ECLI:NL:RBASS:2012:BZ4127
Rechtbank Assen
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontuchtige handelingen met dochter en de vereisten voor strafrechtelijke aansprakelijkheid
In deze zaak is de verdachte beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn dochter [A]. De tenlastelegging betreft handelingen die plaatsvonden tussen 1 januari 2010 en 27 juli 2011, waarbij de verdachte wist dat zijn dochter in een staat van bewusteloosheid of een geestelijke stoornis verkeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor een veroordeling op grond van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht vereist is dat het slachtoffer leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor zij niet in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de psychische stoornis van het slachtoffer van zodanige aard en ernst moet zijn dat deze de wilsbepaling en het weerstandvermogen in ernstige mate frustreert.
De verdachte heeft verklaard dat hij [A] nergens toe heeft gedwongen en dat zij ook 'nee' had mogen zeggen. Hij was zich er niet van bewust dat de handelingen die hij verrichtte als seksueel konden worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft een psychologische rapportage van de verdachte in overweging genomen, waaruit bleek dat hij functioneert op een laag verstandelijk niveau en als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de verdachte opzettelijk misbruik heeft gemaakt van de geestestoestand van [A].
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, en heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen. De beslissing is genomen op 27 november 2012, na een zitting op 13 november 2012, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. I.M. Weijers. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen.