ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA
Veertiende kamer
Uitgesproken d.d.: 24 oktober 2000
Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs Hilvarenbeek, gevestigd te Hilvarenbeek, eiseres,
G.M. Roelofs te Hilvarenbeek, gemachtigde,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek, te Hilvarenbeek, verweerder.
Bij besluit van 18 mei 1999, verzonden 26 mei 1999, heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen verweerders besluit van 11 maart 1999 tot verlening van subsidie voor het jaar 1999 ongegrond verklaard, alsmede aan eiseres voor het jaar 1999 gedeeltelijke ontheffing verleend van de aan de subsidie verbonden voorwaarden.
Bij brief van 5 juli 1999 heeft eiseres tegen het besluit van 18 mei 1999 bezwaar gemaakt bij verweerder en bij een op 7 juli 1999 ontvangen faxbericht heeft eiseres tegen het besluit van 18 mei 1999 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het beroep is toegelicht bij brief van 12 juli 1999.
Verweerder heeft bij brieven van 15 juli 1999 en 29 juli 1999 op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en bij brief van 27 juli 1999 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 augustus 1999 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres van
5 juli 1999 aan de rechtbank toegezonden ter behandeling als beroepschrift.
Bij brief van 22 januari 2000 heeft eiseres een aanvullend beroepschrift ingediend. Daarna is van de zijde van eiseres nog een brief van 2 september 2000 ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 september 2000.
Eiseres is verschenen bij gemachtigde G.M. Roelofs.
Verweerder is verschenen bij de gemachtigden A. Douwes-Ooms en
mr. M.J.M. Morel.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan.
Op 18 december 1998 heeft de raad van de gemeente Hilvarenbeek de "Nota Harmonisatie Subsidiebeleid", inclusief de daarin opgenomen "Algemene Subsidieverordening 1998" alsmede het subsidieprogramma 1999 vastgesteld.
Op grond hiervan is bij besluit van 11 maart 1999 aan eiseres, als bevoegd gezag van openbare basisschool "De Driehoek" te Hilvarenbeek, voor het jaar 1999 een subsidie toegekend van ¦ 4.217,-. Aan deze subsidieverlening zijn voorwaarden verbonden, waaronder de voorwaarden dat voor elke groep ten minste één kunstdiscipline aan bod dient te komen en dat in alle groepen een programma voor levensbeschouwelijke vorming dient te worden aangeboden.
Bij brief van 31 maart 1999 heeft eiseres tegen het besluit van 11 maart 1999 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft zij, samengevat, aangevoerd niet aan deze verplichtingen te kunnen voldoen, omdat de verleende subsidie niet toereikend is om in alle groepen zowel kunstzinnige als levensbeschouwelijke vorming aan te bieden.
Op 21 april 1999 heeft eiseres haar bezwaren mondeling toegelicht.
Bij besluit van 18 mei 1999 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en tevens eiseres ontheffing verleend van de subsidievoorwaarden in die zin dat uitsluitend een aanbod op beide terreinen behoeft te worden gedaan aan de groepen, die ook reeds in 1998 de desbetreffende lessen hebben ontvangen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit, samengevat, aangevoerd dat het verzorgen van godsdienstonderwijs c.q. levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, waartoe de subsidietoekenning verplicht, niet tot haar verantwoordelijkheden behoort en in strijd is met de bepalingen van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de Wpo). Ingevolge de Wpo dient het bevoegd gezag leerlingen in de gelegenheid stellen dit onderwijs te volgen, maar is het bevoegd gezag niet verantwoordelijk voor vorm en inhoud daarvan. Eiseres wenst de subsidie voor het onderdeel godsdienst- en levensbeschouwelijk onderwijs niet te ontvangen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de gedingstukken blijkt voldoende dat eiseres heeft besloten tot het indienen van een bezwaarschrift en het instellen van het onderhavige beroep waartoe haar de bevoegdheid is verleend in artikel 13, derde lid, van de Verordening Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs Hilvarenbeek 1996. Bovendien is gebleken dat eiseres M. Veraa respectievelijk R.C. Willenswaard heeft gemachtigd bezwaar te maken respectievelijk beroep in te stellen. Eiseres kan dan ook in haar beroep ontvangen worden en er is geen reden om te concluderen tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift.
Ter zitting is voorts vastgesteld dat met het bestreden besluit is beoogd het besluit van 11 maart 1999 deels te herroepen, te weten wat betreft de voorwaarden. De voorwaarde genoemd in het primaire besluit dat eiseres verplicht is om in alle groepen een programma voor levensbeschouwelijke vorming aan te bieden is slechts gehandhaafd voor de groepen 4 tot en met 8.
Partijen zijn in beroep verdeeld over laatstgenoemde voorwaarde die aan de toekenning van de subsidie is verbonden.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar door deze voorwaarde verplicht om levensbeschouwelijk onderwijs aan te bieden, zulks in strijd met het bepaalde in artikel 50 van de WPO, waarin eiseres (slechts) wordt verplicht om de leerlingen op haar school in de gelegenheid te stellen levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te ontvangen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij eiseres tot niets verplicht, omdat eiseres niet verplicht is om de subsidie te aanvaarden.
