RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19/830234-12
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 20 november 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
Verdachte,
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum)1988,
(adres).
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzittingen heeft plaatsgehad op 6 november 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.J. van Eenennaam, advocaat te 's-Gravenhage.
Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. E. van Sloten, officier van justitie.
Aan verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 01 oktober 2011, te Emmen, gemeente Emmen, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk slachtoffer 1 en/of
slachtoffer 2 van het leven te beroven,
met dat opzet als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), rijdend op
de Abel Tasmanstraat, gekomen ter hoogte van de, gezien zijn rijrichting,
links aan/van die weg gelegen inrit naar een ter plaatse gelegen bedrijf, op
een moment dat een, gezien zijn rijrichting, (links) achter hem op het
parallel aan die Abel Tasmanstraat gelegen (brom)fietspad rijdend voertuig
(snorfiets) hem reeds (zeer) dicht was genaderd,
dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig gezien zijn rijrichting, naar
links heeft gestuurd en/of op die inrit en/of dat parallel aan die weg (de Abel
Tasmanstraat) gelegen (brom)fietspad tot stilstand heeft gebracht en/of
daarbij de doorgang op dat (brom)fietspad (gedeeltelijk) heeft geblokkeerd
en/of daarbij de bestuurder van die snorfiets geen voorrang heeft verleend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 01 oktober 2011, te Emmen, gemeente Emmen, aan een persoon
genaamd slachtoffer 1, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een hersenkneuzing
- en/of een breuk in het jukbeen
- en/of een breuk van de oogkas
- en/of een breuk in de voorhoofdsholte
- en/of zenuwuitval aan het hoofd en/of de arm en/of het been,
- en/of cognitieve functiestoornissen
- en/of gedragsveranderingen,
heeft toegebracht,
door als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), rijdend op de Abel
Tasmanstraat, gekomen ter hoogte van de, gezien zijn rijrichting, links
aan/van die weg gelegen inrit naar een ter plaatse gelegen bedrijf, op een
moment dat een, gezien zijn rijrichting, (links) achter hem op het parallel
aan die Abel Tasmanstraat gelegen (brom)fietspad rijdend voertuig (snorfiets)
hem reeds (zeer) dicht was genaderd,
opzettelijk dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig gezien zijn
rijrichting, naar links te sturen en/of op die inrit en/of dat parallel aan
die weg (de Abel Tasmanstraat) gelegen (brom)fietspad tot stilstand te brengen
en/of daarbij de doorgang op dat (brom)fietspad (gedeeltelijk) te blokkeren
en/of daarbij de bestuurder van die snorfiets geen voorrang te verlenen;
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht
volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 01 oktober 2011, te Emmen, gemeente Emmen, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorvoertuig
(personenauto), daarmede rijdende over de Abel Tasmanstraat zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden, doordat hij roekeloos, in elk geval zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest, aangezien hij
gekomen ter hoogte van de, gezien zijn rijrichting, links aan/van die weg
gelegen inrit naar een ter plaatse gelegen bedrijf,
op een moment dat een, gezien zijn rijrichting, (links) achter hem op het
parallel aan die Abel Tasmanstraat gelegen (brom)fietspad rijdend voertuig
(snorfiets) hem reeds (zeer) dicht was genaderd
dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig, gezien zijn rijrichting, naar
links heeft gestuurd en/of op die inrit en/of dat parallel aan die Abel
Tasmanstraat gelegen (brom)fietspad tot stilstand heeft gebracht,
en/of daarbij de doorgang op dat (brom)fietspad (gedeeltelijk) heeft
geblokkeerd,
en/of daarbij de bestuurder van die snorfiets geen voorrang heeft verleend,
waardoor een botsing of aanrijding tussen het door hem, verdachte, bestuurde
voertuig en die snorfiets is ontstaan,
waardoor een ander, te weten de bestuurder van die snorfiets, genaamd slachtoffer 1, zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een hersenkneuzing
- en/of een breuk in het jukbeen
- en/of een breuk van de oogkas
- en/of een breuk in de voorhoofdsholte
- en/of zenuwuitval aan het hoofd en/of de arm en/of het been,
- en/of cognitieve functiestoornissen
- en/of gedragsveranderingen
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte
of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht
volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 01 oktober 2011, te Emmen, gemeente Emmen, als bestuurder
van een motorvoertuig (personenauto), daarmee rijdende op de Abel Tasmanstraat,
gekomen ter hoogte van de, gezien zijn rijrichting, links aan/van die weg
gelegen inrit naar een ter plaatse gelegen bedrijf,
op een moment dat een, gezien zijn rijrichting, (links) achter hem op het
parallel aan die Abel Tasmanstraat gelegen (brom)fietspad rijdend voertuig
(snorfiets) hem reeds (zeer) dicht was genaderd
dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig, gezien zijn rijrichting, naar
links heeft gestuurd en/of op die inrit en/of dat parallel aan die Abel
Tasmanstraat gelegen (brom)fietspad tot stilstand heeft gebracht,
en/of daarbij de doorgang op dat (brom)fietspad (gedeeltelijk) heeft
geblokkeerd,
en/of daarbij de bestuurder van die snorfiets geen voorrang heeft verleend,
waardoor een botsing of aanrijding tussen het door hem, verdachte, bestuurde
voertuig en die snorfiets is ontstaan,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de in de voetnoten vermelde wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.1
Op 1 oktober 2011 reed verdachte, agent in opleiding, als bestuurder in zijn eigen personenauto, een Volkswagen Golf, op de Rondweg te Emmen. Als passagiers zaten bij hem in de auto zijn vrienden passagier 1, passagier 2 en passagier 3. Toen verdachte het kruispunt van de Rondweg Emmen en de Abel Tasmanstraat naderde, stelde hij zich, omdat het verkeerslicht op rood stond, op het voorsorteervak voor linksaf gaand verkeer op. Verdachte zag dat op de Abel Tasmanstraat een snorfiets reed met daarop twee personen zonder helm en dat deze de Rondweg overstak. Het kon niet anders dan dat de snorfiets daarbij door het rode verkeerslicht reed, aangezien het verkeerslicht voor het rechtdoorgaand verkeer op de Rondweg op groen stond. Het scheelde maar weinig of er ontstond hierbij een aanrijding tussen de snorfiets en een personenauto. Direct nadat dit was gebeurd, kreeg verdachte groen licht. Toen hij wilde optrekken, schoot de snorfiets voor de auto van verdachte langs. Verdachte moest remmen om een aanrijding te voorkomen. Verdachte is hierop achter de snorfiets aangereden met de bedoeling de bestuurder aan te spreken op zijn gevaarlijke rijgedrag. Verdachte reed hierbij de rijbaan van de Abel Tasmanstraat op. De snorfiets reed op het (brom)fietspad dat zich parallel en, gezien vanuit de rijrichting van verdachte, links van deze rijbaan bevond. Verdachte wilde zijn auto in eerste instantie parkeren bij een bushalte, die zich verderop aan de linkerzijde van de rijbaan bevond, om daar de snorfiets tot stilstand te brengen. Omdat de snorfiets de bushalte echter al te dicht was genaderd, besloot verdachte door te rijden en zijn auto iets verderop bij de inrit naar het bedrijf Draka, die eveneens gezien de rijrichting van verdachte links van de rijbaan gelegen was, tot stilstand te brengen. Deze inrit kruiste het (brom)fietspad, waarop de snorfiets reed. Op de inrit waren haaientanden aangebracht voor het verkeer vanaf de Abel Tasmanstraat. Dat verkeer diende dus voorrang te verlenen aan het verkeer op het (brom)fietspad. Verdachte stuurde zijn auto naar links en bracht zijn auto bij de genoemde inrit tot stilstand.2 De auto van verdachte kwam hierbij met de voorzijde anderhalve meter terecht op het (brom)fietspad, dat drie meter breed was. De doorgang op dat fietspad werd hierdoor gedeeltelijk geblokkeerd.3 De snorfiets, die de auto van verdachte inmiddels dicht was genaderd, week naar rechts uit om achter de auto van verdachte langs te rijden. Hierbij reed de snorfiets tegen de achterkant van de auto van verdachte. De bestuurder van de snorfiets, slachtoffer 1, vloog door de lucht en kwam op het wegdek terecht.4 Hij werd overgebracht naar het UMCG te Groningen. De passagier van de snorfiets, slachtoffer 2, had, afgezien van een pijnlijke knie, geen letsel.5 Nadat slachtoffer 1 het ziekenhuis was binnengebracht bleek hij het volgende letsel te hebben: een hersenkneuzing rechts, een breuk in het jukbeen links, een breuk van de oogkas links en een breuk links in de voorhoofdsholte. Bij neurologisch onderzoek bleek dat bij slachtoffer 1 sprake was van zenuwuitval links, met name aan het hoofd en de arm en, in mindere mate, aan het been.6 Uit neuropsychologisch onderzoek dat in februari 2012 bij slachtoffer 1 was afgenomen bleek voorts dat sprake was van diverse cognitieve functiestoornissen. Ten slotte was bij slachtoffer 1 sprake van gedragsveranderingen.7
