RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19/830328-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in [plaats van detentie].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 6 maart 2012, 4 mei 2012, 1 juni 2012, 21 augustus 2012, 9 oktober 2012 en 11 december 2012.
De verdachte is verschenen ter terechtzittingen van 6 maart 2012, 4 mei 2012, 1 juni 2012, 21 augustus 2012 en 11 december 2012 en werd ter terechtzittingen van 6 maart 2012 en 1 juni 2012 bijgestaan door mr. S.M. Carabain-Klomp, advocaat te Assen, en ter terecht-zittingen van 4 mei 2012, 21 augustus 2012 en 11 december 2012 bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 26 november 2011, in de gemeente Midden-Drenthe, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of een ander van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] en/of een ander met een bijl, althans met een zwaar slagvoorwerp, op het heeft hoofd geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 november 2011, in de gemeente Midden-Drenthe ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of een ander van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer 1] en/of een ander met een bijl, althans met een zwaar slagvoorwerp, op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 26 november 2011, in de gemeente Midden-Drenthe, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of een ander, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, die [slachtoffer 1] en/of een ander met een bijl, althans met een zwaar slagvoorwerp op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 26 november 2011, te Peize, in de gemeente Noordenveld, ter
uitvoering van door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen door een of meer gaskranen en/of een of meer gasflessen open te draaien en/of kaarsen aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen in de woning en/of de woning aan de [adres] en/of naburige panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de aanpalende woning, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
Aan verdachte is onder 2. zakelijk weergegeven tenlastegelegd dat hij op 26 november 2011, te Peize, in de gemeente Noordenveld, ter uitvoering van door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen door een of meer gaskranen en/of een of meer gasflessen open te draaien en/of kaarsen aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de aanpalende woning, te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder 2. tenlastegelegde tot stand gekomen als gevolg van een kennelijke omissie. De rechtbank zal de tenlastelegging op dit punt dan ook aldus verbeterd lezen dat verdachte op of omstreeks 26 november 2011, te Peize, in de gemeente Noordenveld, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in de woning aan de [adres] te Peize, in die woning een of meer gaskranen en/of een of meer gasflessen heeft opengedraaid en/of kaarsen heeft aangestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen in de woning en/of de woning aan de [adres] en/of naburige panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de aanpalende woning, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Blijkens het onderzoek ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. B.D. van der Burg, acht hetgeen onder 1. subsidiair en onder 2. is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis, en terbeschikkingstelling met voorwaarden, ingevuld op de wijze zoals de reclassering dat in haar maatregelenrapport heeft aangegeven en dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Voorts integrale toewijzing van de civiele vorderingen, tevens in de vorm van schadevergoedingsmaatregelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De verdachte dient van het onder 1. primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit, evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte, niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met name niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of een ander van het leven te beroven.
Op zaterdag 26 november 2011, omstreeks 14.10 uur bevond ik mij, samen met mijn collega [collega], in een opvallende surveillanceauto. We waren beiden in uniform gekleed. Ik bestuurde de surveillanceauto.
Op het viaduct over de A28, op de N381, zagen wij rechts twee mannen in de berm lopen.
Omdat het een autoweg betreft en omdat daar geen voetgangers mogen komen, wilden we beide mannen daarop aanspreken. We stopten als eerste bij de man, die in de richting van Smilde liep. Dat was een grote forse man van ongeveer 1.90 meter lang. We zagen dat deze man een bijl in zijn linker hand vast had.
Ik stopte de surveillanceauto vlak naast de man. [collega] deed het raam aan de bijrijders-zijde open en kon zo de man aanspreken, die op dat moment naast de auto liep. De man reageerde nergens op toen we bij hem stopten. Hij liep gewoon door.
[collega] riep iets tegen hem. Ik zag dat de man helemaal niet op het aanroepen reageerde. Hij bleef gewoon rustig door lopen. Ik ben hierop de auto uitgestapt en ben achter de man aangelopen. Toen ik bij de man was stopte hij. Ik bleef op twee meter afstand van de man verwijderd.