De artikelen 50 en 51 van Wet op het primair onderwijs, opgenomen in het Hoofdstuk "Basisonderwijs", Titel II "Openbaar en uit de openbare kassen bekostigd bijzonder onderwijs" en Afdeling 2 "Overige regelen voor het openbaar onderwijs" van de WPO luiden als volgt:
Artikel 50:
" Het bevoegd gezag stelt de leerlingen in de gelegenheid op de school, binnen de schooltijden, godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te ontvangen. Van de tijd daaraan te besteden worden ten hoogste 120 uren per schooljaar meegeteld voor het aantal uren onderwijs dat de leerlingen krachtens artikel 8, zevende lid, aanhef en onder a, ten minste moeten ontvangen. Voor de leerlingen die dit onderwijs niet volgen, voorziet het bevoegd gezag in andere onderwijsactiviteiten op de school.".
Artikel 51:
" Godsdienstonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken, of rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens hun statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen. Levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door volledige rechtsbevoegdheid bezittende organisaties op geestelijke grondslag.".
Over de voorgeschiedenis van de besluitvorming van verweerder is de rechtbank het navolgende gebleken. Tot en met 1998 was het godsdienstig en levensbeschouwelijk onderwijs op de Driehoek zo geregeld dat eiseres niet verantwoordelijk was voor dit onderwijs. Eiseres stelde leerlingen wel in de gelegenheid dit onderwijs te ontvangen. De desbetreffende lessen werden verzorgd door de niet onder de verantwoordelijkheid van eiseres vallende Werkgroep Levensbeschouwelijk Onderwijs (hierna: WLO). De WLO organiseerde godsdienstonderwijs dat werd gegeven door leraren aangewezen door het Rooms-Katholiek Kerkbestuur te Hilvarenbeek en levensbeschouwelijk onderwijs dat werd gegeven door leraren van de Stichting Beheer Humanistisch Vormingsonderwijs. De WLO ontving subsidie rechtstreeks van verweerder.
Met ingang van het jaar 1999 heeft verweerder aan de WLO feitelijk geen subsidie toegekend. In plaats daarvan heeft verweerder aan eiseres subsidie tot een bedrag van ƒ 4.217,- toegekend bij voormeld besluit van 11 maart 1999.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat door het stellen van de subsidievoorwaarde tot aanbieding van levensbeschouwelijk onderwijs van eiseres meer gevraagd wordt dan volgt uit haar wettelijke in artikel 51 van de WPO omschreven taak op dit punt. Blijkens de parlementaire stukken heeft de wetgever met artikel 50 van de WPO beoogd dat indien ouders van leerlingen wensen dat hun kinderen godsdienst- of vormingsonderwijs ontvangen, het bevoegd gezag verplicht is daaraan mee te werken, maar geen verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud van dit onderwijs, noch voor de wijze waarop het wordt gegeven noch voor de keuze van leermiddelen die worden gebruikt. Dit werd een zaak geacht voor de in artikel 51 van de WPO genoemde instellingen.
Anderzijds wordt met het stellen van de in geding zijnde voorwaarde eiseres niet verplicht tot het nemen van de verantwoordelijkheid die de wetgever niet bij haar heeft willen leggen. Eiseres kan immers niet verplicht worden de subsidie te aanvaarden en heeft aldus de mogelijkheid de opgelegde verplichting naast zich neer te leggen.
Echter de subsidiebeschikking is zodanig geredigeerd dat voormelde vrije keus van eiseres op onaanvaardbare wijze is beperkt. Dit omdat het totale subsidiebedrag van ƒ 4.217,- afhankelijk is gemaakt van het al dan niet voldoen aan de verplichting tot het aanbieden van levensbeschouwelijk onderwijs, zulks terwijl dit totale subsidiebedrag ook bedoeld is als subsidie voor andere doeleinden (zoals een bij het Bisk in te kopen programma en het verzorgen van culturele activiteiten). Aldus wordt onvoldoende recht gedaan aan de gerechtvaardigde opvatting van eiseres dat zij zich als bevoegd gezag van een openbare school niet inhoudelijk mag bemoeien met godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijke vorming.
Bovendien is van de zijde van verweerder ter zitting verklaard dat splitsing van het subsidiebedrag bestemd voor levensbeschouwelijk vormingsonderwijs enerzijds en voor andere onderdelen anderzijds mogelijk is.
Op grond van het hiervoor overwogene concludeert de rechtbank dat verweerder bij zijn besluitvorming zich onvoldoende rekenschap lijkt te hebben gegeven van het bepaalde in de artikelen 50 en 51 van de WPO, waarin de wetgever heeft beoogd zich ten aanzien van openbare scholen niet te mengen in godsdienstige en levensbeschouwelijke aangelegenheden. In ieder geval is bij het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd waarom de gewraakte voorwaarde is gekoppeld aan het totale subsidiebedrag.
Het beroep van eiseres zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Van proceskosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht is niet gebleken, zodat een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder achterwege zal blijven.
Het door eiseres betaalde griffierecht dient aan haar te worden vergoed.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, zulks met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
gelast dat de gemeente Hilvarenbeek eiseres het door haar betaalde griffierecht van ƒ 450,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Van der Poel, in tegenwoordigheid van mr. Hulshof als griffier, op 24 oktober 2000
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak.
Afschrift verzonden d.d.:
WB