ECLI:NL:RBASS:2012:BY4621

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
29 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/737
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke schorsing van ambtenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 29 november 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een ambtenaar werkzaam bij de gemeente Tynaarlo, was met ingang van 8 oktober 2012 geschorst in het belang van de dienst. De schorsing was gebaseerd op vermoedens van plichtsverzuim, voortvloeiend uit verklaringen van twee collega’s die stelden dat verzoeker zich niet integer had gedragen en de verhoudingen binnen het team verstoorde. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om de schorsing te schorsen, omdat deze hem reputatieschade toebracht en hij een spoedeisend belang had bij zijn terugkeer naar het werk.

De voorzieningenrechter overwoog dat de schorsing geen sanctie was, maar een ordemaatregel die in beginsel neutraal is. Echter, de voorzieningenrechter erkende dat de schorsing in dit geval wel een diffamerende uitwerking had op verzoeker, mede door de media-aandacht. Desondanks oordeelde de voorzieningenrechter dat de verklaringen van de collega’s voldoende grondslag boden voor het vermoeden van plichtsverzuim en dat verweerder een zwaarwegende reden had om verzoeker te schorsen in het belang van het onderzoek naar de aantijgingen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af. De uitspraak benadrukte dat de schorsing in het belang van de dienst was en dat het onderzoek naar de juistheid van de aantijgingen voortgezet moest worden. De voorzieningenrechter gaf aan dat verzoeker in de bezwaarfase de gelegenheid zou krijgen om zijn zienswijze te geven, en dat eventuele gebreken in de procedure in bezwaar hersteld konden worden. De uitspraak is gedaan door mr. E. Läkamp, bijgestaan door griffier mr. P.A. Schoenmakers.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/737
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 november 2012 in de zaak tussen
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
(gemachtigde: mr. P.A. Boontje),
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tynaarlo, verweerder.
(gemachtigde: mr. M.J.F. Nuijens).
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft verweerder bevestigd dat verzoeker met ingang van 8 oktober 2012 geschorst is in het belang van de dienst.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij brief van 30 oktober 2012 heeft verzoeker tevens aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht en voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2012. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen evenals mr. J.P.J. van Muijen.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker is sinds [datum] werkzaam in dienst bij (de rechtsvoorgangers van) de gemeente Tynaarlo, laatstelijk als [functie].
In een gesprek op 8 oktober 2012 heeft de concernmanager BMO verzoeker meegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang wordt geschorst in het belang van de dienst. De volgende dag is de schorsing van verzoeker bij het bestreden besluit bevestigd namens verweerder. Verweerder heeft hierbij als reden opgegeven dat verzoeker zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Verweerder heeft besloten hiernaar een feitenonderzoek te laten doen voor de duur waarvan verzoeker geschorst blijft.
3. Verzoeker heeft primair verzocht het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen en daarbij te bepalen dat hij per direct weer wordt toegelaten tot zijn werk met een passende rehabilitatie.
Verzoeker is van mening dat hij een zeer spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Hierbij heeft verzoeker toegelicht dat de schorsing diffamerend en onnodig reputatiebeschadigend is. De zaak heeft inmiddels ook de nodige aandacht in de media gekregen. Volgens verzoeker brengt iedere dag dat de schorsing voortduurt hem verdere schade toe.
4. Naar aanleiding hiervan constateert de voorzieningenrechter allereerst dat de schorsing die verzoeker in het belang van de dienst is opgelegd geen sanctie betreft maar een ordemaatregel. Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 3 mei 2007, LJN: BA5257) is deze ordemaatregel in beginsel neutraal en niet diffamerend voor de ambtenaar die deze maatregel treft. Mede gelet op de informatie die via de media over verzoekers schorsing naar buiten is gekomen kan de voorzieningenrechter verzoeker volgen in zijn stelling dat deze maatregel in zijn geval wel een diffamerende en zijn reputatie beschadigende uitwerking heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker dan ook op zichzelf een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Ter beantwoording van de vraag of hiertoe aanleiding bestaat dient de voorzieningenrechter tevens te beoordelen of het bestreden besluit rechtmatig te achten is. Dit oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet bij haar beslissing in de bodemprocedure, indien tegen het nog te nemen besluit op het bezwaar tegen de bestreden schorsing beroep wordt ingesteld.
6. Ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de CAR/UWO kan de ambtenaar door het college worden geschorst in andere gevallen (dan vermeld onder a tot en met c) waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.
7. Verweerder heeft de bestreden schorsing opgelegd naar aanleiding van het vermoeden dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Zo zou verzoeker niet integer gehandeld hebben jegens zijn direct leidinggevende, [leidinggevende] die hem eind 2011 in deze functie is opgevolgd. Verzoeker zou moedwillig hebben getracht haar gezag te ondermijnen. Verder zou verzoeker bezig zijn geweest met de opbouw van een dossier tegen het huidige managementteam (het concernmanagement). De bestreden maatregel is genomen in het belang van en voor de duur van het onderzoek dat naar aanleiding van het vermoedelijke plichtsverzuim is ingesteld. Volgens verweerder is de schorsing tevens opgelegd ter voorkoming van een onhoudbare situatie of escalatie.
8. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat het bestreden besluit niet door het bevoegde orgaan genomen is, te weten het college van burgemeester en wethouders. Verzoeker heeft tevens aangevoerd dat is nagelaten hem te horen voordat het bestreden besluit werd genomen. Verder zijn de gronden voor de schorsing volgens verzoeker vaag en onvoldoende gemotiveerd. Naar de mening van verzoeker berust het bestreden besluit niet op een zorgvuldige belangenafweging.
9. Voormelde gronden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek heeft aangevoerd betreffen naar het oordeel van de voorzieningenrechter gebreken die, zo daar al sprake van is, in bezwaar kunnen worden hersteld. Zo heeft verweerder de bestreden schorsing van verzoeker bij besluit van 6 november 2012, voor zover nodig, bekrachtigd. Verder heeft verweerder verzoeker in de bezwaarfase alsnog in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze mondeling toe te lichten. Hiervoor was een afspraak gemaakt voor 12 november 2012. Op 9 november 2012 heeft verzoeker verweerder echter laten weten dat hij afziet van het geven van een mondelinge zienswijze. Overigens zal verzoeker in het kader van de behandeling van het bezwaar tegen de bestreden schorsing worden uitgenodigd voor een hoorzitting en zal hij dus in dit kader wederom de gelegenheid krijgen om zijn zienswijze mondeling naar voren te brengen. Ook de gestelde gebreken ten aanzien van de motivering en zorgvuldigheid kunnen in beginsel in bezwaar worden gerepareerd.
10. Verzoeker is tevens van opvatting dat de gronden waarop de schorsing is gebaseerd deze niet kunnen dragen. Volgens verzoeker is de opgelegde maatregel gelet op de wederzijdse belangen in strijd met het beginsel van evenredigheid. Voorts is sprake van schending van het beginsel van proportionaliteit. Verder had verweerder naar de mening van verzoeker moeten zoeken naar een alternatieve en minder ingrijpende maatregel dan wel oplossing en is sprake van strijd met het subsidiariteitsbeginsel nu verweerder dit heeft nagelaten.
11. De voorzieningenrechter constateert dat de op schrift gestelde verklaringen van
4 oktober 2012 van twee collega’s van verzoeker aan de concernmanager BMO de directe aanleiding zijn geweest om hem in het belang van de dienst te schorsen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bieden deze verklaringen en de daarin gedane aantijgingen een voldoende concrete grondslag voor het vermoeden dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Zo zou verzoeker hebben aangegeven dat hij [leidinggevende] naar buiten zou gaan werken. Verzoeker zou geen opdrachten van haar uitvoeren, verzoeken naast zich neerleggen en afspraken niet nakomen. Verder zou verzoeker bezig zijn met de opbouw van een dossier tegen het huidige managementteam (het concernmanagement). Tevens zou verzoeker een heerser zijn met volgers die doen wat hij wil en zouden door zijn gedrag de verhoudingen binnen het team steeds verder verzieken.