Ik hield die afstand, omdat die man een bijl in zijn linker hand vast had en ik de man niet helemaal vertrouwde, omdat deze helemaal niet reageerde. Toen zag ik dat de man bleef staan en dat ik op dat moment zijn aandacht had. Ik zei toen tegen hem: "Meneer. Waarom loopt u hier?
U mag hier niet lopen." Ik hoorde dat de man mij antwoordde:"Als je levend thuis wilt komen, dan moet je me laten gaan!" Ik hoorde dat de man dit met luide stem zei. De man keek mij heel doordringend aan toen hij dit riep naar mij. Ik voelde mij op dat moment wel bedreigd door die man.
Dat was ook reden voor mij om mijn pepperspraybusje uit de houder te halen en in mijn rechter hand vast te houden. Ik zei toen nog een keer tegen de man: "U mag hier niet lopen." Ik hoorde dat de man daarop antwoordde:"Mogen ze mijn huis dan wel dicht timmeren?" Ik antwoordde de man daarop met de woorden: "Nee dat mag ook niet." Hij maakte nog een paar van dat soort opmerkingen, die ik op geen enkele wijze kon plaatsen. Ik had wel door dat de man geestelijk niet in orde was.
Ik zag hierna dat de man met zijn hand de bijl in de lucht hief. Ik zei hierop tegen de man: "Laat de bijl vallen, anders gebruik ik mijn pepperspray!". Ik zag dat de man zijn hand, waarin hij de bijl had, verder omhoog hief. Ik zag vervolgens dat hij met de bijl in de richting van mijn hoofd sloeg. Op dat moment heb ik mijn pepperspray gebruikt. Ik zag dat ik hem vol in zijn gezicht geraakt had met de pepperspray. Het liep in straaltjes van zijn gezicht af. Ik zag dat de pepperspray geen of bijna geen effect had op het gedrag van de man. Ik zag dat de man op mij afliep en daarbij verschillende malen met de bijl op mij in sloeg. Het waren allemaal slagen van boven naar beneden en op mijn hoofd gemunt. Ik zag dat hij met de scherpe kant van de bijl op mij insloeg. Ik heb deze slagen allemaal afgeweerd met mijn linker arm. Bij de slagen, ik denk dat het er wel een stuk of
vijf waren, ben ik gewond geraakt. Later zag ik dat ik op mijn linker hand twee sneden opgelopen heb. Waarschijnlijk heb ik met die hand een slag opgevangen. Verder ontdekte ik dat ik twee sneden op mijn hoofd heb opgelopen. Een in de lengterichting en een in de breedte over mijn hoofd. Dus die heb ik tengevolge van twee verschillende klappen met de bijl opgelopen.
Door het afweren van de bijl heb ik kneuzingen opgelopen aan mijn linker pols. Dat doet nog steeds pijn. Ik kreeg op een gegeven moment echter de steel van de bijl te pakken in mijn linker hand. Hierdoor kon de man niet meer op mij inslaan met de bijl. Dat werd hierdoor verhinderd door mij.
Toen ik de steel van de bijl vast had ben ik tevens in een worsteling met de man gekomen. Ik probeerde hem naar de grond toe te werken.
Samen met de hulp van [collega] lukte het ons om de man naar de grond te werken.
Ik zag dat er een man bij ons was komen staan. Met behulp van die man konden we samen de man de bijl afhandig maken. Dat kostte best wel enige moeite, want de man was behoorlijk sterk.
Hierna hebben we weer met zijn drieën de man in de boeien kunnen krijgen. We hebben veel hulp van die man gehad, die ons kwam helpen.
Op zaterdag 26 november 2011 had ik surveillancedienst met collega [slachtoffer 1].
Wij waren belast met de noodhulp. Wij waren in uniform gekleed en reden in een opvallende dienstauto. Toen wij op de N381 reden, zag ik in de verte voor ons in de berm aan de rechterzijde twee personen lopen. Ik zag dat één van die mannen in onze richting liep. Ik zag dat die man in zijn linker hand een handbijl vast had. We reden vervolgens een stukje in zijn richting. Op dat moment was die man die bijl al bij ons. Ik deed het raam van de auto naar beneden en sprak de man aan. Ik zei "hallo, hallo meneer" Ik sprak hem twee keer aan op deze manier. Ik zag aan die man, dat hij niet reageerde op mijn aanroepen. We zijn toen uitgestapt. Ik zag dat de man met die bijl doorliep. [slachtoffer 1] ging achter de auto langs en was ook bij de man. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] de man aansprak. Ik zag dat de man in eerste instantie helemaal niet reageerde op het aanroepen. Kort daarna zag ik opeens dat de houding van die man veranderde. Of hij wakker werd. De man nam een andere houding aan. Of hij een beetje schrok of dat hij er eens weer was of zo. Ik was op mijn hoede. De hele situatie was niet normaal. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] die man opnieuw aansprak. Ik zag dat die man gelijk anders reageerde. Zeg maar agressief. Ik hoorde dat die man tegen [slachtoffer 1] zei, "Als je levend naar huis wilt dan moet je mij laten gaan". De man keek mij toen niet aan. Ik voelde de opmerking van die man echter als zeer bedreigend. Het was voor mij duidelijk dat die man zijn dreigement zou uitvoeren. Hij keek naar collega [slachtoffer 1] die hem had aangesproken. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] tegen die man zei woorden van "Is dit een bedreiging. Ga je mij bedreigen? Jij mag hier helemaal niet lopen" of woorden van gelijke strekking. De man had nog steeds die bijl in zijn handen. Het was een handbijl van ongeveer 40 á 50 cm groot. Ik hoorde dat die man toen zei "0 ze mogen mijn huis wel dicht timmeren?!" Ik hoorde dat [slachtoffer 1] die man antwoordde. [slachtoffer 1] zei "Nee dat mag ook niet. Maar je mag hier ook niet lopen." Ik hoorde die man nog iets roepen. De man stond op dat moment dichter bij [slachtoffer 1] dan bij mij. Ik zag en hoorde dat de houding van die man explosiever werd. Ik zag toen, dat die man zijn linker hand ophief. Dat was de hand waarmede hij die bijl vasthield. Ik zag dat die man zijn hand met daarin de bijl boven zijn hoofd hief tot zijn arm geheel gestrekt was. Ik zag dat de man de bijl bij het heft vast had. Het hakgedeelte was aan het andere eind. Ik zag toen dat die man met die bijl met kracht een slaande beweging, in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] maakte. Ik had toen niet direct in de gaten dat hij [slachtoffer 1] toen met die bijl raakte. Dit zag ik later. Het ging heel snel. Ik zag dat [slachtoffer 1] zijn pepperspray in zijn hand had en in de richting van die man spoot. Ik zag dat [slachtoffer 1] met zijn andere hand of arm een afwerende houding in nam tegen over die man. [slachtoffer 1] en de man met die bijl stonden recht tegen over elkaar. Ik stond schuin naast [slachtoffer 1]. De hele actie van de man met de bijl was levensbedreigend. Zowel voor [slachtoffer 1] als voor mij. Ik vreesde voor mijn leven. Ik vreesde ook voor het leven van [slachtoffer 1]. Hij stond het dichtst bij die man. Ik zag dat de pepperspray op de bril van die man terecht kwam. Ik zag toen dat zowel de man met de bijl als [slachtoffer 1] om elkaar heen draaiden. Vervolgens zag ik [slachtoffer 1] rechts van mij staan en de man met de bijl links voor mij. Ik overwoog gezien de doodsdreiging die door het handelen van die man met de bijl was ontstaan, om de man neer te schieten. Echter doordat [slachtoffer 1] in mijn schootsveld kwam schoot ik niet. Ik had de hand op mijn vuurwapen. Ik had hem vast maar heb hem er niet uitgehaald. Ik had de holstervergrendeling naar beneden. Ik schreeuwde constant tegen die man met de bijl van "laat los" We waren telkens aan het praten met die man opdat hij die bijl maar neer zou leggen. Met dat [slachtoffer 1] om de man met die bijl heen draaide zag ik dat [slachtoffer 1] de man bij zijn arm of bij de bijl beetpakte. De man had nog steeds die bijl boven zich en dreigde daarmee. Ik bleef roepen laat vallen leg neer. Ik zag dat [slachtoffer 1] zijn hand ter hoogte had van de hand van man waarmede hij die bijl vast had. Ik zag dat die man niet stopte. Ik zag dat de man met de bijl, de bijl probeerde door te drukken in de richting van [slachtoffer 1]. Hij probeerde duidelijk [slachtoffer 1] te raken met zijn bijl. Als [slachtoffer 1] die man niet beet had gehouden was [slachtoffer 1] zeker door die man met de bijl geslagen met alle gevolgen van dien. Vervolgens heb ik toen mijn pepperspray gepakt. Ik riep tegen [slachtoffer 1] "pas op" Toen spoot ik in de richting van het gezicht van de man met de bijl.