4.2. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich, gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden, op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie kan bewezen worden dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van slachtoffer 1 en slachtoffer 2. Verdachte heeft immers willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat slachtoffer 1 en slachtoffer 2 door zijn toedoen zouden kunnen komen te overlijden. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de kans op een botsing tussen de snorfiets en de auto van verdachte aanmerkelijk was. Gelet op het feit dat de snorfiets de auto van verdachte reeds dicht was genaderd op het moment dat verdachte zijn auto op het fietspad tot stilstand bracht, was er geen enkele kans dat de snorfiets de auto van verdachte had kunnen ontwijken. Op de beelden van de beveiligingscamera van het bedrijf Draka is namelijk te zien dat de botsing slechts enkele seconden nadat verdachte zijn auto tot stilstand had gebracht, heeft plaatsgevonden. De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat verdachte deze kans willens en weten aanvaard heeft. De gedraging van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijnuitingsvorm namelijk zo zeer gericht geweest op het veroorzaken van een botsing, dat het niet anders kan dan dat verdachte dit gevolg bewust heeft aanvaard. Contra-indicaties hiervoor zijn niet aanwezig. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij zijn auto niet op het fietspad tot stilstand heeft willen brengen om de snorfiets de doorgang te belemmeren, maar deze verklaring is volgens de officier van justitie ongeloofwaardig. Het is immers ongeloofwaardig dat verdachte er daadwerkelijk vanuit ging dat het hem zou lukken om zijn auto voor het fietspad tot stilstand te brengen en dat het de bestuurder van de snorfiets zou lukken om nog op tijd af te remmen. Niet duidelijk is geworden waarop verdachte deze hoop heeft gebaseerd. Hij wist namelijk niet waar de snorfiets zich bevond op het moment dat hij zijn auto naar links stuurde. Gelet hierop en op de verklaringen van de getuigen dat verdachte de snorfiets de doorgang belemmerde en hem zo tot stoppen dwong en dat zijn actie wel op een wraakactie leek, kan de gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt worden als te zijn gericht op een botsing met de snorfiets. Verdachte heeft dus willens en wetens de aanmerkelijke kans op een botsing met de snorfiets en daarmee op de dood van slachtoffer 1 en slachtoffer 2 aanvaard.
4.3. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde, aangezien niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had op de dood van slachtoffer 1 en slachtoffer 2, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daartoe heeft de raadsman in de eerste plaats aangevoerd dat niet vast te stellen valt dat, gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden, sprake was van een naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijke kans op een botsing. Belangrijke gegevens om dit vast te kunnen stellen, zoals de snelheid van de snorfiets en de afstand tussen de snorfiets en de auto van verdachte op het moment dat hij deze stil zette, ontbreken namelijk. Ook de wetenschap van deze aanmerkelijke kans was er niet bij verdachte. Hij ging er immers vanuit dat hij zijn auto op de inrit tot stilstand zou kunnen brengen en dat de snorfiets voldoende ruimte zou hebben om voor zijn auto langs te rijden of om te stoppen. Hij wist niet dat zijn auto het (brom)fietspad gedeeltelijk blokkeerde. Ten slotte blijkt uit het dossier dat verdachte de aanmerkelijke kans op een botsing niet heeft willen aanvaarden. Verdachte heeft namelijk expliciet verklaard dat hij er juist over had nagedacht dat hij niet het fietspad moest blokkeren en dat het absoluut zijn bedoeling niet was dat dit toch gebeurd is.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat niet bewezen kan worden dat sprake was van roekeloosheid. Voor wat betreft de vraag of sprake was van zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig handelen, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4. Oordeel van de rechtbank
Overwegingen met betrekking tot het voorwaardelijk opzet
