ECLI:NL:RBBRE:2000:AA7431

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
5 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/74 GEMWT JA
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot opheffing parkeerplaats en bereikbaarheid zij-ingang woning

In deze zaak heeft eiser, wonende aan de [adres] te [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur. Eiser verzocht om opheffing van een parkeerplaats nabij zijn woning, omdat deze de toegang tot zijn poort belemmerde. Het verzoek werd door verweerder afgewezen, waarna eiser bezwaar aantekende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van verweerder geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen rechtsgevolg beoogt. De rechtbank oordeelt dat de opheffing van een parkeerplaats enkel feitelijke gevolgen heeft en niet onder de bepalingen van de Wegenverkeerswet (WVW) valt. Hierdoor is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien, door te bepalen dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is gedaan op 5 juli 2000 door mr. Janssen, in aanwezigheid van griffier mr. Willemse.

Uitspraak

00/74 GEMWT JA
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA
Veertiende kamer
Uitgesproken d.d.:5 juli 2000
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, te Etten-Leur, verweerder.
1. Procesverloop:
Eiser heeft bij brief van 17 januari 2000 beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 4 januari 2000 (hierna: het bestreden besluit), waarbij eisers bezwaarschrift, dat was ingediend tegen de afwijzing van eisers verzoek om maatregelen te treffen om de zij-ingang van het perceel aan het [adres] te [woonplaats] beter bereikbaar te maken, kennelijk ongegrond is verklaard.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en bij brief van 18 februari 2000 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 5 juni 2000.
Eiser is verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde R. Lazeroms.
2. Beoordeling:
2.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan.
Eiser woont aan de [adres] te [woonplaats]. Zijn woning is op een hoek gelegen en zijn tuin grenst aan de zij- en achterkant aan een parkeerplaats. In de erfafscheiding die de zijtuin van het parkeerterrein scheidt is een poort. Indien voor de poort van eiser een auto staat geparkeerd, kan hij niet (goed) van die poort gebruik maken.
Eiser heeft daarom op 21 oktober 1992 bij verweerder een verzoek ingediend tot het opheffen van een parkeerplaats en het aldaar instellen van een parkeerverbod nabij diens perceel aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de onderhavige locatie). Bij schrijven van 21 januari 1993 heeft verweerder meegedeeld geen medewerking te verlenen aan dit verzoek.
Verweerder heeft bij brief van 1 augustus 1997 aan eiser verzocht de op de onderhavige locatie aangebrachte stootbanden, de letters NP en het aanduidingsbord met de tekst niet parkeren binnen twee weken te verwijderen. Eiser heeft aan dit verzoek gevolg gegeven.
Namens eiser is bij brief van 4 oktober 1999 verweerder verzocht om maatregelen te treffen om de zij-ingang van eisers perceel op de onderhavige locatie beter bereikbaar te maken.
Verweerder heeft hierop gereageerd door bij brief van 6 oktober 1999 mee te delen dat geen medewerking verleend wordt aan dit verzoek. Daarbij wordt, onder verwijzing naar voornoemde brieven van verweerder van 21 januari 1993 en 1 augustus 1997, vermeld dat verweerder zijn eerder ingenomen standpunt niet wijzigt.
Tegen verweerders schrijven van 6 oktober 1999 is door eiser bij brief van 12 oktober 1999 bezwaar aangetekend.
Verweerder heeft bij bestreden besluit het bezwaarschrift kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat het verzoek van 4 oktober 1999 aangemerkt wordt als een nieuwe aanvraag op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, zonder dat van eisers zijde nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld.
Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat verweerder in 1972 een bouwvergunning heeft verleend voor een erfafscheiding op de onderhavige locatie, inclusief poort. Gesteld wordt dat op grond hiervan de toegang tot deze poort gewaarborgd dient te blijven. Voorts geeft eiser aan dat zijn verzoek niet is gericht op het opheffen van een parkeerplaats, maar slechts op het enigszins verkleinen daarvan zodat de bereikbaarheid van de poort gewaarborgd blijft. Na verkleining van de parkeerplaats zou deze nog voor vele typen auto's beschikbaar zijn.
2.2. De rechtbank overweegt als volgt.
Eisers verzoek komt er op neer dat hij verweerder verzoekt een parkeerplaats (gedeeltelijk) op te heffen. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerders afwijzende reactie hierop van 6 oktober 1999 als een besluit kan worden aangemerkt, waartegen op grond van artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:2 van de Awb bezwaar en beroep mogelijk is.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg.
Ingevolge artikel 15, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij het Besluit algemene bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) aangewezen verkeerstekens en onderborden, voorzover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 15, tweede lid van de WVW is bepaald dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit geschieden, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 20 van de WVW kan een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat met een beslissing tot opheffing van een parkeerplaats dan wel de weigering daarvan geen rechtsgevolg wordt beoogd doch besloten wordt tot feitelijk handelen. De opheffing van een parkeerplaats heeft immers slechts het feitelijke gevolg dat ter plaatse geen parkeergelegenheid (meer) wordt geboden. Artikel 15 lid 2 van de WVW is hierbij niet van toepassing nu dit ziet op het nemen van maatregelen op of aan de weg. Het betreffende parkeerterrein kan niet als een (gedeelte van een) weg in de zin van artikel 1 van de WVW worden aangemerkt.
Verweerders beslissing van 6 oktober 1999 is derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb en evenmin een voor bezwaar en beroep daarmee gelijk te stellen besluit als bedoeld in artikel 20 WVW. Daaruit volgt dat tegen de beslissing van 6 oktober 1999 geen bezwaar kan worden gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dan ook eiser ten onrechte in zijn bezwaar ontvangen.
2.3. Op grond van het voorgaande wordt het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Teneinde de procedure niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk is, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en doen wat verweerder had behoren te doen, door de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Nu niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eiser, zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
Voorts dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
3. Beslissing:
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaarschrift van eiser, gericht tegen verweerders beslissing van
6 oktober 1999, niet-ontvankelijk;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f 225,= vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Janssen, in tegenwoordigheid van mr. Willemse als griffier, op 5 juli 2000
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ''s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak.
Afschrift verzonden d.d.:
MB