ECLI:NL:RBASS:2012:BX9509

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.810210-12
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en vervoer van hennep

Op 9 oktober 2012 heeft de Rechtbank Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk vervoeren van meer dan 30 gram hennep. De verdachte, geboren in 1969 en thans verblijvende in PI Overijssel, werd verweten dat zij in de periode van 29 juni 2010 tot en met 19 juni 2012 in de gemeente Hoogeveen, samen met anderen, hennep heeft verkocht, afgeleverd en vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op verschillende tijdstippen hennep heeft vervoerd en dat zij deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven, waaronder het opzettelijk verkopen en vervoeren van hennep. De rechtbank baseerde haar oordeel op diverse bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van medeverdachten en doorzoekingen.

De rechtbank overwoog dat het enkele voorhanden hebben van geldbedragen, waarvan vaststaat dat deze afkomstig zijn uit misdrijven, niet automatisch kan worden aangemerkt als witwassen, tenzij er concrete gedragingen zijn die bijdragen aan het verhullen van de criminele herkomst. In dit geval was de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte het wel bewezen dat zij meer dan 30 gram hennep had vervoerd en deel had genomen aan een criminele organisatie.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De rechtbank verklaarde ook dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf. Daarnaast werd een in beslag genomen personenauto verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.810210-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 09 oktober 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1969,
wonende te [plaats], thans verblijvende in PI Overijssel, PIV Zwolle te Zwolle.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 25 september 2012.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. J.H.S. Kroeze, advocaat te Hoogeveen.
Tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
zij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 juni 2010
tot en met 19 juni 2012 in de gemeente Hoogeveen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
zij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 juni 2010
tot en met 19 juni 2012 in de gemeente Hoogeveen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en), de
werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op vorengenoemd(e) voorwerp(en) was of vorengenoemd(e) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat vorengenoemd(e) voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf, althans hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) vorengenoemd(e) voorwerp(en) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van vorengenoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat vorengenoemd(e) voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
zij in of omstreeks de periode van 29 juni 2010 tot en met 19 juni 2012 in de
gemeente Hoogeveen, althans in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie
die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het
opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben van een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram
hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van de Opiumwet;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
zij op of omstreeks 15 juni 2012 in de gemeente Hoogeveen tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool, merk Umarex, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of
met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat "verdachte en/of zijn mededader(s)" lezen alsof daar staat "verdachte en/of zijn medeverdachte(n)". De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. B. Looijestijn acht hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 24 maanden gevangenisstraf, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 8 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
De rechtbank overweegt dat, mede gelet op recente jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 17 april 2012; LJN: BW1481), in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om een verdachte die geldbedragen voorhanden heeft waarvan vaststaat dat die afkomstig zijn uit een (mede) door hemzelf begaan misdrijf, het enkele voorhanden hebben van die geldbedragen niet kan worden aangemerkt als witwassen indien die gedraging niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen (zie in dit verband ook: HR 26 oktober 2010, LJN BM4440, NJ 2010/655, rechtsoverweging 2.4.2).
De rechtbank is van oordeel dat uit de wettige bewijsmiddelen onvoldoende blijkt van concrete gedragingen van verdachte die hebben bijgedragen aan het verhullen of verbergen van de criminele herkomst van geldbedragen die afkomstig zijn van gepleegde misdrijven.
Het verbergen van geldbiljetten tussen de slopen, in een laars, in sokken en in laden en kasten is, anders dan de officier betoogt, niet aan te merken als verbergen of verhullen in de zin van de ten laste gelegde witwasbepalingen, gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie en voor het standpunt van de officier van justitie dat sprake is van dure spullen en luxe levensstijl die enkel door criminele inkomsten gefinancierd kunnen worden, blijkt onvoldoende uit de wettige bewijsmiddelen in het dossier.
De verdachte acht het onder 4 tenlastegelegde (het medeplegen van wapenbezit) niet bewezen nu uit de stukken niet blijkt dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad.
Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 1:
De verdediging heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat enkel het opzettelijk vervoeren van meer dan 30 gram hennep bewezen kan worden verklaard.