De getuigenverklaring van [getuige]
De directe buurman van verdachte [verdachte], de heer [getuige], woont met zijn gezin op het adres [adres] te Peize, Hij woont in de twee-onder-één-kap woning met [verdachte]. Getuige verklaart op de dag van de poging tot ontploffing met zijn zoon, dochter en nog een vriendje van zoon, in zijn woning te zijn. Verder verklaart hij dat hij bij thuiskomst zaterdag 26 november 2011 omstreeks 13.40 - 14.00 uur de auto van verdachte [verdachte] nog onder de carport van de woning heeft zien staan.
Doorzoeking woning [adres], Peize
Op donderdag 1 december 2011 is na verleende machtiging door de rechter-commissaris, een zoeking verricht in de woning van verdachte [verdachte]. Het betreft de woning [adres] te Peize. In de woning zijn metingen verricht door getuige deskundige Sander Lueb, van het Kiwa naar het ontploffingsgevaar/mogelijkheid van de kennelijk door verdachte [verdach6te] in zijn woning aangebrachte situatie. Voor onderzoek werden twee gasflessen die zich in de woning [adres] te Peize bevonden in beslag genomen.
[verbalisant 1], inspecteur van politie, deskundige A Brandonderzoeken, materiedeskundige Brand (vakspecialist A Opsporing), en [verbalisant 2], hoofdagent van politie, hebben hun bevindingen neergelegd in een proces-verbaal.
De heer Lueb, medewerker van KIWA Gas Technologie te Apeldoorn, die door de rechter-commissaris in deze rechtbank is benoemd tot deskundige, heeft op donderdag 1 december 2011 een onderzoek in de woning aan [adres] te Peize ingesteld. Uit dit onderzoek blijkt dat in de woning aardgas kon stromen vanuit een gaskraan in de keuken, waarvan de gasslang naar het er naast staand gasfornuis los was gekoppeld. Verder stonden in de woonkamer twee gasflessen, één met een vulgewicht van 5 kilogram en één met een vulgewicht van 11 kilogram propaan gas, waarvan de kranen 1,5 á 2 slagen waren open gedraaid.
De deuren van de slaapkamers waren gesloten en de deur naar de bijkeuken was eveneens
gesloten. In het gebied binnen deze deuren waren ventilatieopeningen met tape dichtgeplakt.
In de keuken stond een tafelmodel koelkast, die een potentiële ontstekingsbron was. In de
badkuip in de badkamer stonden twee brandende kaarsen.
Indien de woning normaal geventileerd zou zijn (ventilatie is dan één keer per uur de inhoud van de woning) kon er als gevolg van:
- de vastgestelde uitstroming van propaan gedurende een uur een explosief propaan/ luchtmengsel in de woning aanwezig zijn;
- de vastgestelde uitstroming van aardgas geen explosief mengsel gevormd worden.
Als gevolg van menselijke ingrepen kon er in de woning geen normale ventilatie plaatsvinden. Naar alle waarschijnlijkheid is de ventilatie van de woning onder de gegeven omstandigheden ongeveer 0,25 tot 0,5 keer per uur de inhoud van de woning geweest. Het ventilatievoud zal niet hoger dan 0,5 zijn geweest. Met deze beperkte ventilatie is er in de gehele periode van vrij uitstromen van propaan sprake geweest van een explosief mengsel in de woning. Bij de genoemde ventilatievoud van 0,25 tot 0,5 kan het aardgas na ongeveer drie uur een explosief mengsel vormen in de gehele woning. Bij de bepaling hiervan is uitgegaan van een gelijkmatige menging in de gedefinieerde zones. In werkelijkheid is de menging ongelijkmatig en zullen er eerder gas/luchtmengsels ontstaan die explosief zijn.