Uitgaande van de bovengenoemde feiten en omstandigheden, dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of in het onderhavige geval kan worden gesproken van opzet, in voorwaardelijke zin, op de dood van de bestuurder van de snorfiets en zijn passagier, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Voor de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van voorwaardelijk opzet is in het bijzonder van belang wat de bedoeling van verdachte was op het moment dat hij zijn auto naar links stuurde. Indien uit de verklaring van verdachte of uit getuigenverklaringen hierover geen inzicht kan worden verkregen, zal gekeken moeten worden naar de feitelijke omstandigheden van het geval. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans op een bepaald gevolg heeft aanvaard. In het onderhavige geval kan echter op grond van de verklaring van verdachte wel degelijk inzicht worden verkregen over zijn bedoeling. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij de bestuurder van de bromfiets wilde aanspreken op zijn gevaarlijke rijgedrag en dat hij daartoe zijn auto bij de inrit naar het bedrijf Draka tot stilstand wilde brengen. Het was zijn bedoeling zijn auto voor het fietspad tot stilstand te brengen. Verdachte stelt dat het absoluut niet zijn bedoeling was om het fietspad te blokkeren om op die manier de snorfiets tot stoppen te dwingen en dat hij er pas achteraf achterkwam dat zijn auto wel degelijk op het fietspad terecht was gekomen. Hij had uit willen stappen en dan de snorfiets tot stoppen willen bewegen om de bestuurder vervolgens aan te spreken op zijn gevaarlijk verkeersgedrag. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank deze verklaring niet ongeloofwaardig. Hiervoor zijn immers geen concrete aanwijzingen, zoals getuigenverklaringen of feitelijke omstandigheden. Geen van de bij verdachte in de auto aanwezige passagiers, die allen als getuigen zijn gehoord, hebben verklaard dat het de bedoeling van verdachte was om door het (brom)fietspad te blokkeren de snorfiets tot stoppen te dwingen. Ook het feit dat verdachte, blijkens zijn verklaring ter terechtzitting, zich er niet van vergewist heeft, hoe ver de snorfiets van hem verwijderd was, biedt hiervoor geen aanwijzing, nu hij tevens heeft verklaard dat hij er - weliswaar ten onrechte - vanuit ging dat zijn auto voor het fietspad tot stilstand zou komen. Gebleken is bovendien dat de auto van verdachte niet het gehele fietspad blokkeerde, maar de helft daarvan, wat zijn verklaring dat hij het fietspad niet wilde blokkeren ondersteunt. Het was, gelet hierop, bovendien mogelijk geweest dat de snorfiets de auto van verdachte voorlangs had ontweken. Dat de bestuurder van de snorfiets de auto achterlangs heeft ontweken, was voor verdachte niet te voorzien.
De rechtbank komt op grond van vorenstaande tot de slotsom dat niet bewezen kan worden dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op een botsing en daarmee op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.
Overwegingen met betrekking tot artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Blijkens jurisprudentie met betrekking tot artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 hangt het bij de beoordeling of sprake is van schuld in de zin van dat artikel af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van verschillende verkeers- en inschattingsfouten van verdachte. Door zijn manoeuvre heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van verschillende verkeersvoorschriften. Zo heeft hij zich niet gehouden aan het voorschrift dat hij door op de weg staande haaientanden als bestuurder voorrang moet verlenen aan een bestuurder op de kruisende weg en heeft hij een kruispunt geblokkeerd. Tevens heeft verdachte verschillende inschattingsfouten gemaakt. In de eerste plaats is verdachte er ten onrechte vanuit gegaan dat hij in staat was om zijn auto voor het fietspad tot stilstand te brengen. Voorts ging hij er ten onrechte vanuit dat de snorfiets zou stoppen. Dat de snorfiets ervoor zou kiezen om de auto van verdachte achterlangs te ontwijken was, gelet op het feit dat de auto van verdachte niet het gehele (brom)fietspad blokkeerde en de snorfiets dus ook voor de auto van verdachte langs had gekund, wellicht niet logisch, maar dat de snorfiets vrijwillig zou stoppen om door verdachte op zijn rijgedrag aangesproken te kunnen worden, was dat evenmin. Gelet hierop en op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld met betrekking tot het rijgedrag van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat dit rijgedrag dient te worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend. De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet aan te merken is als roekeloos. Van roekeloos rijden is immers pas sprake wanneer men door zeer onvoorzichtig gedrag bewust onaanvaardbare risico's in het verkeer neemt en waarbij men er op zeer lichtzinnige wijze vanuit gaat dat deze risico's niet zullen intreden. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en dat slachtoffer 1 als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Het meer subsidiair tenlastegelegde kan derhalve worden bewezen.
