;
veroordeelt eiseres in de kosten van het geding deze voorzover aan de zijde van de wederpartij gevallen tot op heden begroot op ¦ 1.950,--;
verklaart dit vonnis voor wat betreft voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.E. Poerink, fungerend-president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van 27 april 2001, in tegenwoordigheid van mr. J.K. Rikken, waarnemend-griffier.