De combinatie van het aardgas en het propaan zal er voor gezorgd hebben dat er zich sneller een grotere hoeveelheid explosief mengsel kon vormen.
De situatie is uitermate gevaarlijk geweest voor de buren in de aangrenzende woning, passanten van de woning en hulpverleners. Bij een daadwerkelijke explosie was de kans op verwondingen of erger door rondvliegend puin, glas of zelfs complete kozijnen en gevels zeer groot geweest.
Dat er geen explosie heeft plaatsgevonden komt door het feit dat het gas/luchtmengsel niet in contact met een ontstekingsbron is gekomen of dat een mogelijke elektrische ontstekings-bron niet geschakeld heeft.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 11 december 2012 onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
ik was op weg naar een viaduct om er vanaf te springen. Ik wilde zelfmoord plegen. Ik heb op het politiebureau gezegd dat in mijn huis al een explosie was geweest. U zegt dat het huis van mijn buren ook had kunnen worden beschadigd door een explosie. Waarom moet ik om mijn buren denken als ze mij kapot maken en dood maken? Het had een ruïne mogen worden en dertig jaar zo moeten blijven staan. Ik wilde mijn huis opruimen.
Een samenvatting van de gebeurtenissen op 26 november 2011
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt de volgende gang van zaken.
Op zaterdag 26 november 2011 reden de politieagenten [slachtoffer 1] en [collega] op de N381 richting Beilen in een opvallende politie auto. Voor zich in de berm van de N 381 zagen ze twee mannen lopen. Eén van deze mannen liep in hun richting. Het viel de agenten op dat de man die hen tegemoet kwam een bijl vast had in zijn linkerhand. Omdat het ter plaatse verboden was voor voetgangers, spraken zij de man aan. De man liep gewoon door. Hierop gingen beide agenten uit hun auto. Agent [slachtoffer 1] liep om de surveillance auto en kwam bij de man. Toen [slachtoffer 1] de man aansprak, nam deze man een andere houding aan. De man zei toen tegen [slachtoffer 1] "Als je levend thuis wilt komen dan moet je mij laten gaan". Hierna volgde een worsteling. De man hief zijn bijl boven zijn hoofd. Hij sloeg daarmee in de richting van het hoofd van agent [slachtoffer 1]. Deze bleek later ook gewond aan zijn hoofd als gevolg van deze slag. Er volgde een confrontatie waarbij beide agenten gebruik moesten maken van hun pepperspray. Ook daarna liet de man, de verdachte zich niet onder controle brengen. Een getuige die kwam aanrijden, bood assistentie. De verdachte werd geboeid ter plaatse aangehouden.
Bij zijn voorgeleiding riep de verdachte dat hij zijn woning had afgeplakt en dat hij de gaskraan had opengedraaid. Dat hij daar twee kaarsen had aangestoken.
Naar aanleiding van wat de verdachte bij zijn voorgeleiding had gezegd, werd direct actie ondernomen richting de woning van de verdachte, het adres [adres] te Peize.