De rechtbank acht op grond van de reeds genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het hem onder meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 1 oktober 2011, te Emmen, gemeente Emmen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), daarmede rijdende over de Abel Tasmanstraat zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest, aangezien hij gekomen ter hoogte van de, gezien zijn rijrichting, links van die weg gelegen inrit naar een ter plaatse gelegen bedrijf, op een moment dat een, gezien zijn rijrichting, (links) achter hem op het parallel aan die Abel Tasmanstraat gelegen (brom)fietspad rijdend voertuig (snorfiets) hem reeds dicht was genaderd dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig, gezien zijn rijrichting, naar links heeft gestuurd en op die inrit en dat parallel aan die Abel Tasmanstraat gelegen (brom)fietspad tot stilstand heeft gebracht, en daarbij de doorgang op dat (brom)fietspad gedeeltelijk heeft geblokkeerd, en daarbij de bestuurder van die snorfiets geen voorrang heeft verleend, waardoor een botsing tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en die snorfiets is ontstaan, waardoor een ander, te weten de bestuurder van die snorfiets, genaamd slachtoffer 1, zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een hersenkneuzing
- en een breuk in het jukbeen
- en een breuk van de oogkas
- en een breuk in de voorhoofdsholte
- en zenuwuitval aan het hoofd en de arm en het been,
- en cognitieve functiestoornissen
- en gedragsveranderingen
werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994,
strafbaar gesteld in artikel 175, eerste lid, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is voorts geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8.1. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn eis rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor slachtoffer 1 en het feit dat verdachte niet alleen het leven van slachtoffer 1, maar ook dat van zijn passagier in gevaar heeft gebracht. Tevens heeft de officier van justitie rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het feit dat in de onderhavige zaak gehandeld is in strijd met de Salduz jurisprudentie. Verdachte heeft weliswaar afstand gedaan van het recht om voorafgaand aan zijn eerste verhoor een advocaat te raadplegen, maar dit deed hij omdat hij werd gehoord op verdenking van "een verkeersongeval". Als hij had geweten dat hem poging tot doodslag ten laste zou worden gelegd, zou hij hiervan geen afstand hebben gedaan.
Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het vormverzuim dat bij het opvragen van de camerabeelden geen gebruik is gemaakt van een vordering als bedoeld in artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Ten slotte heeft raadsman de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft geen strafblad, heeft zijn opleiding bij de politie inmiddels afgerond en is sindsdien niet meer betrokken geweest bij verkeersongevallen. Hij heeft zeer veel moeite met wat er gebeurd is. Met betrekking tot de ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de raadsman verzocht deze in voorwaardelijk vorm op te leggen, aangezien verdachte door een onvoorwaardelijke ontzegging zeer getroffen zou worden, aangezien hij dan geen surveillances meer kan draaien, waardoor hij zijn onregelmatigheidstoeslagen zal mislopen.
8.3. Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van het Salduz-verweer
Uit de door de raadsman genoemde Salduz jurisprudentie volgt dat een aangehouden verdachte aan artikel 6 van het EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Indien dit niet gebeurt, levert dit in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv, behoudens in het geval dat de verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgen doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht. Uit het dossier blijkt dat verdachte afstand heeft gedaan van genoemd recht. De raadsman heeft desalniettemin aangevoerd dat strafvermindering op zijn plaats is, aangezien verdachte geen afstand zou hebben gedaan als hij had geweten dat hem poging tot doodslag ten laste zou worden gelegd. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij is immers van oordeel dat, indien al sprake zou zijn van een verzuim, hier geen rechtsgevolg aan verbonden hoeft te worden, aangezien verdachte hierdoor niet in zijn verdediging is geschaad, nu hij wordt vrijgesproken van de poging tot doodslag.
Ten aanzien van het ontbreken van de vordering ex artikel 126nd Sv
In de onderhavige zaak zijn beelden afkomstig van de beveiligingscamera van het bedrijf Draka aan de politie ter beschikking gesteld, na een daartoe strekkend verzoek, zonder dat daaraan een vordering ex artikel 126nd Sv ten grondslag heeft gelegen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2010 (LJN BL 7688) volgt dat camerabeelden ofwel door middel van een vordering ex artikel 126nd Sv, ofwel uit eigen beweging aan de politie moeten zijn verstrekt. Nu in het onderhavige geval de beelden niet uit eigen beweging aan de politie zijn verstrekt, maar na een daartoe strekkend verzoek, en er geen vordering 126nd Sv aan ten grondslag heeft gelegen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De rechtbank zal hieraan echter geen rechtsgevolgen verbinden, nu de genoemde beelden niet voor het bewijs zijn gebruikt en verdachte door dit verzuim dus geen nadeel heeft ondervonden. Het verzoek van de raadsman om strafvermindering wordt derhalve verworpen.