De verklaringen vormen een bevestiging van de problemen die de vakmanager volgens haar schriftelijke verklaring van 7 november 2012 met name van verzoeker ondervond en waarover zij volgens de verklaring van de concernmanager van 1 november 2012 in september 2012 al meerdere malen met haar had gesproken.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder gelet op de aard en ernst van de jegens verzoeker door vorenbedoelde collega’s en direct leidinggevende gedane aantijgingen en de daarop gebaseerde vermoedens, en in het belang van het onderzoek naar de juistheid van deze aantijgingen en het voorkomen van een onhoudbare situatie dan wel escalatie die volgens verweerder dreigde, een voldoende zwaarwegende grondslag kunnen zien om verzoeker in het belang van de dienst te schorsen en niet te volstaan met een voor hem minder ingrijpende maatregel. Hierbij kan, zoals verweerder in het verweerschrift al heeft aangegeven, in het midden worden gelaten of het vermoeden dat verzoeker vertrouwelijke informatie met collega’s heeft gedeeld mede aan de schorsing ten grondslag kan worden gelegd.
Overigens wijst de voorzieningenrechter er op dat gebleken is dat partijen overleg hebben gevoerd over de mogelijkheid om verzoeker buitengewoon verlof te verlenen. Het overleg over deze mogelijkheid heeft echter niet tot overeenstemming geleid.
13. De inhoud van de uitgebreide schriftelijke reacties van verzoeker van 9 en 11 november 2012 op de verklaringen van zijn collega’s en leidinggevenden en de daarin jegens hem gemaakte aantijgingen, kunnen niet afdoen aan het oordeel dat deze aantijgingen en de daarop gebaseerde vermoedens op zichzelf op een voldoende grondslag berusten, evenals het naar aanleiding daarvan genomen bestreden schorsingsbesluit. De voorzieningenrechter wijst er hierbij op dat de inhoud van deze reacties kan - en volgens verweerder ook zal - worden betrokken in het onderzoek naar de juistheid van de jegens verzoeker gemaakte aantijgingen en bij de op basis van de onderzoeksbevindingen te beantwoorden vraag of aanleiding bestaat voor het treffen van een rechtspositionele maatregel. Hetzelfde geldt voor de stelling van verzoeker dat geen sprake is van een onafhankelijk onderzoek.
14. In de omstandigheid dat de betrokken vakmanager haar functie inmiddels heeft neergelegd, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de bestreden schorsing op te heffen. Hierbij is van belang dat, zoals verweerder heeft aangegeven, het onderzoek naar aanleiding van het vermoeden dat verzoeker niet integer heeft gehandeld doorloopt en dat (rechtspositionele) maatregelen jegens hem zullen worden genomen indien dit vermoeden juist blijkt te zijn. Verder heeft verweerder er op gewezen dat de problemen binnen het team financiën door het vertrek van de vakmanager niet zijn opgelost. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt de inhoud van de verklaringen waarop de bestreden schorsing is gebaseerd hiervoor voldoende aanwijzingen. Ook om een herhaling te voorkomen wil verweerder het onderzoek naar de juistheid van de aantijgingen jegens verzoeker afwachten alvorens een nieuwe vakmanager aan te stellen.
15. Verweerder heeft aangegeven dat er op zal worden toegezien dat het onderzoek voortvarend verloopt. Ter zitting is namens verweerder aangegeven dat er hard aan wordt gewerkt om in het begin van deze week (de week van 26 november 2012) een rapport met de eerste onderzoeksresultaten af te hebben, waarin ook interviews met collega’s zijn opgenomen. Verzoeker zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren. Het is de bedoeling van verweerder om uiterlijk op 14 december 2012 alles, inclusief de nadere besluitvorming, afgerond te hebben. Gelet op het voorgaande constateert de voorzieningenrechter dat de bestreden schorsing van verzoeker in het belang van de dienst binnen afzienbare tijd zou kunnen worden beëindigd.
16. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.
17. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Läkamp, rechter, bijgestaan door
mr. P.A. Schoenmakers, griffier.
griffier voorzieningenrechter
In het openbaar uitgesproken op 29 november 2012.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.