De woning bleek een twee onder 1 kap. De directe buren van de verdachte bleken thuis. In de omgeving van de woning van verdachte werden alle bewoners geëvacueerd. Daar werd een situatie aangetroffen die overeen kwam met hetgeen de verdachte had gezegd. De gasslang van het gasfornuis bleek losgekoppeld. De gaskraan stond open. Het gas stroomde vrijuit de woning in. In de badkamer van de bovenverdieping stonden in het bad twee brandende kaarsen. Verder bleek in de woonkamer nog twee gasflessen te staan die waren opengedraaid. Doordat er in de woning geen normale ventilatie mogelijk was heeft zich door het uitstromen van propaangas en aardgas een explosief mengsel gevormd dat door een ontstekingsbron, als bijvoorbeeld de koelkast, tot ontploffing had kunnen komen.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1. subsidiair en onder 2. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 november 2011, in de gemeente Midden-Drenthe ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer 1] met een bijl op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 26 november 2011, te Peize, in de gemeente Noordenveld, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in de woning aan [adres] te Peize, in die woning een gaskraan en gasflessen heeft opengedraaid en kaarsen heeft aangestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen in de woning aan [adres] en naburige panden en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de aanpalende woning te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het onder 1. subsidiair en 2. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen geachte levert respectievelijk op:
onder 1: poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 in verbinding met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2: poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor gevaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 in verbinding met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van verdachte heeft onder meer aangevoerd dat verdachte met betrekking tot het onder 1. subsidiair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat dit feit, indien bewezen, hem niet kan worden toegerekend. Verdachte kreeg immers van zeer dichtbij (twintig centimeter) pepperspray in zijn ogen gespoten waardoor hij niets meer zag. Hij heeft toen in het wilde weg met de bijl gezwaaid. Hij was op dat moment volledig ontoerekeningsvatbaar.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet is immers aannemelijk gemaakt dat verdachte op het moment dat hij pepperspray in zijn ogen kreeg gespoten en met de bijl richting verbalisant [slachtoffer 1] zwaaide, van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken is geweest.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch voorlichtingsrapport van 24 september 2012, opgemaakt door de gedragsdeskundige H.L.C. Morre, psychiater te
‘s-Hertogenbosch, en van een psychologisch voorlichtingsrapport van 26 september 2012, opgemaakt door P.K. Kristensen, gezondheidspsycholoog te Arnhem.
Beide rapporten houden onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling te weten een schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Gelet op het feit dat een persoonlijkheidsstoornis een langdurige ontstaansgeschiedenis kent en een beloop dat zich over vele jaren uitstrekt, concluderen beide gedragsdeskundigen dat deze persoonlijkheidsstoornis ook bestond ten tijde van het tenlastegelegde.
Beide gedragsdeskundigen adviseren de rechtbank om verdachte ten aanzien van het tweede feit - de poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing in de woning aan [adres] te Peize - als verminderd toerekeningsvatbaar en ten aanzien van het eerste feit
- de poging tot doodslag van [slachtoffer 1] - als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen, omdat bij verdachte, op het moment dat hij zich naar het viaduct over de A28 begaf om zich te suïcideren en hij daarvan werd weerhouden door politieagenten, de stress zo mogelijk nog groter was dan ten tijde van het tweede tenlastegelegde feit.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen geachte aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het ten aanzien van het tweede tenlastegelegde feit - de poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing in de woning aan [adres] te Peize - in verminderde mate en ten aanzien van het eerste tenlastegelegde feit - de poging tot doodslag van [slachtoffer 1] - in sterk verminderde mate.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 12 september 2012, waaruit blijkt dat de verdachte één maal eerder ter zake van misdrijf is veroordeeld.
Verdachte heeft op 26 november 2011 in de gemeente Midden-Drenthe met een bijl in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen en daarmee het risico dat hij [slachtoffer 1] zou kunnen doden op de koop toegenomen. De rechtbank rekent de verdachte dit feit zwaar aan.
Voorts heeft verdachte zijn woning aan [adres] te Peize deels afgeplakt, de gaskraan en twee gasflessen opengedraaid en in de badkuip twee kaarsen aangestoken. Vervolgens heeft hij de woning verlaten.
De situatie is uitermate gevaarlijk geweest voor de buren in de aangrenzende woning. Bij een daadwerkelijke explosie zou de kans op verwondingen of erger door rondvliegend puin en glas zeer groot zijn geweest. Ook dit feit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft twee zeer ernstige strafbare feiten gepleegd die normaal gesproken tot een langdurige gevangenisstraf zouden leiden.
Gelet echter op het feit dat verdachte voor de poging tot het teweegbrengen van een ontploffing in zijn woning verminderd toerekeningsvatbaar en voor de poging tot doodslag van [slachtoffer 1] sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en ook de maatschappij meer gebaat zijn bij een spoedige behandeling van zijn psychiatrische problematiek dan bij een langdurige vrijheidsstraf. Ook dit zal in de aan verdachte op te leggen straf tot uitdrukking worden gebracht.
Alles overwegende zal de rechtbank de officier van justitie volgen in haar eis en aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden opleggen.
Motivering van de verbeurdverklaring
De rechtbank acht de hierna te vermelden in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor de bijkomende straf van verbeurdverklaring aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder 2. tenlastegelegde en bewezen geachte feit is begaan.