Verdachte heeft zich door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag schuldig gemaakt aan een botsing tussen zijn auto en een snorfiets, waarbij de bestuurder van die snorfiets zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft de bestuurder van de snorfiets, van wie hij van mening was dat deze gevaarlijk verkeersgedrag vertoonde, op zijn gedrag willen aanspreken. Daartoe is hij achter de snorfiets aangereden en heeft hij zijn auto stilgezet op het fietspad, waarop die snorfiets reed, waardoor er een botsing is ontstaan. Verdachte was op dat moment nog in opleiding tot agent. Juist van een politieagent mag worden verwacht dat deze voorzichtig rijgedrag vertoont. Dat verdachte dit niet heeft gedaan, rekent de rechtbank hem dan ook aan.
Verdachte heeft door zijn onvoorzichtige rijgedrag veel pijn en leed toegebracht aan de bestuurder van de snorfiets. Uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 23 oktober 2012 blijkt dat hij na de botsing naar de Intensive Care is gebracht en daar drie dagen in slaap is gehouden. Hij had verschillende breuken, in zijn jukbeen, zijn oogkas en in zijn voorhoofdsholte. Voorts was de linkerkant van zijn lichaam gevoelloos geworden. Na enkele dagen kwam het gevoel in zijn benen beetje bij beetje terug. Het gevoel in zijn arm kwam pas na ongeveer twee maanden terug. De linkerhelft van zijn gezicht is echter nog altijd verlamd. Vanwege de hersenbloeding kreeg hij ook vaak spontaan de slappe lach. Hij is nog altijd niet in staat om te werken, is onrustig en kan zich niet meer concentreren.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking de landelijke oriëntatiepunten van de LOVS voor de straftoemeting met betrekking tot overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Op grond van deze oriëntatiepunten dient het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een grove verkeersfout en waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, bestraft te worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar. Gelet op het feit dat uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en het feit dat ook verdachte het ongeval, de gevolgen daarvan en zijn schuldgevoelens daarover met zich mee zal moeten dragen, zal de rechtbank afwijken van deze oriëntatiepunten en verdachte een werkstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden opleggen.
Anders dan door de raadsman is verzocht, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen. Verdachte heeft namelijk als verkeersdeelnemer een aan zijn schuld te wijten ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Het belang van verdachte weegt niet op tegen het belang van de verkeersveiligheid die door de verdachte in hoge mate in gevaar is gebracht.
De rechtbank zal afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, nu zij verdachte niet veroordeeld voor poging tot doodslag, zoals door de officier van justitie gevorderd is.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
10. Beslissing van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het onder primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte het onder meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven is omschreven.
De rechtbank verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit
120 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren zal verrichten, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 november 2012. Mrs B.I. Klaassens en van der Veen zijn buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.
1 Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2 Proces-verbaal van verhoor verdachte, inhoudende de verklaring van verdachte (pag. 23 e.v.).
3 Proces-verbaal van VerkeersOngevalsAnalyse en de situatietekening, opgenomen als bijlage bij het genoemde proces-verbaal.
4 Proces-verbaal van verhoor verdachte, inhoudende de verklaring van verdachte (pag. 23 e.v.), proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de verklaring van getuige 1 (pag. 28 e.v.) en proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de verklaring van getuige 2 (pag. 31 e.v.).
5 Proces-verbaal van bevindingen (pag. 4).
6 Een geschrift, zijnde een brief van mw. drs. T. Naujocks, coördinerend forensisch arts, inhoudende medische informatie betreffende slachtoffer 1, d.d. 2 augustus 2012 (pag. 015 van het aanvullende dossier).
7 Een geschrift, zijnde een brief van J. Kloek, klinisch psycholoog, inhoudende medische informatie betreffende slachtoffer 1, d.d. 27 juni 2012 (pag. 013 van het aanvullende dossier).
??
Parketnummer: 19/830234-12
Inzake: Verdachte