Gelet op de in tenlastelegging uitdrukkelijk opgenomen bewoordingen 'opzettelijk' en 'meer dan 30 gram hennep', zonder daarin een subsidiaire (overtredings)variant op te nemen, heeft de officier van justitie kennelijk niet anders bedoeld dan verdachte te verwijten het misdrijf van artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet te hebben gepleegd. Ook ter terechtzitting en in zijn requisitoir heeft de officier van justitie niet anders aangegeven. De rechtbank begrijpt de tenlastelegging zo dat de overtreding ''handelen in strijd met een artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod' niet (impliciet) subsidiair ten laste is gelegd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dienen vast te stellen in hoeverre de verdachte verweten kan worden dat zij betrokken is geweest bij het in vereniging verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van meer dan 30 gram hennep.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen hennep heeft vervoerd, verkocht en afgeleverd. Dit gebeurde (bijna) dagelijks meerder keren. In totaal is door haar en haar medeverdachte(n) aanzienlijk meer dan 30 gram hennep verkocht en afgeleverd. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat per keer afzonderlijk meer dan 30 gram hennep is verkocht of afgeleverd. Dit betekent dat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen het telkens vervoeren van meer dan 30 gram hennep.
Ten aanzien van feit 3:
De verdediging heeft met betrekking tot feit 3 aangevoerd dat van een criminele organisatie pas sprake is vanaf het moment dat [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] voor verdachte en medeverdachte [naam mededachte] gingen werken in december 2011.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. De rechtbank is van oordeel dat er reeds sprake is van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht vanaf 01 juni 2011. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij vanaf dit tijdstip samen met medeverdachte [naam mededachte] heeft besloten om samen een handel in hennep op te zetten. Zij hebben daartoe hennep aangeschaft en door middel van een zogenaamde weedtelefoon konden klanten hennep bestellen, die dan door verdachte of medeverdachte [naam mededachte] werd gebracht. Toen in december 2011 de handel dermate uitbreide hebben verdachten voor hun gestructureerde samenwerkingsverband bezorgers ([betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3]) aangezocht om ook voor hen de telefonische bestellingen aan te nemen en hennep te bezorgen.
Nu verdachte hetgeen de rechtbank onder 1 en 3 bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en zij noch haar raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal van bevindingen1;
- een doorzoeking ter inbeslagneming2;
- een doorzoeking ter inbeslagneming3;
- de verklaring van [betrokkene 1]4;
- de verklaring [betrokkene 2]5;
- de verklaring van [betrokkene 3]6;
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij samen met verdachte [naam mededachte] te Hoogeveen in de periode juni 2011/juli 2011 tot en met 19 juni 2012 meermalen hennep in huis heeft gehad en weed heeft vervoerd. Er kon via de telefoon worden besteld. De hennepweed werd thuis bezorgd door verdachte en verdachte [naam mededachte]. In december 2011 toen de klantenkring toenam reden [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] ook voor hen.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op verschillende tijdstippen in de periode van 01 juni 2011 tot en met 19 juni 2012 in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid hennep van meer dan 30 gram, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
zij in de periode van 01 juni 2011 tot en met 19 juni 2012 in de gemeente Hoogeveen, heeft deelgenomen aan een organisatie die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk vervoeren van hennep en het opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 en 3 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificaties
Het bewezen geachte levert respectievelijk op:
onder 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 3: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hierna te vermelden straf rekening gehouden met de aard en de ernst van het gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij tezamen en in vereniging met anderen hennep heeft vervoerd gedurende een langere periode voor eigen financieel gewin. Daarnaast heeft zij daartoe deelgenomen een criminele organisatie.
Door middel van een zogenaamde weedtelefoon kon bij verdachten hennep worden besteld, welke door verdachte, haar partner en/of door hen aangezochte anderen thuis werd bezorgd. De uit planten verkregen hennep is een stof die bij gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar daarnaast direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit is.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging voorts rekening met voormelde eis van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman, alsmede met de inhoud van het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 augustus 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld en met het omtrent verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport.
De rechtbank is gelet op de hiervoor vermelde overwegingen van oordeel dat een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd opgelegd dient te worden, nu de rechtbank het witwassen en de verkoop van hennep niet bewezen heeft geacht. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, uit het oogpunt van vergelding niet alleen gerechtvaardigd, maar ook passend en geboden is.
Motivering van de verbeurdverklaring
De rechtbank acht het hierna te vermelden in beslag genomen voorwerp vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp waarvan feit 1 is begaan.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 en 4 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
- een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan een gedeelte groot 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank verklaart verbeurd het navolgende in beslag genomen voorwerp:
- een personenauto, PEUGEOT 106 1.5 1998;
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, en mr. E.C.M. Wolfert en
mr. M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 09 oktober 2012,
zijnde mr. Van der Veen buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.
1 op pagina 339-366 van het proces-verbaal van politie Drenthe, registratienummer: PL033V 2012051674 (het PV)
2 op pagina 603-605 van het PV
3 op pagina 698-703 van het PV
4 op pagina 903ev van het PV
5 op pagina 918ev van het PV
6 op pagina 926ev van het PV
??
??
??
??
Parketnummer: 19.810210-12
Uitspraak d.d.: 09 oktober 2012 7
vonnis