Motivering maatregel van terbeschikkingstelling.
De gedragsdeskundigen H.L.C. Morre, psychiater te ‘s-Hertogenbosch, en P.K. Kristensen, gezondheidspsycholoog te Arnhem, die de verdachte beiden hebben onderzocht, is afzonderlijk een met reden omkleed, gedagtekend en ondertekend advies uitgebracht.
De conclusies in beide adviezen d.d. 24 september en 26 september 2012 luiden:
bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling te weten een schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Gelet op het feit dat een persoonlijkheidsstoornis een langdurige ontstaansgeschiedenis kent en een beloop dat zich over vele jaren uitstrekt, concluderen beide gedragsdeskundigen dat deze persoonlijkheidsstoornis ook bestond ten tijde van het tenlastegelegde.
De persoonlijkheidsstoornis waaraan verdachte lijdt kenmerkt zich immers door een duurzaam, star patroon van innerlijke gedragingen en ervaringen met zekere kenmerken. Hij kan zich op belangrijke, stressvolle momenten niet anders gedragen dan hij doet. Alternatieve gedragingen komen niet, of in mindere mate, bij hem op. De gedragingen van verdachte zijn als het ware verkokerd. De mate daarvan is groter en het gedragsrepertoire kleiner, naar mate de stress toeneemt. De gedragsdeskundigen achten de kans groot dat verdachte zich bij een verblijf buiten een psychiatrisch ziekenhuis snel, zo niet onmiddellijk, te buiten zal gaan aan ongepaste auto- of heteroagressieve gedragingen.
De gedragsdeskundigen adviseren aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen om het recidivegevaar in te perken. De aard en de ernst van de tenlastegelegde feiten, het recidiverisico en de chroniciteit van de psychopathologie van verdachte brengen met zich dat het opleggen van een langdurige maatregel weliswaar aangewezen is maar ook dat een reëel perspectief op resocialisatie van verdachte op een snelle ambulantisering, mits uiteraard het klinische beeld dat toelaat, behouden dient te blijven.
De belangrijkste voorwaarde is dat het traject met een klinische opname zal beginnen en dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen ten aanzien van duur en inhoud van de behandeling zolang dit door de reclassering en de behandelaren noodzakelijk wordt geacht. Verdachte moet in staat worden geacht zich aan basale voorwaarden te houden. Hij is immers al jaren aangewezen op professionele hulpverlening.
Na ontvangst van de adviezen is aan de reclassering verzocht een rapport op te stellen waarbij voorwaarden worden geformuleerd ten behoeve van een eventueel op te leggen terbeschikkingstelling.
Reclassering Nederland heeft een voorwaardenrapport opgesteld, gedateerd 4 december 2012, waarin de voorwaarden worden genoemd waaronder de reclassering de begeleiding van verdachte in het kader van de terbeschikkingstelling gestalte zou kunnen geven.
Tevens blijkt uit dit rapport dat het indicatieorgaan NIFP-IFZ tot de conclusie is gekomen dat de klinische behandeling van verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden plaats dient te hebben in Forensisch Psychiatrische Kliniek [kliniek] of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ.
Ter terechtzitting bleek dat verdachte eind februari/begin maart 2013 in [kliniek] kan worden opgenomen.
Op grond van de conclusies en de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geest-vermogens van verdachte bestond. Tevens is er, zonder behandeling, sprake van een hoog recidivegevaar.
De door de verdachte begane feiten zijn misdrijven, waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Op grond van het bovenstaande en mede gelet op de ernst van de begane feiten is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank is voorts van oordeel dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden op haar plaats is. In de adviezen van de gedragsdeskundigen Morre en Kristensen wordt onderbouwd aangegeven op grond waarvan deze maatregel in het geval van verdachte de juiste maatregel is en niet een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank volgt de officier van justitie dan ook in haar eis om een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
Gelet op de indicatiestelling door het NIFP-IFZ, dat de FPK [kliniek] te [vestigingsplaats] aanwijst als de meest aangewezen instelling waar iemand met de problematiek van verdachte terecht kan, zal de rechtbank deze instelling aanwijzen als de verpleeginrichting waar verdachte ter behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden dient te worden opgenomen.
Verdachte zal na ommekomst van zijn detentie aansluitend dienen te worden behandeld in [kliniek] te [vestigingsplaats].
De rechtbank zal tevens de ook per 1 september 2010 mogelijk gemaakte uitvoerbaarheid bij voorraad gelasten, zodat verdachte na ommekomst van zijn detentie direct kan worden opgenomen en behandeld en de reclassering direct kan starten met het uitoefenen van toezicht.
De rechtbank zal ter bescherming van de veiligheid van anderen nader te noemen voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde stellen.
Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden.
De rechtbank zal aan Reclassering Nederland opdracht geven de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantast-baarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1 en collega van slachtoffer 1]]
De rechtbank acht de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering, omdat er geen rechtstreeks gevolg bestaat tussen het strafbare feit - de poging tot doodslag op haar collega [slachtoffer 1] - en de gevorderde immateriële schade. De benadeelde partij kan haar vordering slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De rechtbank acht de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering, omdat zij niet in de woning aan [adres] te Peize woonachtig is en niet aanwezig was ten tijde van de poging tot ontploffing. Er is dus geen rechtstreeks gevolg tussen het strafbare feit en de gevorderde schade. De benadeelde partij kan haar vordering slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is onderbouwd dat deze benadeelde partij immateriële schade heeft geleden die valt aan te merken als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit. De rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om dit verband alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4 en slachtoffer 1]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen geachte feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 1. subsidiair bewezen geachte feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door de strafbare feiten is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 2. bewezen geachte feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 2. bewezen geachte feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij [benadeelde partij 7]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 2. bewezen geachte feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Benadeelde partij [benadeelde partij 8]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij met betrekking tot de gevorderde schade voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 2. bewezen geachte feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 37a, 38, 38a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1. subsidiair en onder 2. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. subsidiair en onder 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank beveelt dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met voorwaarden. De rechtbank wijst de Forensisch Psychiatrische Kliniek [kliniek] te [vestigingsplaats] aan als instelling waar verdachte tijdens de klinische behandeling zal worden behandeld. De rechtbank stelt ter bescherming van de veiligheid van anderen de volgende voorwaarden:
- verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- verdachte zal zich niet schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten;
- verdachte zal zich aansluitend aan zijn detentie onder klinische behandeling stellen van de Forensisch Psychiatrische Kliniek [kliniek] te [vestigingsplaats] of een soortgelijke intramurale instelling, zolang een klinische behandeling door deze instelling noodzakelijk wordt geacht. Daarna zal verdachte zich blijven melden op het adres [adres] zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hij zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling zullen worden gegeven.
- verdachte dient zich te houden aan de aanwijzingen en afspraken die door of namens de reclassering aan hem gegeven worden;
- indien een medicamenteuze behandeling wordt geïndiceerd door de behandelaar/psychiater dient verdachte zijn medewerking daaraan te verlenen;
- verdachte dient de overeenkomst zorg-reclassering-cliënt, waarin de behandelafspraken worden opgenomen, te ondertekenen;
- indien verdachte zich bevindt in een ambulant resocialisatietraject en een time-out in de FPK is geïndiceerd, zal verdachte zijn medewerking verlenen aan de opname in het kader van de time-out.
De rechtbank beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank draagt Reclassering Nederland op verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
De rechtbank verklaart verbeurd een tweetal gasflessen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1 en collega van slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in haar vordering en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk is in haar vordering en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4 en slachtoffer 1] van de som van € 1.600,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is geleden tot aan de dag van voldoening.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], een bedrag van € 1.600,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 26 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5] van de som van € 823,80 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is geleden tot aan de dag van voldoening.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5], een bedrag van € 823,80 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 16 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] van de som van € 500,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is geleden tot aan de dag van voldoening.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6], een bedrag van € 500,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door tien dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 7] van de som van € 701,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is geleden tot aan de dag van voldoening.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7], een bedrag van € 701,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door veertien dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 8] van de som van € 877,56 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is geleden tot aan de dag van voldoening.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 8], een bedrag van € 877,56 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door zeventien dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, en mr. O.J. Bosker en mr. E.C.M. Wolfert, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 december 2012.